Friese aardappelteelt
In het laatste nummer van Gens Nostra, het orgaan van de Nederlandse Genealogische Vereniging, las ik het door Jelle Kaastra geschreven artikel “Meese, een hoveniersfamilie uit Tecklenburg”. In het verhaal, dat gepubliceerd werd in nummer 3 van jaargang 78 van Gens Nostra, gaat het onder meer over David Meese (1723-1770), die hortulanus was aan de Universiteit van Franeker. Deze David zou samen met grietman Pieter Benjamin Johannes Vegelin van Claerbergen een belangrijke rol gespeeld hebben bij de invoering van de aardappelteelt in Friesland.
G.A. Wumkes |
Kaastra baseerde zich op een stuk in de Stads- en Dorpskroniek van Friesland, deel 1 (1700-1800) van dr. G. A. Wumkes die in 1930 werd uitgegeven door W.A. Eisma Cz te Leeuwarden. Wumkes schreef in zijn kroniek:
“Nadat Jhr. Vegelin te Joure de aardappel in 1736 of 1737 in Friesland had gebracht en op Herema-state had gepoot, zond hij er eenige van aan grietman v. Haren te St. Anna, tot wien de botanicus David Meese in betrekking stond. Deze teelde het nieuwe gewas op van Haren’s buiten, en deelde van de vrucht mee aan Herman Knoop, hortulanus van princes Maria Louisa. Knoop bevorderde de planting en bezorgde 13 Dec. 1742 het eerst de aardappelen op de tafel der vorstin, toen prins Willem IV met gemalin er spijsde. Het duurde nog geruime tijd eer de vrucht algemeen werd. Tussen Tjummarum en Foudgum is het eerst een stuk land er mee bepoot. In 1771 ging het eerste met aardappels bevrachte schip (schipper Johan Pieter van Franeker) naar Amsterdam. In 1773 werd te Amsterdam de eerste keur uitgevaardigd over de aardappelmarkt.”
Kaastra verwees dit verhaal onmiddellijk naar het rijk der fabelen, want al rond 1700 zouden er in Friesland aardappels geteeld worden. Hoe het ook zij helemaal verzonnen kan het verhaal van Wumkes niet zijn. Er zullen van af ca. 1700 best wel aardappelen geteeld zijn in Friesland, maar mogelijk hebben Pieter Benjamin Johan Vegelin van Claerbergen en David Meese ingezien, dat de aardappel volksvoedsel zou kunnen worden, wanneer de teelt grootschalig zou plaats vinden. Vegelin van Claerbergen en Meese hebben elkaar vermoedelijk leren kennen in 1736, toen eerstgenoemde eigenaar werd van het huis naast dat van de moeder van Meese aan de Grachtswal in Leeuwarden.
Pieter Benjamin Johan Vegelin van Claerbergen was zich, ondanks zijn enorme rijkdom, goed bewust van zijn maatschappelijke verantwoordelijkheden. De zorg voor minderbedeelden heeft hij altijd hoog in het vaandel gehad. Zo zal hij zich ongetwijfeld hebben bezig gehouden met de voedselvoorziening van het “gewone” volk.
Wie was deze Pieter Benjamin Johan Vegelin van Claerbergen? Pieter kwam ter wereld op 22 juni 1808 in Leeuwarden. Nog dezelfde dag ontving hij het doopsel in de Hervormde Kerk van Leeuwarden. Zijn ouders waren Valerius Lodewijk Vegelin van Claerbergen (1774-1844), grietman van Haskerland, en diens nicht Aurelia Anna Maria Vegelin van Claerbergen. Vader Valerius was niet alleen grietman (rechter en bestuurder) van Haskerland, hij speelde ook een belangrijke rol in het bestuur van Friesland en was daardoor ook lid van de Staten Generaal.
Pieter Benjamin Johan Vegelin van Claerbergen |
Pieter studeerde vanaf 1827 Romeins en hedendaags recht, eerst in Leiden en later in Groningen, waar hij in 1833 promoveerde. Een jaar later, toen hij net benoemd was als plaatsvervangend vrederechter, trad hij op 9 oktober 1834 in Baarderadeel in het huwelijk met de 19-jarige jonkvrouw Aurelia van Beyma. Aurelia werd op 25 maart 1815 in Weidum geboren als dochter van Petrus Johannes van Beyma en Geertrui Trip.
Uit het huwelijk van Pieter en Aurelia kwamen 13 kinderen voort, vijf jongens en zeven meisjes, terwijl een kind levenloos werd geboren. Kort na de geboorte van het levenloze kind overleed Aurelia in Leeuwarden op 29 december 1851. Vijf jaar later, op 7 februari 1856, hertrouwde Pieter in Nieuwer Amstel met jonkvrouw Jacoba Johanna van Haeften, die een dochter was van Adriaan van Haeften en Maria Cornelia Hetterschij. Bij het huwelijk van Pieter en Jacoba waren drie ooms van haar de getuigen. Jacoba kwam ter wereld in ’s Gravenhage op 31 december 1830. Bij Jacoba verwekte Pieter nog twee kinderen, een dochter en een zoon.
In 1835 volgde Pieter zijn vader op als grietman van Haskerland. Hij bleef dat tot 1843, toen hij ontslag nam vanwege de ziekte van zijn vader, die hij ging verzorgen. De Provinciale Friesche Courant noemde hem toen een gunstige uitzondering in vergelijking met andere grietmannen, die de krant bestempelde als “grypmannen”.
Pieter was naast een kundig bestuurder – hij was van 1842 tot 1843 lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal en ook van 1855 tot 1858, tussen 1850 en 1853 was hij Gedeputeerde in Friesland en van 1855 tot 1858 lid van de Provinciale Staten van Friesland – ook grootgrondbezitter met een groot sociaal gevoel. Hij woonde in het huis “Heeremastate” in Joure.
Heeremastate in Joure |
In Leeuwarden was hij eigenaar van het buiten “Mariënburg”, waarnaast hij in 1872 een “verblijfplaats voor minvermogenden” inrichtte. Een zestal woninkjes onder een dak, die werden ondergebracht in de Stichting “Fribourg”, genoemd naar de Zwitserse stad vanwaar het geslacht Vegelin van Claerbergen afkomstig zou zijn. De minvermogenden konden in hofje Fribourg wonen
“zonder onderscheid van kunne, ouderdom, inboorlingschap, geloofsbelijdenis of huwelijksen staat”.
Tot aan zijn dood was Pieter zelf voorzitter van de stichting, daarna werd het bestuur samengesteld zoals hij dat in de oprichtingsakte had bepaald.
In de loop der jaren voegde Pieter tal van boerderijen in Friesland toe aan zijn bezit aan onroerend goed. De betreffende koopakten zijn te vinden op Tresoar.nl. Dat hij veel boerderijen en gronden bezat blijkt uit de hieronder afgebeelde lijst met hoogst aangeslagenen in ’s Rijks Belastingen in Friesland over het jaar 1865.
Lijst met hoogst aangeslagenen in 's Rijks Belastingen in Friesland over 1865 |
Een bijzondere transactie vond plaats in maart 1879, toen Pieter de” Nijdamstra-State” in Irnsum kocht voor het bedrag van fl. 80.251,50.
Nijdamstra State |
Met de aanschaf van Nijdamstra State verkreeg Pieter
“Eene uitmunted vruchtbare zathe en landen, met huizinge, schuur, varkenshok, hieminge, hovinge, boomen en plantagie, watermolen cum annexis, onmiddellijk aan den macadamweg nabij de Irnsumerzijl”.
De Nijdamstra State staat op een geringe verhoging, een zgn. huisterp in de uiterwaard van de oude rivier de Boorn. Vermoedelijk was de plek van de Nijdamstra State al meer dan 1000 jaar bewoond. In het koopcontract van de Nijdamstra State stond een bijzondere bepaling:
“Tot het onderhoud der huizinge, schuren en aanbehoren betalen de eigenaren het hout, steen en kalk, benevens het verfwerk van buiten. De kosten van spijkers, pannen, benevens het verfwerk binnenshuisen, het halen en brengen der materialen alsook de kost en de arbeidsloonen komen ten laste des huurders”.
Pieter verhuurde de Nijdamstra State aan Eldert Meines Jansma (1835-1925) en Trijntje Sybes Schaap (1848-1922). Hoewel hij bij de aanschaf van de Nijdamstra State het aanzienlijke bedrag van fl. 80.251,50 moest neertellen, bedroeg de waarde van de boerderij bij zijn overlijden minder dan 1,5 % van zijn totale vermogen van fl. 5,8 miljoen. Na de dood van Pieter werd zijn nalatenschap verdeeld onder zijn toen nog levende twaalf kinderen, die op de oude voet verder wilden leven. Dat leidde tot een enorme versplintering van het familiebezit, dat in enkele generaties was opgebouwd.
“Grand Seigneur” Pieter Benjamin Johan Vegelin van Claerbergen overleed in Leeuwarden op 27 mei 1879. Hij bereikte de leeftijd van 70 jaar, was lid van de Ridderschap van Friesland en Ridder in de Orde van de Nederlandsche Leeuw. Na zijn dood verkochten zijn echtgenote Jacoba Johanna van Haeften en de kinderen verschillende boerderijen en kerkplaatsen. Echtgenote Jacoba Johanna van Haeften verhuisde in 1882 vanuit Friesland naar Neerlangbroek en later in 1913 naar ’s Gravenhage, waar zij maar kort woonde. Jacoba Johanna van Haeften overleed in Zeist op 7 november 1913 om 21.00 uur.
Tiel, 13 juni 2023
Geen opmerkingen:
Een reactie posten