Dagboek
Op 6 en 7 juni 1943 vonden vanuit
concentratiekamp ’s Hertogenbosch (Vught) de beruchte kindertransporten
plaats. Op 6 juni moesten alle kinderen van nul tot en met drie jaar met hun
ouders op transport naar Westerbork. De volgende dag volgden de kinderen van
vier tot en met zestien jaar. Op 8 juni kreeg het kindertransport vanuit
Westerbork een vervolg. In 46 wagons vertrokken die dag meer dan 3000 personen
naar de gaskamers van Sobibor, onder hen waren 613 mannen, 1350 vrouwen en 1051
kinderen tot en met zestien jaar. Onder de kinderen bevonden zich 119 kleuters,
123 peuters en 55 baby’s.
De kinderen moesten volgens de
Duitsers weg uit concentratiekamp Vught, omdat het kindergedeelte van het kamp
overvol was geraakt door de vele razzia’s die de Duitsers uitvoerden. Het was
in Vught gebruikelijk, dat de kinderen van hun ouders werden gescheiden en
ondergebracht werden in een apart gedeelte van het kamp. Daar de kinderen hun
ouders niet of weinig zagen, werden ze moeilijk hanteerbaar en vooral onder de
kleine kinderen braken vaak besmettelijke ziekten uit. Omdat de kinderen niet
werkten, moesten ze “opgeruimd” worden, zo was besloten. Al op 22 mei 1943
waren 300 kinderen op transport gezet.
Aankondiging
van het kindertransport
|
Over het vertrek van de kinderen
uit Vught heeft Klaartje Walvisch in haar dagboek op aangrijpende wijze verslag
gedaan. Klaartje Walvisch is geboren in Amsterdam op 6 februari 1911. Zij was
de negende van de elf kinderen van Barend Walvisch en Mietje Breemer. Klaartje
was werkzaam als mantelnaaister. Ze was 23 jaar oud, toen ze in 1934 trouwde
met de magazijn chef Joseph de Zwarte, die op 2 augustus 1911 was geboren. Het
stel betrok eerst een woning aan Oudeschans en verhuisde in 1941 naar de Tweede
Oosterparkstraat 245 huis. Klaartje en Joseph hebben geen kinderen gekregen.
Bij het begin van de deportaties
van Joden weigerden Klaartje en Joseph zich vrijwillig te melden, maar
onderduiken deden ze niet. Op 22 maart 1943 werden Klaartje en haar man daarom
uit hun huis gehaald door twee man van de Colonne Heinicke.
Op die dag is Klaartje begonnen met het schrijven van een dagboek, waarin ze
vertelde, dat een van de mannen die haar kwamen ophalen, na het huis doorzocht
te hebben, op de piano begon te spelen. Klaartje en Joseph, die inmiddels thuis
was gekomen, werden afgevoerd naar de Zentralstelle
für Jüdische Auswanderung aan de Euterpestraat in Amsterdam. Na een
nacht in de Zentralstelle werden ze overgebracht naar de Hollandsche
Schouwburg aan de Plantage Middenlaan.
Hollandsche
Schouwburg
|
In de Hollandsche Schouwburg
verbleven Klaartje en Joseph twaalf verschrikkelijke dagen, voordat ze op transport
gingen naar Vught. Klaartje schreef daarover in haar dagboek:
“De uittocht vanuit de schouwburg
was zo afschrikwekkend, dat ik een rilling van afschuw door me heen voelde
gaan. We moesten de zaal verlaten en in de hal gekomen, stond daar een haag van
groene politie die we moesten passeren. Buiten was het donker en ook daar
stonden onze beschermers in twee rijen opgesteld vanaf de schouwburg tot aan de
tram. We werden als het ware de tram ingeschopt, onder geschreeuw van de SS.
Voor het CS werden we allen in vier rijen opgesteld en mochten we nog een poos
in de kou wachten voordat we naar binnen konden gaan. Dit alles in de nacht,
terwijl we gepakt en gezakt stonden met bagage. Het was een ware uittocht. Heen
en weer gedraaf van de SS en eindelijk konden we de hal betreden en kregen we
toegang tot het perron en de treinen. Een rit van anderhalf uur, en in
stikdonker arriveerden we in Vught. Kinderen werden op autobussen gezet, maar
wij groteren moesten lopen naar het kamp. Een tocht van vijf kwartier. Als
mieren sleepten we ons voort over de weg, half bezwijkend onder de last van
zware bagage.”
Klaartje beschreef op een kladblok en in drie
schoolschriften wat ze tussen 22 maart en 4 juli 1943 meemaakte. In woedende
woorden schreef ze over het enorme onrecht dat de Joden werd aangedaan:
“Dit was beschaving. Dit was
cultuur. Dit was het nieuwe Europa.”
Klaartje was bang, dat haar
dagboek ontdekt zou worden. Daarom schreef ze volkomen anoniem, namen noemde ze
niet. Ze bewaarde haar dagboek in de voering van haar jas .In de hoop, dat haar
dagboek ooit de buitenwereld zou bereiken, gaf ze vlak voor haar eigen
deportatie naar Polen het dagboek in bewaring bij haar zwager Salomon de Zwarte
(1909-1995), die ook in Vught zat, maar de oorlog heeft overleeft.
Klaartje
Walvisch
|
Klaartje had een zwakke
gezondheid, door chronische kramp in haar slokdarm kon ze nauwelijks eten. In
Kamp Vught doorstond ze toch de ontluizing, kou, helse appels en de
erbarmelijke omstandigheden in de overvolle barakken. Ze leed erg onder het
gemis van haar man, die op de Moerdijk
moest werken.
Op 8 juni 1943 beschreef Klaartje
in haar dagboek de kindertransporten:
“Er is weer heel wat gebeurd de
laatste twee dagen. Het is bijna niet meer te bevatten. Er is zoveel leed dat
de mensen niet meer kunnen huilen. Op de tafels stonden reismandjes waarin zich
baby’s bevonden. Hele kleine peutertjes. Wat waren ze snoezig deze kleintjes.
Het was maar goed dat ze geen besef hadden van wat er om hen heen gebeurde. Met
de moeders had ik diep medelijden. Een vrouwtje vertrok, dat ongeveer tien
dagen geleden een kindje had gekregen. Haar man was reeds lang in Polen. Dan
ging de vrouw weg wier man enige dagen geleden gestorven was. Is het overdreven
als ik beweer dat alles wat ik hier schrijf de werkelijkheid nog lang niet
nabij komt? Alleen zij die het leed persoonlijk meegemaakt hebben, zij zullen
het begrijpen. En zij die het niet meegemaakt hebben en dit eens zullen lezen,
zij moeten het begrijpen. Zij moeten weten van het grote leed dat ons is
aangedaan. Leed dat nooit meer uit te wissen is. Leed dat haar stempel heeft
gedrukt op het jodendom. Leed dat onnodig veroorzaakt is. Leed waar we allen
machteloos tegenover stonden. Leed dat ons moedwillig is aangedaan. Aan het hek
dat het mannen- en vrouwenkamp scheidt, stond de SS met een grote politiehond.
Daarbij stonden twee leidsters. Wie zou het gewaagd hebben daar doorheen te
dringen? De eerste vertrekkenden maakten aanstalten. Wij mochten mee tot aan
het hek om de bagage te helpen dragen. Ik zag kennissen waarvan ik helemaal
geen idee had dat zij ook weggingen, maar verbazen deed ik me nergens meer
over. Ik had genoeg geleerd. Bij het hek speelden zich weer tonelen af van
familieleden die afscheid van elkaar namen. Buiten het hek stonden zij die ons
dit aandeden hartelijk te lachen. Lachen om het grote diepe leed dat met
woorden niet meer was uit te drukken. Zoals men weleens willekeurig een stukje
papier versnippert, zo werden harten en zielen verscheurd en uit elkaar gerukt.
Alles ging aan flarden. Alles werd vertrapt. Elk hartje, onverschillig of het
klein of groot was, werd vertrapt. […]
Zondagmiddag om ongeveer vier uur
nam het tweede transport een aanvang. Ik ging weer even naar het kinderkamp om
afscheid van mijn vriendin te nemen. Zij ging mee met het tweede transport. Ze
was werkelijk heel flink bij het afscheid nemen, maar geluid kon ze haast niet
geven. De zenuwen hadden haar keel dichtgeknepen. In de eetzaal was het een
chaos, zoals ik nog zelden heb meegemaakt. Stapels en stapels kindergoed op
tafel. Huilende kindertjes die van angst geen raad wisten. Een kindje van een
jaar of vier keek me met een paar grote angstige ogen aan. Haar moeder zag ik niet.
Ze stond alleen in een hoekje gedrukt. Ik gaf haar een stukje brood, dat ze me
uit de handen graaide en ze beloonde me met een lachje. Arme kindertjes, wat
werd er met hen gebald.”
Het dagboek van Klaartje Walvisch
eindigde op 4 juli, toen ze zelf vanuit Vught naar Westerbork op transport
ging. In Vught werd ze door haar zwager Salomon de Zwarte naar de trein
gebracht. Op 13 juli 1943 werd Klaartje met het 18e en voorlaatste
transport afgevoerd naar Sobibor, waar ze drie dagen later werd vermoord .Haar
man Joseph de Zwarte overleefde de oorlog ook niet. Hij is op 31 maart 1944
ergens in Europa gestorven.
Gedenksteen
aan de kindertransporten
|
Tot 2008 was het dagboek van
Klaartje Walvisch niet bekend en lag het in het depot van het Joods Historisch
Museum van Amsterdam als het dagboek van een onbekende vrouw. De onderzoekers
die het dagboek vonden, waren er direct van overtuigd, dat het een unieke en
authentieke beschrijving van concentratiekamp Vught. De vraag was, echter, wie
is de schrijver van deze indringende geschiedenis over de Holocaust?
Het boek
Alles ging aan flarden
|
Pas toen het onderzoek begon voor
de Tv-serie “De oorlog”, nam ook het onderzoek naar de identiteit van de
schrijfster een aanvang. Door de weinige beschikbare gegevens te combinereen en
met behulp van het Digitaal Joodsmonument kon men vast stellen, dat Klaartje
Walvisch de schrijfster is geweest van het dagboek. Het was de dochter van
Salomon de Zwarte die het dagboek uit de nalatenschap van haar vader aan het
Joods Historisch Museum ter beschikking had gesteld. Het dagboek van Klaartje
Walvisch is in 2009 uitgegeven door uitgeverij Balans met de titel “Alles ging
aan flarden”.
Tiel, 28 november 2018
Meer weten?
Lees: De deportaties uit Nederland 1940-1945, Portretten
uit de archieven, door Guus Luijters, Raymund Schütz en Marten Jongman, Nieuw
Amsterdam
Dag Paul,
BeantwoordenVerwijderenIk heb een aanvulling op het dagboek van Klaartje de Zwarte-Walvisch. Een foto van haar (+ echtgenoot) staat in het boek van Arjeh Kalmann, Leef gelukkig (2016), zij ging wonen in het huis van de familie Cohen toen zij onderdoken (Tweede Oosterparkstraat). Ik vermoed ook een verband met William Arnold Egger, wiens echtgenote Engelina Jas een schoonzus Sara Walvisch-Tas had. Met meer inzicht in de familie Walvisch is dit misschien uit te vinden. Dit interessante familie-oorlogsverhaal is beschreven door Wim Egger, Surinaamse rug, Joodse buik (2009).
Met vriendelijke groet,
a Baars