Rôs closet
In het vorige Genealogische blog
vertelde ik over het domein van de spelende kinderen in mijn jeugd. Er was nog
geen tv, tablets moesten nog uitgevonden worden en niemand had een smartphone.
Kinderen speelden nog op straat. Maar dat zie je bijna niet meer.
In dit Genealogische blog wil ik
het hebben over de schilderachtige figuren, die in mijn jeugd door de straat
kwamen om allerlei waren en diensten aan de man te brengen.
Eens per week werd het huisvuil
opgehaald door die typisch kleine, Amsterdamse vuilniswagens, die in de
kleinste steegjes uit de weg konden. Iedere vuilniswagen had een chauffeur, die
zich in de stad gedroeg als een ware Stirling Moss, en twee
mannetjes die achterop stonden en die de vuilnisbakken aansleepten. Die beide
mannetjes waren nog wel eens in voor een geintje. Deze kleine vuilniswagens
hadden een speciaal mechanisme om de laadbak met de achterkant om hoog te
draaien. Daardoor viel het vuil naar voren en kon er weer meer bij.
Wanneer de vuilniswagen was
geweest, kwam er een man langs met een
bakfiets met daarop twee tonnen. In de ene ton zat warm zeepsop waarmee hij de
vuilnisbak met een borstel schoonmaakte, in de andere zat water om het sop uit
de vuilnisbak te spoelen. De schoongespoelde bakken zette hij op hun kop op de
straat, zodat ze van binnen drogen konden. Natuurlijk maakte het mannetje
alleen de bakken schoon van de mensen die daarvoor betaalden. De vuilniswagens
brachten het verzamelde huisvuil naar schuiten die op verschillende plekken in
de wateren van de stad lagen. Boven die schuiten kreisten altijd grote drommen
meeuwen. Bij warm weer kon het rond die schuiten behoorlijk stinken.
Het overladen van
vuilnis in een schuit
|
Ook kwam elke week de
schillenboer langs, nog met paard en wagen. Hij haalde op zijn wagen het oude
brood tussen de schillen vandaan. Afvalscheiding aan de bron. Met een kar vol schillen
had hij weer enkele dagen gratis voer voor zijn beesten.
Als de kolenboer langskwam was
het hele huis in rep en roer. Voor het stookseizoen was het zaak voldoende
kolen in huis te hebben. Een enkele keer
moest de kolenboer ook komen tijdens het stookseizoen. We hadden dan een hele
strenge winter. Die zwarte mannen met katoenen kappen op hun hoofd moesten met
hun zwaren zakken vol antraciet bij ons de trap op naar tweehoog, over de gang
en door de kamer naar het balkon waar het kolenhok stond. Op hun looproute over
de gang en door de woonkamer werd alles aan de kant geschoven. Van uitgevouwde
kranten legden we een pad aan waarover de mannen moesten lopen. Zo kwam het
gruis, dat ze verloren, op de kranten en kwam het niet op de meubels terecht.
Met een zak kolen van 35 kg. op hun rug moesten de mannen een paar keer naar
bovenkomen. Na afloop moesten wij kinderen van mijn moeder de kranten
voorzichtig dichtvouwen zonder gruis te verliezen. Daarna kon de stofzuiger
over de vloer en tenslotte werden de meubels weer op hun plaats gezet tot de
volgende komst van de kolenboer.
Op ongeregelde tijden kwamen een
visboer en een scharensliep met hun bakfietsen over de Bredeweg. Bij de
scharensliep liet mijn moeder af en toe wat messen slijpen. De visboer zal op
de Bredeweg weinig verdiend hebben. Op de Middenweg was een goede visboer, waar
ik bijna iedere vrijdag van mijn moeder vis moest kopen, want – goed katholiek
als we waren – er werd op vrijdag geen vlees gegeten.
Melkinrichting
Pavonia, Hogeweg 42
|
In mijn jeugd kwam dagelijks (?)
de melkboer langs de deur. Eerst was dat de eigenaar van Melkinrichting
“Pavonia” op de Hogeweg. Die reed rond met een driewielerkar, waarvan het
voorste wiel werd aangedreven door een motor. De kar was maar net in staat de
opgetaste kratten met flessen melk, karnemelk, vla, yoghurt en verschillende
soorten pap te vervoeren. Ook stond er op de kar een grote tank met losse melk.
Door een kraan te openen kon de melkboer een halve of een hele liter melk met
een maatkan aftappen. Het was daarna de kunst de melkkoker, waarin de melkboer
de melk gegoten had, zonder morsen in de keuken op tweehoog te krijgen. Het
mandje langs de trap kon je daarvoor niet gebruiken of je moest een half uur de
tijd hebben om het mandje met de volle melkkoker naar boven te halen. Was er
veel vraag van zijn klanten, dan moest de melkboer zijn wijk twee keer doen om
zijn kar te sparen. Als we meer melk dronken dan mijn moeder had ingeschat, dan
stuurde ze ons vaak naar de Hogeweg om nog een paar flessen te halen. Als het
zo uitkwam, dat mijn moeder onvoldoende geld in huis had om de melkboer te
betalen, dan schreef hij het verschuldigde bedrag in zijn boekje en kwam de
betaling later wel.
Melkboer met
motorkar
|
De schilderachtigste figuur, die ik mij herinner, was
melkboer Uppie, die de wijk van Melkinrichtring “Pavonia” later had overgenomen..
Uppie kwam, geloof ik, maar een paar keer per week langs met zijn paard en
wagen vol geladen met losse melk en andere zuivelproducten in flessen. Kaas had
hij nooit bij zich. Daarvoor moesten we naar het kaasboertje op de hoek van de
Bredeweg en de Hogeweg. Van het kaasboertje kregen we altijd een plakje kaas,
als we wat hadden gekocht.
Melkboer met
paard en wagen
|
Uppie, die destijds zijn
boerderij had in het nog groene deel van de Watergraafsmeer, had vaak een stoet
kinderen achter zich aan. Hij kon ook altijd wel een knechtje gebruiken, die
mee hielp zijn klanten te bevoorraden. Vooral tijdens de schoolvakanties verdiende
ik bij Uppie graag een paar centen.
Had Uppie altijd veel kinderen
aan zijn kar, diezelfde kinderen waren vaak niet zo blij wanneer Uppie de
straat weer uit was. Zijn paard wilde hier en daar nog wel eens een paar warme
vijgen laten vallen. Voor het paard een opluchting dat die ze kwijt was, voor
ons kinderen was het uitkijken geblazen om niet in die vijgen te trappen. Dat
vond moeder niet zo fijn. En, het stonk ook nog. Die typische geur van
paardenmest.
Uppie mocht mijn moeder graag.
Speciaal voor haar kwam hij altijd naar boven naar tweehoog. Bij ons zette hij
nooit de bestelling in het mandje langs de trap. Hij vond het veel te leuk een
praatje met mijn moeder te maken. Waarover die gesprekken gingen weet ik niet
meer, maar het zal vaak over het kweken van plantjes geweest zijn, mijn moeder
was dochter van een kweker en Uppie teelde op het landje bij zijn boerderij
allerlei planten, vooral aardbeien.
Aardbeienplant
|
Op een dag nam Uppie enkele
aardbeienplanten mee voor mijn moeder. Dan kon ze zelf op het balkon heerlijke
aardbeien kweken, zei hij. Het was een speciaal ras, Sonja. Veel aardbeien zal
mijn moeder niet geoogst hebben, maar de Sonja’s waren altijd wel heel veel
lekkerder dan de aardbeien van groenteman Fontein van de Hogeweg.
De allergekste venter die eenmaal
per week door de straat kwam was de man die luid schreeuwend zijn waren
aanprees. Van de hoogte tot de laagte riep hij “Rôs closet”. Hij kwam met een
bakfiets vol toiletpapier langs de deur. Ik kan me niet herinneren, dat hij ooit
een rol toiletpapier bij ons in de straat verkocht. Dat scheen hem niet te
deren. Net zo min als het feit, dat wij hem vaak nadeden. Tot ver in de buurt
kon je hem horen roepen “Rôs closet”.
In de loop der jaren verdwenen
bijna alle straatventers. De winkel van De Gruyter op de hoek van de Hogeweg en
de Middenweg, inmiddels een kleine supermarkt, nam het van de venters over. Daar
ging je heen met een boodschappenboekje. Niets meer op de pof, zo waren de
regels uit Den Bosch. De Gruyter hield het nog enkele jaren vol, maar kon
uiteindelijk ook niet op tegen de mega supermarkt van AH op het Christiaan
Huygensplein, die toen al voorzien was van een parkeergarage. Langzaam maar
zeker legden ook veel traditionele winkeliers op de hoeken van de straten in de
buurt het loodje. Alleen zeer gespecialiseerde winkels konden het volhouden,
sommige tot op de dag van vandaag.
Tiel 18 december 2019
Geen opmerkingen:
Een reactie posten