Ignatiuscollege, de grote ommekeer
Bij het opruimen van mijn
boekenkast kwam ik enkele dagen geleden twee boeken tegen die uitgegeven zijn
ter gelegenheid van het 85-jarig en 100 jarig bestaan van het St. Ignatiuscollege
(Ig) in Amsterdam. Onwillekeurig gingen mijn gedachten terug naar de zeven
jaren, dat ikzelf daar op het gymnasium zat. Tot aan het schooljaar 1963-1964
was het St. Ignatiuscollege een van de onwrikbare steunpilaren onder het rijke
roomse leven. De paters Jezuïeten hadden bijzonder goed door hoe ze hun zuil
overeind moesten houden. Daarvoor stoomden ze de toekomstige katholieke elite
klaar.
In eerdere Genealogische blogs (31,
34,
59,
120,
148)
heb ik het een en ander verteld over mijn tijd op het Ig. In dit verhaal wil ik
door de bril van 2017 nog eens terugkijken op die roerige jaren, toen in het
begin alles nog zo vertrouwd was als het vele jaren geweest was, maar op het
einde in 1967 was de wereld enorm veranderd.
St. Ignatius
College, vlak na de bouw
|
Toen ik in de zesde klas van de
lagere school zat gaf hoofdmeester Joh.
Ram mijn ouders het advies mij die klas nog een keer over te laten doen.
Mijn vader was het daar niet mee eens en vond, dat ik naar het gymnasium moest
op het Ignatiuscollege. Een gevolg daarvan was, dat ik toelatingsexamen moest
doen, want ik had geen positief schooladvies. Daarvoor slaagde ik en in
september 1960 toog ik voor het eerst op mijn nieuwe fiets naar de Hobbemakade,
of beter gezegd de Pieter de Hooghstraat, want daar was de ingang van het college.
Je kon de school in ofwel door het groene poortje recht tegenover de MULO aan
de andere kant van de straat, ofwel via een grote hal op de hoek met de
Nicolaas Maesstraat (beide ingangen zijn te zien op de foto hierboven). In die
hal hingen op prikborden allerhande mededelingen van de paters voor de
leerlingen en uitslagen van sportwedstrijden. Op de cour kon je je fiets kwijt
onder een groot afdak tegen het met klimop begroeide schoolgebouw en elders
onoverdekt. In mijn begintijd op het Ig had de cour iets magisch. In het midden
lag een handbalveld, waar de leerlingen van de lagere klassen in de pauzes nog
wel vaak spelletjes deden die thuis hoorden op de lagere school. Rond de cour
was een vrij breed tegelpad waar de leerlingen uit de hogere klassen hun
rondjes liepen, vaak “brevierend” met een schoolboek om nog wat na te kijken
voor het komende proefwerk. De paters liepen er ook geregeld rond met hun
brevier in de hand en werkten zodoende hun dagelijkse gebeden af. Op de cour in
de hoek bij de Pieter de Hooghstraat lag de gymnastiekzaal en was de tram, een
rij toiletten en urinoirs onder een afdak. (op de bovenstaande foto waren beide
er nog niet).
Het bordes
|
Op de kop van de cour bij de
ingang van het patershuis was een bordes. Was er wat bijzonders dan spraken de
rector of de zesde klassers de leerlingen vanaf het bordes toe. Het bordes werd
ook vaak gebruikt voor het maken van groepsfoto’s van de leraren, paters en
soms van leerlingen. Klassenfoto’s werden in mijn tijd altijd naast het
patershuis gemaakt. Daar was een hogere trap waarop een hele klas kon worden
gepositioneerd. Tijdens de pauzes was het bordes het terrein van pater prefect,
of, zoals wij zeiden, de pens. De pens, in mijn tijd pater Herman Bruseker,
hield de leerlingen nauwkeurig in de gaten. Wie iets deed wat niet toegestaan
was, werd eruit gepikt en kon rekenen op een passende sanctie.
Pater Herman Bruseker sj.
|
Toen ik in Vα zat bestond het lesrooster bijna
geheel uit onderricht in talen. Het tekort aan verplichte lesuren werd ingevuld
met een paar uur biologie. Mevr. Klap, die wist dat alpha’s niet echt geïnteresseerd
waren in exacte vakken, dacht haar lessen voor ons de moeite waard te maken
door de erfelijkheidsleer te behandelen. Mocht niet baten. Daarop vroeg ze mij
een keer waarom ik zo zat te klieren. U geeft zo slecht les, was mijn antwoord.
Ik moest mijn direct gaan melden bij de pens. Die vroeg wat ik gedaan had en
schreef mijn vier vellen met strafregels voor. Uit het kleinste blocnote dat ik
kon bemachtigen scheurde ik vier velletjes en schreef die vol met de opgedragen
strafregels. Nog geen vijf minuten was ik daarmee bezig. Ik melde me de
volgende dag met de opgedragen strafregels bij de pens. Dat was volgens hem
niet de bedoeling, dat waren geen vier vellen van gebruikelijke grootte die ik
vol had moeten schrijven. Ik verweerde me met de opmerking, dat hij niet had
aangegeven hoe groot de vellen met strafregels moesten zijn. De pens liet het
er verder bij, ik had strikt genomen aan zijn opdracht voldaan.
Pater Cees Minderop
|
Een van de leraren die het meest
benadrukte, dat wij tot de toekomstige elite behoorden, was ongetwijfeld
wiskundeleraar pater Cees Minderop. Hij hield ons elke les voor, dat wij,
leerlingen van het gymnasium, de opgaven, die hij behandelde, moesten begrijpen.
De kinderen aan de overkant op de MULO in de Pieter de Hooghstraat losten de
wiskundesommen op met apekunstjes. Hij eiste van ons begrip voor het oplossen
van vraagstukken, terwijl hij het hele schoolbord zo vol kalkte met formules,
dat na een paar lessen zijn zwarte pij wit was van het krijt. Begrepen we een
vraagstuk niet, dan werd Minderop driftig. Een keer zo erg dat hij de
bordenwisser in mijn richting de klas in smeet. Door te bukken kon ik het
projectiel ontwijken, maar Frans Wiggerman, die achter mij zat, werd vol
getroffen. De klas wist niet wat er gebeurde. Minderop, echter, ging
onverschrokken verder met zijn les alsof er niets aan de hand was.
Na de officiële lesuren konden de
leerlingen van het Ig nog twee uur verder zwoegen in de huiswerkklas. Daar
konden we onder toezicht van de dienstdoende surveillanten ons huiswerk maken.
Volgens het reglement diende je te beginnen met het schriftelijke werk, dat de
docent had opgegeven, daarna moest er in stilte verder gestudeerd worden.
Wanneer een leraar twijfelde aan de discipline van huiswerk maken van een
leerling, dan kon hij de jongen naar de huiswerkklas sturen. Ook kon je in de
huiswerkklas extra begeleiding krijgen bij de vakken war je niet zo goed in
was. Was je klaar met je werk, dan diende je direct naar huis te gaan, bij de
school blijven hangen was geen optie.
De Jezuïeten zorgden niet alleen
voor hoogwaardig onderwijs ook het geestelijke leven van hun leerlingen lag hen
na aan het hart. Voor aanvang van het eerste leerjaar werd mij gevraagd hoe
vaak per week, en op welke dagen ik dacht een H. Mis in een van de vele kapellen
bij te wonen. Drie keer, gaf ik op, en ik kon tijdens die missen ook als
misdienaar dienen, want dat was ik op de lagere school ook geweest. Sommige
paters werkten hun dagelijkse mis in vlot tempo af, bij anderen moest je vrezen
te laat te komen voor het eerste lesuur. Wanneer je een keer, om wat voor reden
dan ook, zonder het te melden niet het opgegeven aantal malen ter kerke ging,
dan kon je een sanctie verwachten. Jonge, nog niet volledig gewijde paters
hielden elke morgen in de aula bij wie die dag aan zijn kerkelijke verplichtingen
voldeed. Natuurlijk was een van de paters je biechtvader, meestal de
klassenleraar. Over mijn biechtvader schreef ik in Genealogisch blog 34 van 14
maart 2016:
“Vanuit diezelfde angst vertelde ik als
leerling op het Ignatiuscollege aan mijn biechtvader hoe ik mijn eigen seksualiteit ontdekte. Totdat ik zag,
dat hij genoot van mijn biecht en zijn handen voortdurend onder zijn pij heen
en weer gingen. Nooit meer heb ik gebiecht. Ik verliet de kerk een paar jaar
later. Ik vond het voorval niet groot genoeg om het aan te melden bij de
Commissie Deetman.”
Nard Loonen, een jaargenoot die
in een parallelklas zat, schreef in zijn
blog
onder de titel “7 Sacramenten (1959-1966) – 7/7”, dat dezelfde pater hem in een
paarse onderbroek fotografeerde. Een klasgenoot van mij vertelde op een reünie in
1988 in tranen, dat hem hetzelfde
overkomen was. Het is niet aan mij zijn naam te noemen.
Pater Dionysius
(Nies) van Lier sj
|
Voor je persoonlijke geestelijke
heil was het niet ongebruikelijk om na schooltijd of ’s avonds bij een pater langs te
gaan en op zijn kamer met hem te spreken over jouw zoektocht naar de zin van het
leven. Ik heb vanuit die gedachte vele uren zitten praten met pater Dyonisius
van Lier, die ik, als vriend, bij voorkeur “Dirkie” noemde. Voor mij stond
het vast: de paters op het Ig misten drie dingen: een radio om te vernemen wat
er in de buitenwereld gaande was want ze moesten weg uit het besloten wereldje
van het patershuis en de school, eigen geld om economisch onafhankelijk te zijn
en te kunnen doen wat ze zelf wilden en een vrouw, want als een man zijn eigen
sexualiteit verplicht was te onderdrukken dan kwamen daar zeker narigheden van.
Het zou niet lang meer duren, voordat ik daarin gelijk kreeg.
Een ander voorbeeld van de zorg
voor het geestelijke leven van de leerlingen vormde de Mariacongregatie. Grote
voorganger in mijn tijd was pater Jan Hirs. Door middel van speciale
kerkdiensten in de pas gerenoveerde huiskapel en processies over de cour kreeg
de verering van de H. Maagd Maria vorm. Trouwe leden van de congregatie droegen
dagelijks een speldje en bij Mariafestiviteiten een lichtblauw lint met een
medaille om hun nek. Tijdens de schoolkampen in Dorst en Vilsteren, waaraan ik
heb deelgenomen was er in de centrale tent een Mariahoekje.
Mariahoekje tijdens
schoolkamp in Vilsteren
|
Tijdens de grote katholieke
feestdagen pakte het Ig extra uit. De nachtmissen in de grote kapel met Kerst
en Pasen dienden leerlingen en hun ouders ervan te doordringen, dat het een
buitengewoon voorrecht was tot de roomse familie te behoren. Als misdienaar
oefende ik weken van de voren in plechtig rond het altaar lopen. Pater Bernard Huijbers liet
het schoolkoor alle heiligen uit de hemel zingen, kippenvel. Het schoolorkest
begeleidde het koor verschillende keren. Tijdens de missen werd er al vaak in
het Nederlands gezongen, teksten van Huub Oosterhuis op
muziek van Bernard Huijbers. Beiden waren ook betrokken bij de Amsterdamse Studentenekklesia, die door pater
Jan van Kilsdonk was opgericht. Conflicten met de gevestigde
orde in de katholieke kerk konden niet uitblijven.
Pater Jan van
Kilsdonk sj.
|
Twee muziekstukken hebben destijds
grote indruk op mij gemaakt, zoveel zelfs, dat ik ze tegenwoordig nog
grotendeels van buiten ken. Dat waren het Collegelied:
“Wij
gaan langs Amstels wegen, bij zonneschijn en regen, ’t college blijft ons doel,
wie ’t leven willen wagen, die komen hier bijeen”
en het Ignatiuslied:
“Ignaci,
dat den Heer u zegene, G’en had niet minder dan gelijk, het zwaarste moet toch
het zwaarste wegen en d’aard is minder dan ‘t hemelrijk”.
Uit tientallen of soms honderden
aankomende mannenkelen klonken beide liederen overweldigend. Je was er trots op
bij die uitverkorenen te horen.
De Jezuïeten begrepen heel goed,
dat ze de opgroeiende katholieke Amsterdamse jeugd alleen op het rechte pad
konden houden door hen ook na schooltijd aan zich te binden. De huiswerkklas
was een voorbeelden daarvan. Daarnaast stond sport hoog in het vaandel vanuit
de gedachte:
“Mens sana in corpore sano”. (Een gezonde geest in een gezondlichaam)
Er waren tal van sport
verenigingen. Ik noem ze:
- · RKAVIC (vroeger VIC), voetballen
- · HIC, hockey
- · RIC, roeien
- · ZWIC, zwemmen
- · TIC, tennis
- · TATIC, tafeltennis
- · CRIC, cricket
- · SCHIC, schaken
Ik weet niet meer of er in mijn
begintijd op het Ig nog een groep verkenners was.
Tussen de klassen werden eveneens
tal van sportwedstrijden georganiseerd, zoals handbal op de cour, volleybal,
voetballen. Het is daarom niet verwonderlijk, dat in Amsterdam en de regio menig
kampioenschap werd binnengehaald. Geregeld brachten de sportverenigingen
talenten voort, die later op een hoger plan naam maakten. In mijn beginjaren
nog volledig in pij, namen de paters vaak ook deel aan sportwedstrijden.
Wiltink, Van der Loo en Van der Berg konden een aardig balletje trappen.
Maar niet alleen met sport
hielden de Jezuïeten de leerlingen van de straat. Jaarlijks voerden leerlingen
van het Ig, aangevuld met meisjes van Fons Vitae, een
groot toneelstuk op. Na afloop van de voorstelling was er feest. Voorzichtig
dansten we met de meisje van het Fons op de muziek van Ivo Niehe en zijn Furies. De
band bracht heel voorzichtig andere muziek de school in als die waarvoor
Bernard Huijbers zich inzette. Omgekeerd leende het Fons jongens van het Ig
voor de stukken die die school wilde opvoeren. Ikzelf ben zo een keer
uitgeleend aan het Fons voor het stuk “Ik
herinner me mama”. Ik heb een keer meegedaan aan een kleiner stuk op het Ig:
De weerstaanbare opkomst van Arturo Ui van Berthold Brecht. Aan een
uitvoering gingen vele uren van repeteren vooraf onder regisseur pater Carel
van der Loo.
Elke klas organiseerde klassenavonden bij een van de leerlingen
thuis. De eerste van Gym 1c vond bij mij thuis plaats. We sloofden ons uit
elkaar te laten zien hoe goed we waren in muziek en het voordragen van
gedichten. Maar centraal stond toch wel onze klassenleraar, hij was onze
geestelijke leider en bepaalde wat goed voor ons was. Toen keken we nog tegen
hem op al durfden we hem al en klein beetje in de maling te nemen. Hoe anders
zou dat later zijn.
De Academies boden de aanstaande elite de mogelijkheid na
schooltijd hun intellectuele vermogens te vergroten door mee te doen aan de
debatten over cultuur, kunst, literatuur enz.; het koor en het orkest noemde ik
al. Jaarlijks organiseerde gymnastiekleraar Ed Seebregts (Sepi was zijn
bijnaam) een fietsenralley in de omgeving van Amsterdam. Ik heb die een keer
gewonnen met een groepje klasgenoten. Lorre, pater Louis Lorié, was de stimulerende
kracht achter de Romereizen. Ik heb nooit deelgenomen aan een reis naar Rome.
Vond mijn vader te duur. Mijn klas ging een keer een week naar Parijs om Racine
en Molière op te snuiven. Ik schreef met Berend-Jan
van den Boomen en Peter
Elverding een verslag over die reis in
De Harpoen. In mijn beginjaren op het Ig was er in de zomer een schoolkamp. Van
het eerste kamp staat het lied “Geef ons maar ons Europa” op de melodie van Exodus nog steeds in mijn
geheugen gegrift. Ik zing het nog vaak.
Rond 5 december brachten tal van (hulp)sinterklazen met hun zwarte
knechten huisbezoeken aan katholieke Amsterdamse gezinnen. Het geld, dat
daarmee binnengehaald werd kwam terecht bij goede doelen, vaak een kindertehuis
in Chili. Bij de schoolleiding heerste enige bezorgdheid om de jonge Zwarte
Pieten. Zij kregen tijdens de huisbezoeken vaak intieme dingen uit de bezochte gezinnen
te horen, hetgeen voor de jongens aanleiding kon geven tot praatjes over die
gezinnen. De angst was vooral, dat de jonge jongens bij gemengde huwelijken
dingen te horen zouden krijgen die niet voor hun oren bestemd waren.
De Harpoen, januari
1961
|
Naar De Harpoen, onze schoolkrant, keken we altijd uit. Welke
situatie zou er nu weer op de hak genomen worden. Maar De Harpoen diende toch
vooral om onze literaire aspiraties de vrije loop te laten. Er waren onder ons
echte schrijvers. Al in 1962 schreef ik in De Harpoen, dat wij jongeren van toen
behoorlijk met de Rooms Katholieke Kerk in onze maag zaten. Ik liet weten, dat
de kerk mij persoonlijk niet veel meer zei. Voorbode van een definitief afscheid.
Veel indruk maakte ik met een artikel over de dood van mijn moeder.
In het schooljaar 1963-1964 begon de grote ommekeer. Zowel de HBS
als het gymnasium barstten uit hun voegen. Vergroting van het college door
nieuwbouw was de enige oplossing. Dus verhuisde de hele school naar de
Banstraat en bleven de paters op de Hobbemakade achter. De Jezuïeten verloren
daardoor niet alleen beetje bij beetje hun grip op de leerlingen, maar ook de
grip op elkaar. Ik zat in de vierde klas en bleef dat jaar zitten. De
voorgaande jaren was ik met taken en bijlessen, tijdens de zomervakantie voor
Latijn bij een onooglijke lerares op de Linnaeusparkweg wier huis vol stond met
boeken en blauw zag van de rook, en soms het een herexamen, steeds met hangen
en wurgen overgegaan. Dat jaar niet meer. Toen mijn moeder in september 1964
plotseling overleed, was ik blij, dat ik was blijven zitten. Ik had hele andere
dingen aan mijn hoofd dan huiswerk maken. Daar was gelukkig bij de leraren
begrip voor.
Tussen de paters ontstonden conflicten over de inhoud van de
lessen. Rector pater Ad Merx en godsdienstleraar pater Albert Verheij rolden
over elkaar heen over de inhoud van de godsdienst les. In tegenstelling tot
Merx wilde Verheij af van Bijbelkennis en de traditionele katholieke leer
en ons leren omgaan met sexualiteit, hij wilde ons leren, dat homosexualiteit
een geaardheid was en geen afwijking. Veel van de jonge Jezuïeten als Verkamp,
Maas, Veelenturf sloten zich bij Verheij aan. De eerste uittredingen vonden
plaats. Leraar Frans Co de Groote, die in het patershuis woonde, verstoutte
zich om in onze klas een speech van Hitler na te doen compleet met al het
geschreeuw van de Führer. De hele school kon het horen zo ging De Groote te
keer, zijn collega’s kwamen vragen of het wat rustiger kon. Niets hielp, De
Groote bleef schreeuwen net als Hitler. Uiteindelijk moest rector Merx eraan te
pas komen om De Groote te stoppen. Korte
tijd later verdween hij van school.
In Amsterdam werd het met de dag
onrustiger. De provo’s hielden bij het Lieverdje hun happenings. Er waren
Vietnamdemonstraties die wel eens uit de hand liepen. De paters Van Kilsdonk en
Veelenturf riepen ons op mee te doen aan een absoluut geweldloze demonstratie
daags voor Kerstmis. Het vertrekpunt was bij de Dokwerker. Ik deed mee en
deelde folders uit, waarom de oorlog in Vietnam onmiddellijk gestaakt diende te
worden. De tocht eindigde op de Dam en verliep zonder enig incident.
Vietnamdemonstratie,
ik loop op de achtergrond direct naast het rechter paard
|
Binnen de katholieke kerk deed
het Tweede Vaticaans Concilie veel stof opwaaien. Alles wat tot de kerk
behoorde stond ter discussie. Ik kreeg van verschillende docenten complimenten
voor de artikelen, die mijn vader schreef in dagblad De Tijd, zoals ik die ook in
voorgaande jaren gekregen had voor zijn reportages over Afrika en Zuid Amerika.
Impliciet hielden die complimenten in, dat de docenten van mij net zulke
prestaties verwachten als mijn vader leverde. Maar ik was heel iemand anders.
Na twee schooljaren Banstraat
verhuisde het Ig terug naar de Hobbemakade. Langs de Pieter de Hooghstraat was
een hele nieuwe vleugel aan de school gebouwd. De cour was de cour niet meer.
Het groene poortje was verdwenen. Er stond nu een moderne school met
talenpraktica. Het spreken van een taal werd belangrijker gevonden dan het
vertalen van klassieke auteurs. De vertrouwde sfeer van vroeger was helemaal
verdwenen. Het was alsof we vanaf toen op een andere school zaten.
Gerard Wijdeveld
|
Ik bracht nog twee jaar in de
nieuwe school door. Ik kon er maar niet wennen. Ook de gerenoveerde oude vleugel
was niet meer zo knus als vroeger. Toch speelden zich nog een paar voorvallen
af, die ik nog steeds kan oproepen als waren ze gisteren gebeurd. Dichter en
docent klassieke talen Gerard
Wijdeveld trachtte ons met de “Confessiones” van Augustinus nog eens te
overtuigen van de grote waarde van het katholieke geloof. We hadden er geen
boodschap meer aan. Het ging er ons om het Latijn zo goed mogelijk te vertalen
op weg naar het eindexamen. Wat Wijdeveld over de heilige en het geloof
vertelde boeide ons niet, zeker niet omdat we wisten, dat Wijdeveld zelf voor
de oorlog een aantal hele verkeerde keuzes had gemaakt.
Ik herinner me, dat we in de 6e
klas na elkaar geschiedenis hadden van Piet Fontaine en Latijn van de heer Bos.
Tijdens zijn lessen kwam Fontaine met allerlei historische bewijzen, die we
terug konden vinden in het door hem geschreven lesboek (elk jaar verplicht een
nieuwe druk, kassa!), waarom het koningshuis zo goed was voor ons land. Door de
Oranjes was Nederland door de eeuwen heen het enige stabiele land in Europa. In
het volgende lesuur betoogde Bos aan de hand van teksten van Tacitus, dat
Nederland rijp was voor een republiek. Ik voelde wel wat voor het standpunt van
Bos met wie ik vlak voor het eindexamen ernstig in conflict kwam. Zoals al
eerder opgemerkt, Latijn was bepaald niet mijn sterkste vak. Bos had de
gewoonte bij elk gebruik door Tacitus van de ablativus
absolutus de klas erop te attenderen, dat de Welling-fout er aan zat te
komen. In zijn ogen gebruikte ik bij het vertalen van de ablativus absolutus
steevast het verkeerde voegwoord. Die keer schoot de opmerking van Bos me
volkomen in het verkeerde keelgat. Witheet van woede verweet ik hem, dat hij
blijkbaar niet wilde, dat ik zou slagen voor mijn eindexamen. Ik vroeg hem of
hij werkelijk niet begreep, dat zijn irritante opmerkingen mij zo onzeker
maakten, dat ik vreesde voor mijn eindexamen. Nog een keer blijven zitten was
voor mij niet acceptabel. Bos bond in. Enkele weken later slaagde ik niet in
een keer voor het eindexamen. Zowel voor Grieks als Latijn kreeg ik een her.
Met dank aan Bos en Lorre slaagde ik
daarvoor met vlag en wimpel.
Ik de examenklas maakten we met
Bos nog een kenmerkend voorval mee. Het spande ten zeerste in Amsterdam.
Bouwvakkers en studenten waren aan het rellen. Met name De Telegraaf moest het
ontgelden. Om op de hoogte te blijven wat er in de stad gaande was hadden we
bijna allemaal een kleine transistorradio bij ons. Toen we vernamen dat het bij
het gebouw van De Telegraaf uit de hand liep, stonden we allemaal op, pakten
onze spullen, verlieten de klas en trokken naar de Nieuwe Zijdsvoorburgwal. Bos
bleef beteuterd alleen in de klas achter. De volgende les ging Bos gewoon
verder waar we gebleven waren, alsof er niets gebeurd was.
Bouwvakkersoproer
|
Zoals gezegd, met twee herexamens
behaalde ik mijn diploma. Nooit heeft later iemand gevraagd hoe ik dat diploma
had behaald. Omdat ik nog herexamens moest doen, ging de feestelijke
diploma-uitreiking aan mij voorbij. Op een achternamiddag kreeg ik van Lorre mijn diploma uitgereikt. Na de daarop
volgende zomervakantie verliet ik Amsterdam en ging bij mijn grootouders in
Amersfoort wonen en studeren aan de Rijks Hogere Tuinbouwschool in Utrecht. Ik
kwam in een uiterst conservatief milieu terecht. Geen docent van het Ig begreep
iets van mijn keuze voor tuinbouw. Na het gymnasium ging je toch aan een van de
universiteiten studeren. Ik heb het maar zo gelaten. Ik had de afgelopen zeven
jaar geleerd mijn eigen keuzes te maken, soms tegen de stroom in. En daar ben
ik het Ig nog altijd dankbaar voor.
Tiel, 9 september 2017
You suffered too Much Under Catholic Dictatorship
BeantwoordenVerwijderenMooi stukje geschiedenis over het IG !, veel herkenbaar, ik was een HBS leerling van '52 met eindexamen in 1959. Ben trots om een " Ignatiaan" te zijn geweest !.
Verwijderen