Opzichter Publieke Werken
Niet alle leden van de familie Blanes verdienden hun geld in de circuspiste of op de podia van de Nederlandse theaters. Er waren natuurlijk ook familieleden, die zich in veel minder creatieve beroepen een inkomen moesten verwerven. Een van hen was de hoofdpersoon van dit Genealogisch blog.
Juda Louis Blanes aanschouwde het eerste levenslicht in Amsterdam op 14 december 1893. Zijn ouders waren Joseph Blanes (1852-1923) en Abigael Furtado (1857-1930). De kleine Juda Louis kreeg de roepnaam Louis, wat later nog al eens tot verwarring leidde, omdat hij in verschillende bronnen verwisseld werd en wordt met schilder, tekenaar en graficus Louis Blanes (1866-1940), die een zoon was van Joseph Blanes (1824-1902) en Jeanette Cohen (1837-1925).
Juda Louis, over wie ik het verder zal hebben met zijn roepnaam Louis, had een oudere broer die Jacob heette en die op 3 november 1892 ook in Amsterdam werd geboren. Jacob trad in 1915 in het huwelijk met de Friese Hendrikje (Henny) Zijlstra. Jacob en Henny overleefden beiden de Tweede Wereldoorlog (gemengd gehuwd?).
Na de lagere school volgde Louis de opleiding bouwkunde aan de MTS. Hij was 27 jaar oud, toen hij op 7 september 1921 in het Amsterdamse Stadhuis zijn ja-woord gaf aan Antje Gendering, zoals onderstaande archiefkaart van Amsterdam aangeeft.
Archiefkaart Amsterdam Juda Louis Blanes
Antje Gendering, die doorgaans aangesproken werd met de roepnaam Annie, werd geboren in Amsterdam op 8 februari 1896 als dochter van slager Jacob Gendering (1866-1942) en Betje Nias (geb. 1868). Jacob Gendering had zijn slagerij in de Blasiusstraat. Annie had een zus die Fenny heette (1899-1943). Rond 1915 liet de familie zich voor de “Vleeschhouwerij” fotograferen.
De familie Gendering voor de Vleeschhouwerij, foto JCK
Na hun trouwen gingen Louis en Annie in de Herculesstraat wonen op nummer 39 eenhoog. Daar woonde ook zijn broer Jacob met vrouw en kinderen. Voor zover ik heb kunnen nagaan hebben Louis en Annie daar hun hele leven gewoond. In 1925 trad Louis in dienst bij de Gemeente Amsterdam bij de Dienst Publieke Werken, waar hij technisch opzichter werd. Hij oefende die functie uit tot in 1942, toen de Duitsers het gemeenten verboden nog langer joodse ambtenaren in dienst te hebben. Vanaf 16 november 1942 was Louis werkzaam als kantoorbediende bij de firma Confina.
Op 16 augustus 1926 schonk Annie het leven aan dochter Elisabeth Fanny. Haar roepnaam was Elly. Meer kinderen hebben Louis en Annie niet gekregen. Tot in de oorlog zullen Louis, Annie en Elly een rustig en zeker bestaan geleid hebben. Wel zag Louis de ontwikkelingen met lede ogen aan en waarschuwde hij in 1939 per briefkaart zijn Annie, die buiten Amsterdam verbleef op dat moment (vakantie?), om ingepakt klaar te staan voor het geval er mobilisatie zou volgen. Ze moest wel alles inpakken, maar wanneer er geen sprake was van algehele mobilisatie, dan kon ze nog enkele dagen uit Amsterdam wegblijven.
Briefkaart van Louis aan Annie, foto JCK
Maar ook Louis, Annie en Elly ontkwamen niet aan deportatie. Op 11 mei 1943 kwamen ze aan in Westerbork, waar ze onderdak vonden in barak 62. Louis was niet langer “gesperrt” vanwege zijn functie.
Over hun relatief lange verblijf in Westerbork is aardig wat bekend dankzij het feit, dat diverse documenten en een aantal brieven, die Louis vanuit het kamp schreef, bewaard zijn gebleven en nu behoren tot de collectie van het Joods Historisch Museum in Amsterdam.
In zijn brief van 17 november 1943 maakte Louis zich nogal druk over zijn pensioen. Om dat veilig te stellen had hij een attestatie de vitae nodig van de burgemeester van Westerbork. Hij stuurde die zowel naar zijn broer als naar het Stadhuis in Amsterdam. Daarnaast moest hij om zijn uitkering veilig te stellen verklaringen overhandigen, dat hij geen inkomsten uit arbeid genoot. Hij machtigde zijn broer Jacob om alle noodzakelijke (financiële) handelingen voor hem te verrichten, zoals het betalen van de premie voor zijn pensioen, want hij werd geacht in dienst te zijn geweest bij Gemeente Werken ook in de jaren dat hij een gevangene was van de Duitsers en in concentratiekampen verbleef.
Attestatie de Vitae, foto Joods Historisch Museum
Verder liet Louis weten, dat echtgenote Annie in het kamp in het ziekenhuis had gelegen, en vroeg hij om de toezending van levensmiddelen. Uit brieven die Louis stuurde naar zakenrelatie J.H. Kollem blijkt, dat men aanvankelijk dacht, dat Annie leed aan diphteritis, maar dat het uiteindelijk ging om angina. Ook Kollem stuurde pakketten levensmiddelen naar Westerbork. Louis raadde Kollem aan dat in overleg te doen met zijn schoonzus Henny Zijlstra. Zelf was Louis vaak te vinden in de timmerwinkel in barak 103. Daarmee doodde hij zijn tijd in Kamp Westerbork.
Wanneer je de brieven en andere documenten uit zijn tijd in Westerbork leest, krijg je haast de indruk, dat Louis het daar met vrouw en kind best naar de zin had. Niets in natuurlijk minder waar. Ook voor Louis en zijn gezin volgde op een zekere dag transport naar het Oosten. Op 25 februari 1944 gingen 811 gevangenen uit Westerbork, onder wie Juda Louis Blanes en zijn gezin, op transport naar Theresiënstadt.
In Theresiënstadt was het Louis weer toegestaan berichten naar zijn broer en schoonzus in Amsterdam te sturen en hen te vragen levensmiddelen te zenden. Dat deden ze dan ook, zoals op 8 juni 1944.
Brief met aangegeven waarde, foto Joods Historisch Museum
Theresiënstadt was volgens de Duitsers een modelkamp, waar de joodse gevangenen het goed hadden. Ze lieten er zelfs een film maken om met name het Roder Kruis te misleiden. Omdat het kamp al gauw overbevolkt raakte, vonden er geregeld transporten plaats van gevangenen naar de gaskamers van Auschwitz-Birkenau. Op 16 mei 1944 waren Juda Louis Blanes en zijn gezin aan de beurt voor hun laatste transport. Louis en Annie was nog enige tijd in Auschwitz gegund, voordat zij op 7 juli 1944 door “de schoorsteen gingen”.
Dochter Elisabeth Fanny mocht in leven blijven om te ervaren hoe onmenselijk het er in Auschwitz aan toe ging en later in Bergen-Belsen. Vermoedelijk werd ze op 30 oktober 1944 geselecteerd voor het transport naar Bergen-Belsen, dat op 1 november 1944 zou plaats vinden. Met dat transport gingen ook Anne en Margot Frank mee. Anne en Margot Frank overleefden Bergen-Belsen niet, Elly Blanes wel, zoals haar kaart bij het Arolsen Archiv laat zien.
Kaart Elisabeth Fanny Blanes bij Arolsen Archiv
Eenmaal terug in Nederland werd Elly verpleegd in het noodziekenhuis St. Martinus in de Eindhovense wijk Hemelrijk. Vanuit Eindhoven schreef ze een brief naar familie in Amsterdam, waarin ze bedankt voor al het lekkers, dat ze haar gestuurd hadden. Een snelle terugkomst naar Amsterdam zat er niet in, want ze moest nog enkele weken in het ziekenhuis blijven. Uit de brief blijkt, dat Elly nog geen idee had hoe het met haar ouders was vergaan. Ze schreef:
“Van mijn ouders heb ik sedert meer dan een jaar niets gehoord. “
Verder informeerde ze in de brief eigenlijk alleen maar naar familie, vrienden en bekenden. Ze vroeg om foto’s om weer bekende gezichten te zien. Opvallend genoeg vertelde ze niets over haar eigen wederwaardigheden in de kampen.
Overlijdensadvertentie
Na verloop van tijd keerde Elly terug naar Amsterdam. Daar vond ze haar toekomstige partner en bouwde een nieuw leven op.
Elisabeth Fanny Blanes overleed in Amsterdam op 3 september 2015. Ze bereikte de leeftijd van 89 jaar. Haar stoffelijke resten vonden hun laatste rustplaats op de Joodse Begraafplaats Beth Haim in Ouderkerk a/d Amstel.
Tiel, 6 januari 2024
Geen opmerkingen:
Een reactie posten