Familiefoto's

Familiefoto's
Familiefoto's

woensdag 18 december 2019

Genealogisch blog 413


Rôs closet

In het vorige Genealogische blog vertelde ik over het domein van de spelende kinderen in mijn jeugd. Er was nog geen tv, tablets moesten nog uitgevonden worden en niemand had een smartphone. Kinderen speelden nog op straat. Maar dat zie je bijna niet meer.
In dit Genealogische blog wil ik het hebben over de schilderachtige figuren, die in mijn jeugd door de straat kwamen om allerlei waren en diensten aan de man te brengen.
Eens per week werd het huisvuil opgehaald door die typisch kleine, Amsterdamse vuilniswagens, die in de kleinste steegjes uit de weg konden. Iedere vuilniswagen had een chauffeur, die zich in de stad gedroeg als een ware Stirling Moss, en twee mannetjes die achterop stonden en die de vuilnisbakken aansleepten. Die beide mannetjes waren nog wel eens in voor een geintje. Deze kleine vuilniswagens hadden een speciaal mechanisme om de laadbak met de achterkant om hoog te draaien. Daardoor viel het vuil naar voren en kon er weer meer bij.
Wanneer de vuilniswagen was geweest, kwam er een man  langs met een bakfiets met daarop twee tonnen. In de ene ton zat warm zeepsop waarmee hij de vuilnisbak met een borstel schoonmaakte, in de andere zat water om het sop uit de vuilnisbak te spoelen. De schoongespoelde bakken zette hij op hun kop op de straat, zodat ze van binnen drogen konden. Natuurlijk maakte het mannetje alleen de bakken schoon van de mensen die daarvoor betaalden. De vuilniswagens brachten het verzamelde huisvuil naar schuiten die op verschillende plekken in de wateren van de stad lagen. Boven die schuiten kreisten altijd grote drommen meeuwen. Bij warm weer kon het rond die schuiten behoorlijk stinken.

Het overladen van vuilnis in een schuit
Het overladen van vuilnis in een schuit

Ook kwam elke week de schillenboer langs, nog met paard en wagen. Hij haalde op zijn wagen het oude brood tussen de schillen vandaan. Afvalscheiding aan de bron. Met een kar vol schillen had hij weer enkele dagen gratis voer voor zijn beesten.
Als de kolenboer langskwam was het hele huis in rep en roer. Voor het stookseizoen was het zaak voldoende kolen in  huis te hebben. Een enkele keer moest de kolenboer ook komen tijdens het stookseizoen. We hadden dan een hele strenge winter. Die zwarte mannen met katoenen kappen op hun hoofd moesten met hun zwaren zakken vol antraciet bij ons de trap op naar tweehoog, over de gang en door de kamer naar het balkon waar het kolenhok stond. Op hun looproute over de gang en door de woonkamer werd alles aan de kant geschoven. Van uitgevouwde kranten legden we een pad aan waarover de mannen moesten lopen. Zo kwam het gruis, dat ze verloren, op de kranten en kwam het niet op de meubels terecht. Met een zak kolen van 35 kg. op hun rug moesten de mannen een paar keer naar bovenkomen. Na afloop moesten wij kinderen van mijn moeder de kranten voorzichtig dichtvouwen zonder gruis te verliezen. Daarna kon de stofzuiger over de vloer en tenslotte werden de meubels weer op hun plaats gezet tot de volgende komst van de kolenboer.
Op ongeregelde tijden kwamen een visboer en een scharensliep met hun bakfietsen over de Bredeweg. Bij de scharensliep liet mijn moeder af en toe wat messen slijpen. De visboer zal op de Bredeweg weinig verdiend hebben. Op de Middenweg was een goede visboer, waar ik bijna iedere vrijdag van mijn moeder vis moest kopen, want – goed katholiek als we waren – er werd op vrijdag geen vlees gegeten.

Melkinrichting Pavonia, Hogeweg 42
Melkinrichting Pavonia, Hogeweg 42

In mijn jeugd kwam dagelijks (?) de melkboer langs de deur. Eerst was dat de eigenaar van Melkinrichting “Pavonia” op de Hogeweg. Die reed rond met een driewielerkar, waarvan het voorste wiel werd aangedreven door een motor. De kar was maar net in staat de opgetaste kratten met flessen melk, karnemelk, vla, yoghurt en verschillende soorten pap te vervoeren. Ook stond er op de kar een grote tank met losse melk. Door een kraan te openen kon de melkboer een halve of een hele liter melk met een maatkan aftappen. Het was daarna de kunst de melkkoker, waarin de melkboer de melk gegoten had, zonder morsen in de keuken op tweehoog te krijgen. Het mandje langs de trap kon je daarvoor niet gebruiken of je moest een half uur de tijd hebben om het mandje met de volle melkkoker naar boven te halen. Was er veel vraag van zijn klanten, dan moest de melkboer zijn wijk twee keer doen om zijn kar te sparen. Als we meer melk dronken dan mijn moeder had ingeschat, dan stuurde ze ons vaak naar de Hogeweg om nog een paar flessen te halen. Als het zo uitkwam, dat mijn moeder onvoldoende geld in huis had om de melkboer te betalen, dan schreef hij het verschuldigde bedrag in zijn boekje en kwam de betaling later wel.

Melkboer met motorkar
Melkboer met motorkar

De schilderachtigste figuur, die ik mij herinner, was melkboer Uppie, die de wijk van Melkinrichtring “Pavonia” later had overgenomen.. Uppie kwam, geloof ik, maar een paar keer per week langs met zijn paard en wagen vol geladen met losse melk en andere zuivelproducten in flessen. Kaas had hij nooit bij zich. Daarvoor moesten we naar het kaasboertje op de hoek van de Bredeweg en de Hogeweg. Van het kaasboertje kregen we altijd een plakje kaas, als we wat hadden gekocht.
 

Melkboer met paard en wagen
Melkboer met paard en wagen
Uppie, die destijds zijn boerderij had in het nog groene deel van de Watergraafsmeer, had vaak een stoet kinderen achter zich aan. Hij kon ook altijd wel een knechtje gebruiken, die mee hielp zijn klanten te bevoorraden. Vooral tijdens de schoolvakanties verdiende ik bij Uppie graag een paar centen.
Had Uppie altijd veel kinderen aan zijn kar, diezelfde kinderen waren vaak niet zo blij wanneer Uppie de straat weer uit was. Zijn paard wilde hier en daar nog wel eens een paar warme vijgen laten vallen. Voor het paard een opluchting dat die ze kwijt was, voor ons kinderen was het uitkijken geblazen om niet in die vijgen te trappen. Dat vond moeder niet zo fijn. En, het stonk ook nog. Die typische geur van paardenmest.
Uppie mocht mijn moeder graag. Speciaal voor haar kwam hij altijd naar boven naar tweehoog. Bij ons zette hij nooit de bestelling in het mandje langs de trap. Hij vond het veel te leuk een praatje met mijn moeder te maken. Waarover die gesprekken gingen weet ik niet meer, maar het zal vaak over het kweken van plantjes geweest zijn, mijn moeder was dochter van een kweker en Uppie teelde op het landje bij zijn boerderij allerlei planten, vooral aardbeien.

Aardbeienplant
Aardbeienplant
 Op een dag nam Uppie enkele aardbeienplanten mee voor mijn moeder. Dan kon ze zelf op het balkon heerlijke aardbeien kweken, zei hij. Het was een speciaal ras, Sonja. Veel aardbeien zal mijn moeder niet geoogst hebben, maar de Sonja’s waren altijd wel heel veel lekkerder dan de aardbeien van groenteman Fontein van de Hogeweg.

De allergekste venter die eenmaal per week door de straat kwam was de man die luid schreeuwend zijn waren aanprees. Van de hoogte tot de laagte riep hij “Rôs closet”. Hij kwam met een bakfiets vol toiletpapier langs de deur. Ik kan me niet herinneren, dat hij ooit een rol toiletpapier bij ons in de straat verkocht. Dat scheen hem niet te deren. Net zo min als het feit, dat wij hem vaak nadeden. Tot ver in de buurt kon je hem horen roepen “Rôs closet”.
In de loop der jaren verdwenen bijna alle straatventers. De winkel van De Gruyter op de hoek van de Hogeweg en de Middenweg, inmiddels een kleine supermarkt, nam het van de venters over. Daar ging je heen met een boodschappenboekje. Niets meer op de pof, zo waren de regels uit Den Bosch. De Gruyter hield het nog enkele jaren vol, maar kon uiteindelijk ook niet op tegen de mega supermarkt van AH op het Christiaan Huygensplein, die toen al voorzien was van een parkeergarage. Langzaam maar zeker legden ook veel traditionele winkeliers op de hoeken van de straten in de buurt het loodje. Alleen zeer gespecialiseerde winkels konden het volhouden, sommige tot op de dag van vandaag.

Tiel 18 december 2019


 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten