Familiefoto's

Familiefoto's
Familiefoto's

woensdag 13 mei 2020

Genealogisch blog 451


Zondagmiddag

Mijn vader, Albert Welling, heeft altijd hard gewerkt, totdat de drank hem volledig in zijn macht kreeg. De laatste jaren van zijn leven lag hij meer op bed dan dat hij eruit was; het is begrijpelijk waarom.
In Genealogisch blog 135 van 1 januari 2017 heb ik laten weten, dat ik een fijne jeugd heb gehad tot september 1964, toen mijn moeder vrij plotseling overleed. Ik schreef in Genealogisch blog 135:

Ik had de vrijheid de wereld te ontdekken. En leerde daardoor om te gaan met falen af en toe, maar ook met succes en de bijbehorende verantwoordelijkheid. Daardoor ben ik geworden wie ik ben.”
Ontegenzeggelijk heeft mijn vader toen daaraan een grote bijdrage geleverd door de avonturen die we met hem op zondagmiddag beleefden in de jaren dat ik nog op de lagere school zat. Vanaf de eerste klas van de middelbare school ging ik meer en meer mijn eigen weg, vooral omdat ik elke zondag met RKAVIC moest voetballen, hetzij in Amstelveen, hetzij in Amsterdam of in de plaatsen rond Amsterdam. En ik kreeg natuurlijk ook verkering.

Logo van RKAVIC
Logo van RKAVIC
Toen mijn broertjes en zusjes en ik geen kleuters meer waren ging mijn vader van lieverlede meer en meer voor en met zijn kinderen doen als compensatie voor zijn vele afwezigzijn. Bijna elke avond was hij op pad om, zoals hij het zei, “centjes te verdienen”. In mijn jonge jaren moest hij ook nog op zaterdagmorgen werken. Toen dat verviel besteedde hij In de weekeinden veel aandacht aan de kinderen, overigens, zonder mijn moeder te vergeten.
Vaak ging hij alleen met ons op stap, zodat mijn moeder een middagje voor zichzelf had. Een enkele keer bleven de jongsten thuis. Mijn vader had een aantal favoriete bestemmingen waar hij bij voorkeur met ons heen ging.
Toen we pas in Amsterdam woonden was een rit met de Waterlandse Tram naar Monnickendam absoluut favoriet. Van huis liepen we naar de Middenweg, waar we op lijn 9 stapten naar het Centraal Station. Bij het Noord-Zuidhollands Koffiehuis aan de voorkant van het Centraal Station stapten we in het pontje, dat ons naar de overkant van het IJ bracht. De pont legde aan naast het overkapte station van de Waterlandse Tram. Het station lag ongeveer op de plek waar tegenwoordig de IJtunnel weer bovengronds komt. We gingen zitten in de gereedstaande tram en wachtten op de spannende rit naar Monnickendam.

 Laatste rit
 
In Monnickendam liepen we van het tramstation naar een café aan het IJsselmeer. In dat café hadden ze heerlijke chocolademelk, maar wat ik me er vooral van herinner waren de talloze speeldozen. Van heel groot tot heel klein. Elke speeldoos had zijn eigen melodietje. Wij vonden het natuurlijk een enorme uitdaging om alle speeldozen tegelijk af te laten gaan. Heerlijk die herrie!

In de verte lag Marken
In de verte lag Marken
Vanaf het balkon van het café had je een prachtig uitzicht over het haventje van Monnickendam. Bij helder weer kon je in de verte Marken zien liggen, dat toen nog niet met een dijk verbonden was met het vasteland.
De terugreis was weer net zo spannend als de heenreis. Thuisgekomen bedolven we mamma onder onze spannende verhalen. Daarna was het eten en naar bed.
Niet alleen de tramrit naar Monnickerndam was spannend. Zo mogelijk nog spannender vonden we tot 1957 de rit met de blauwe tram, met de bijnaam de Haarlemse Kikker, van Amsterdam naar Zandvoort. We moesten instappen op het Spui. Dat betekende met lijn 9 naar het Rokin en vandaar verderlopen. De route in de stad van de tram was niet te missen. De blauwe tram had een smellere spoorbreedte dan de trams van het GVB. Waar de blauwe tram reed was een drierailig spoor.

Blauwe tram naar Zandvoort 
 
Maar niet alleen de rit door de stad was spannend. Buiten de stad reeds de tram evenwijdig aan het spooir via Halfweg naar Haarlem. Dan naar Overveen en tenslotte door de duinen naar Zandvoort, het mooiste stuk van de rit. In Zandvoort konden we ons – zeker die keren dat mijn moeder ook meeging - een paar uur op het strand en in de zee vermaken.Het verblijf in de badplaats eindigde meestal met een zakje patat. Die kostten toen nog een kwartje. Thuis vielen we met blozende wangen in slaap.
De tocht met het pontje van het Centraal Station naar Schellingwoude duurde in mijn verbeelding minstens anderhalf uur. Zo’n vaart zal het niet gelopen hebben, maar omdat er toen in de haven van Amsterdam nog veel was te zien, leek het net zo. Het pontje voer langs de doks van ADM, daarin lagen altijd grote koopvaardijschepen die werden gerepareerd. De kranen langs de kaden van het Java Eiland waren indrukwekkend groot. In de pakhuizen daar en in de pakhuizen aan de Oostelijkehandelskade was altijd bedrijvigheid. Zeeschepen en rijnaken werden gelost en weer geladen.
Vooral wanneer het water van het IJ ruig was, genoten we met volle teugen. We hadden allemaal zeebenen. Een enkele keer stapten we in Nieuwedam al uit, maar dat vond ik eigenlijk maar niets. Nieuwedam behoorde nog tot de stad en in Schellingwoude had je echt het idee ver buiten de stad te zijn, vlakbij die enorme Oranjesluizen, die toegang gaven tot het IJsselmeer.

Op het pontje naar Schellingwoude
Op het pontje naar Schellingwoude
Wanneer het mooi weer was koos mijn vader af en toe voor een uitstapje naar ’t Gooi. Vaak ging mijn moeder dan ook mee, zij vond het heerlijk op de hei of in het bos. Wij speelden in de bomen of voetbalden, zij lag op een plaid te rusten. Op de Middenweg stapten we op de bus van de NMB naar Crailo. Zo’n bus met de moter in de cabine vlak naast de chauffeur. De moter was altijd lekker warm. Eerst naar Diemen, dan over de brug van het Amsterdam-Rijnkanaal. Muiden, Muiderberg, langs de pillenfabriek naar Naarden, Busssum en verder naar Crailo.
Op de terugweg kwam de bus steevast in de file terecht bij de brug over het Amsterdam-Rijnkanaal. De weg van Amsterdam naar Amersfoort was toen nog slechts tweebaans. Soms duurde de terugtocht eindeloos, omdat alle Amsterdammers naar buiten waren gegaan en nu weer naar huis wilden. Daardoor kwamen we laat thuis en besloten mijn vader en moeder, dat een van ons bij Schep op de Hogeweg maar patat moest gaan halen.

De bus naar Crailo
Toen de trams naar Monnickendam en Zandvoort niet meer reden, gingen we geregeld naar Schiphol. Eerst naar station Haarlemmermeer en dan met de bus van Maarse en Kroon naar Schiphol, het oude Schiphol welteverstaan, tegenwoordig Schiphol Oost. Op het oude Schiphol kon je via een trap opeen bordes komen boven de vertek- en aankomsthal om naar de vliegtuigen te kijken. Wat een bedrijvigheid. In de verte zag je de vliegtuigen stijgen en landen.Vooral de Super Constellation vond ik een machtig vliegtuig. Het leek me geweldig met zo’n toestel te vliegen.
Als het erg warm was gingen we vaak op de fiets naar het Amsterdamse Bos om ons daar in de speelvijver te vermaken en een balletje te trappen. Voordat we naar het bos vertrokken legde mijn vader een aantal flesjes bier in de grote teil met koud water, zodat hij bij thuiskomst een koud pilsje had. We beschikten nog niet over koelkast. Die schafte mijn moeder later aan via het spaarsysteem van Albert Heyn.

Het Aquarium van Artis
Het Aquarium van Artis
In de winterperiode waren we vaak in het Tropenmuseum te vinden om kennis te nemen van de culturen in onze vroegere kolonies. Of in het Aquarium van Artis. Het had iets magisch om in het pikkedonker naar al die exotische vissen te kijken. De sidderaal kon ons lange tijd boeien.
Wanneer we bij opa en oma Bosman in Amersfoort op bezoek gingen, dan moesten we op zondag vroeg naar de kerk. Daarna trokken we onze beste kleren aan en gingen op pad naar het Muiderpoortstation. Ruim een uur later waren we bij opa en oma en kregen we limonade. Opa had altijd wat bijzonders voor ons in petto, wandelen in de bossen van Den Treek met de herdershond Max of vliegers maken. Dat kon opa zo goed. En ze gingen altijd de lucht in. Mijn moeder had zo haar bedenkingen, want wij hadden ons goeie goed aan. Maar als ze zag, dat we ons opperbest vermaakten, dan liet ze haar zorgen varen. Speciaal voor ons maakte oma ’s avonds warm eten klaar, zodat we met een gevulde maag naar huis konden, rechtstreeks door naar bed.
Toen mijn vader en moeder hun eerste auto hadden gekocht, een groenwitte Opel Record met kenteken DD-03-10, gingen we vaker naar Amersfoort, en ook naar de andere opa en oma. Een enkele keer trokken we naar Nunspeet om ons daar aan het strand van het Veluwemeer te vermaken. Je kon daar kano’s huren, wist ik van het jaarlijkse uitstapje van de misdienaartjes van de HH. Martelaren van Gorcumkerk op het Linnaeushof. Bovendien was het water van het Veluwemeer niet diep, want maar een paar van ons konden zwemmen.
Het moge duidelijk zijn, mijn jeugd was een fijne tijd, zeker wanneer mijn vader zijn doordeweekse afwezigheid compenseerde door voor ons Sinterklaas te spelen. Vaak was niets hem te gek, wanneer hij met ons op stap was. En mijn moeder genoot dan van haar welverdiende rust.


Tiel 13 mei 2020

Geen opmerkingen:

Een reactie posten