Ritmeester
Reinier van Haeften werd op 24
april 1646 geboren als zoon van Walraven van Haeften (1600-1657) en Fransina
van Cockengen. Hij is dezelfde dag gedoopt zijn in de Grote kerk van Breda. De
ouders van Reinier woonden in de periode van 1643-1650 in Breda, waar vader
Walraven als kapitein in Staatse Dienst in garnizoen lag bij de
Infanterie. Toen Reinier nog maar 13 jaar oud was, overleed zijn vader.
Volgens diens testament erfde de nog onmondige Reinier diens bezittingen in
Ophemert en Zennewijnen, terwijl sinds 1659 Quirijn de Cock van Delwijnen als
zijn momber (voogd) was aangesteld. Vanaf dat moment was Reinier Heer van
Ophemert en Zennewijnen.
Kasteel Ophemert, achterzijde
|
Hoewel Reinier de rest van zijn
leven vooral bezig was met het veiligstellen
van zijn zakelijke belangen en het verfraaien van Kasteel Ophemert, mogen we
niet vergeten, dat hij tot 1694 ook actief was als militair. In het voetspoor
van zijn vader had Reinier gekozen voor het soldatenbestaan. In 1694 was hij
nog ritmeester en
eigenaar van een compagnie ruiters in het regiment van luitenant-generaal
Ietersom. De compagnie bestond, inclusief kwartiermeester, korporaal en twee
trompetters, uit vijftig ruiters en evenveel paarden. De manschappen hadden
eigen uniformen.
We kunnen concluderen, dat de
zakelijke belangen van Reinier in 1694 zo veel tijd vroegen, dat hij besloot
zijn compagnie ruiters van de hand te doen. Hij vond baron Johan Willem van
Wittenhorst (1673-1715) bereid de compagnie van hem over te nemen. Van
Wittenhorst was cornette (=vaandrig) in het regiment van Chauviré. Johan was
een zoon uit het eerste huwelijk van zijn moeder Catharina Cecilia van Bocholtz
en Willem Vincent van Wittenhorst (1613-1674), Heer van de halve heerlijkheid
Horst en daardoor lid van de Ridderschap. Johan van Wittenhorst werd in 1674,
na de dood van zijn vader, beleend met de halve heerlijkheid Horst. In
hetzelfde jaar, waarin hij de compagnie van Reinier van Haeften overnam,
overleed zijn stiefvader, markgraaf Arnold Adriaan van Hoensbroeck (1631-1694).
Overigens had Johan van Wittenhorst niet of nauwelijks contact met de tweede
echtgenoot van zijn moeder.
Reinier van Haeften en Johan van
Wittenhorst legden de overname van de compagnie ruiters in een contract vast.
Van Wittenhorst moest voor de overname van de compagnie aan Van Haeften 6400
gulden betalen. Hiervan moest Van Wittenhorst bij aanvaarding van de compagnie
op 9 september 1694 de helft, 3200 gulden, in gangbaar Hollands geld contant
betalen. De andere helft moest Van Wittenhorst in drie termijnen betalen. De solliciteur
van de compagnie, Reinier Herckelbagh, kreeg de opdracht de verschuldigde
termijnen op tijd te betalen. De eerste termijn verliep op 15 november 1694, de
tweede op 15 december 1694 en de derde op 15 januari 1695. In de eerste twee
termijnen zou Van Haeften steeds fl. 1000,- ontvangen en in de laatste fl.
1200,-.
Johan Willem van Wittenhorst
|
Bij de ondertekening van het
contract waren G. Piper en de graaf van Mylle aanwezig als getuigen, zij traden
tegelijk op als commissarissen om te bepalen of de compagnie van Van Haeften in
goede staat verkeerde. Op 20 september 1694 verscheen de compagnie “in de
wapenen getrocken” voor de commissarissen, die vervolgens vier paarden
afkeurden. Ter compensatie mocht Van Wittenhorst fl. 100,- in mindering brengen
op de koopsom.
Reinier van Haeften had zich
contractueel bereid verklaard tot 9 september 1694 alle schulden van de
compagnie voor kleding en andere leveranties nog te voldoen. Bovendien zou hij aan
de officieren en de manschappen eventuele achterstallige soldij en andere
kosten voor zijn rekening nemen. Hij zegde daarbij toe Van Wittenhorst
volledige inzage te geven in deze afhandeling. Waren de officieren en
manschappen nog geld verschuldigd aan Van Haeften, dan zou Van Wittenhorst Van
Haeften daarvoor schadeloos stellen.
De traktementen en de
bijverdiensten die de compagnie na 9 september 1694 zou genieten zouden ten
goed komen aan de nieuwe ritmeester, die ook moest opdraaien voor alle schade
aan manschappen en paarden na de 9e september 1694.
Baron Johan van Wittenhorst stond
er borg voor, dat de solliciteur de gestelde termijn op tijd aan Reinier van Haeften zou betalen.
Daarna aanvaardde hij de compagnie, t.w. de manschappen, de kleding en de
paarden, zoals die waren.
Toen de beide comparanten en de
getuigen het contract ondertekend hadden, eindigde de militaire carrière van
Reinier van Haeften. Hij had nu alle tijd om zich aan zijn zakelijke
beslommeringen te wijden. Johan van Wittenhorst trad met zijn compagnie in 1695
toe tot het regiment te paard van generaal-majoor Van Athlone, Fredrik
Christiaan van Reede (1668-1719) waarin hij in 1705 opklom tot kolonel. Toen
Johan overleed was hij inmiddels brigadier.
Tiel, 17 mei 2019
Geen opmerkingen:
Een reactie posten