Mijn generatie
Met mijn geboortejaar 1948 behoor ik tot de grote naoorlogse
geboortegolf. Vrijwel zeker ben ik op een donkere slaapkamer in Utrecht
verwekt. Voor mijn moeder was mijn geboorte een zware bevalling. De arts in het
ziekenhuis in Oudenrijn raadde haar aan niet nog meer kinderen te willen
krijgen. Er volgden er nog vijf, want mijn ouders wilden niet aan de voorbehoedsmiddelen,
de katholieke kerk stond alleen periodieke onthouding toe. Mijn moeder rookte
heel af en toe een sigaretje en vond op zijn tijd een glaasje wijn ook wel
lekker, vooral Rosé d’Anjou.
Als baby en peuter heb ik, vaak op mijn buik, geslapen in
een wieg en een bedje, geverfd met glanzende loodverf. Alleen op de eerste dag
bracht mijn moeder me naar de bewaarschool. Daarna moest ik zelf erheen lopen
en de Rijnlaan oversteken. Naar de lagere school ging ik met de bus aan de
andere kant van de stad. Nog steeds weet ik niet hoe mijn moeder altijd wist
wat voor kattenkwaad ik uithaalde in de bus.
Als we in Utrecht ergens heen moesten, dan stapte ik bij
papa of mama achterop de fiets in de kleren die ik aan had zonder verder enige
bescherming. Ik moest mijn beentjes wijd houden anders konden ze tussen de
spaken komen. Dat gebeurde prompt een keer op de Catharijnesingel met alle
ellende van dien.
Bok-bok-berrie
|
In Amsterdam liep ik twee maal per dag door het poortje van
de Linnaeusparkweg naar school op het Linnaeushof. Al knikkerend en tollend of
krijgertje spelend met vriendjes bereikten we school. Op straat voor school
speelden we bok-bok-berrie.
Wie het lukte de bok te breken was de winnaar. Het ging er ruig aan toe. Of
Engels voetbal in de pauze. Had ik op school een keer straf gehad, dan wist ik
zeker, dat er thuis nog een extra straf zou bijkomen. In de vierde klas zat ik
bij meester Visser. Die kon geweldig vertellen over de Tachtigjarige Oorlog,
maar had ook de nare eigenschap je met zijn vierkante liniaal op je blote
bovenbenen te slaan, wanneer je niet luisterde. Misdadig gewoon, maar geen
ouder die zich erom bekommerde.
Na school ging ik direct weer de straat op, nadat ik mijn
moeder had laten weten thuis te zijn. Ik had amper tijd om wat te drinken, de jongens
op straat wachtten. We speelden tot de lantaarns begonnen te branden. Met
jongens en meisjes deden we op straat randje tik, voetballen, koppen, knikkeren,
slagbal, tollen, steltlopen en verstoppertje. Er waren nog nauwelijks auto’s in
de straat. Wel kwamen er rond 17.00 uur veel fietsers voorbij, mensen die van
kantoor naar huis gingen. We speelden met stokken als degen, de deksel van een
wasteil of vuilnisbak was je schild, met katapulten schoten we op vogels, in de
ringvaart van de Watergraafsmeer vingen we slakken, die we in potten op onze
slaapkamer zetten. Wij hadden geen Playstations, Nintendo's, X-box, iPod enz. Er
waren nog geen videospellen, geen 150 tv kanalen, geen videofilms of Dvd’s, geen
stereotorens. Wij hadden nog vriendjes, met wie we buiten gingen spelen. Wij
vielen uit bomen, sneden ons, braken af en toe een arm, been of een tand, dat
nam je op de koop toe. Het contact met vriendjes en vriendinnetjes verliep niet
via Facebook, Instagram of hoe die moderne communicatiemiddelen ook mogen
heten. Wij hadden rechtstreeks contact, face to face om het modern te zeggen.
Om buiten te spelen
had je je dagelijkse kleren, die hersteld werden door mama, wanneer er een gat
in gevallen was. De mooie kleren waren bestemd om zondags mee naar de kerk te
gaan en daarna naar opa en oma, voor de feestdagen en voor verjaardagen. Waren
kleren mij te klein, dan gingen ze naar mijn broertje. Die kon ze nog een paar
jaar dragen. Schoenen volgden dezelfde weg.
Indra Kamadjojo
|
In het begin hadden
slechts een paar mensen televisie op de Bredeweg. Er waren toen alleen
uitzendingen vanaf 20.00 uur, Nederland 1 of 2, zwart-wit. Op woensdag- en
zaterdagmiddag was er een halfuurtje televisie voor kinderen. Gelukkig mochten
we bij sommige mensen in de straat kijken die middagen, omdat we zelf nog geen
tv hadden. Maar je moest je gedragen en je schoenen uit. Vol spanning keken we
bij de familie Hoving, bij mevrouw Jong of bij meneer en mevrouw Meijer naar
“Morgen gebeurt het” of naar “Dappere Dodo” of Indra Kamadjojo. “De Verrekijker”
liet ons dromen van verre landen, waar we wel nooit zouden komen. Na afloop
bedankten we netjes.
Wij hadden nog geen
douche of badkamer op de Bredeweg. Toen we nog klein waren, waste mijn moeder
ons op zaterdagmiddag in een grote teil. Allemaal met hetzelfde water. Wanneer
je als eerste aan de beurt was, dan had je geluk: het water was nog warm en
schoon. Toen we te groot waren voor de
teil, gingen we op donderdagavond naar het badhuis in de Fronemanstraat. In tien minuten tijd moest je klaar zijn. Wanneer
je aan de beurt was zette de badmeester op de deur van je badhokje de klok op
het tijdstip, dat je klaar zou moeten zijn. Ruim van te voren klopte hij al op
je deur, dat je op moest schieten. Zo konden er meerdere mensen op een avond
gebruik maken van het badhokje. Elke
vrijdagmorgen moest ik de was naar het washuis onder het badhuis brengen met
onze oude kinderwagen. In het washuis werd de was gewogen en kreeg ik
een nummertje met daarop de tijd, dat de was klaar zou zijn. Hoe vroeger ik er
was, des te eerder kon mijn moeder de was komen drogen en mangelen. Het was
altijd een hele strijd om me mijn beurt niet te laten afpakken door een van de
vrouwen, die ook was kwamen brengen.
Door de slechte
gezondheid van mijn moeder moesten we regelmatig ondergebracht worden. Mijn
ouders hadden daarvoor een netwerk van collega’s, vrienden en familie, die
graag een paar weken voor ons wilden zorgen. De eerste paar keer kwam ik bij
collega’s van mijn vader terecht, die in Slotervaart woonden. Dat betekende ’s
morgens vroeg met tram of bus naar het Centraal Station en daar overstappen op
lijn 9 naar de Watergraafsmeer. ‘s Middags dezelfde reis in omgekeerde
richting. Ik heb het nooit slecht getroffen.
Voetballen in het
Amsterdamse Bos
|
Ik had het geluk,
dat ik al snel een fiets kreeg, maar nog geen grote. Een zwarte. Mijn speelterrein
werd daardoor vele malen groter zonder dat mijn vader en moeder wisten waar ik
uithing. Ik ging voetballen op het Biothof en op een veldje bij de Koningskerk. Maar het liefst fietste ik naar Voorland, daar kon je op echte velden
voetballen en als de toegangshekken gesloten waren gebruikten we de grasvelden
voor de ingang bij OVVO. Van Dutroux of zo’n gek was nog geen sprake. We wisten
alleen, dat we niet met vreemde mannen mochten meegaan. Er kwam een keer een
man op ons af, die foto’s van ons wilde maken. Geen probleem, en een paar dagen
later had ik een foto van mezelf als keeper op tv. Zondags gingen we vaak op de
fiets naar Bosplan. Ruim een half uur trappen. Mijn vader, in zijn pak, had er
een voorop en een achterop. Bij mij zat mijn broer achterop. We zagen er keurig
uit. Meestal bleef mijn moeder met de kleintjes thuis. In het Amsterdamse Bos
speelden we naar hartenlust bij de kindervijver. We voetbalden op een trapveld met
mijn vader en wie er verder mee wilde doen. Met stokken gingen we elkaar te
lijf. We werden smerig en nat, af en toe een schram en daarna weer dat hele
stuk naar huis. Maar we hadden een geweldige middag. Soms gingen we met de groene
bus van NBM naar Crailo, naar de hei. Mama ging dan wel mee. Vanuit de bus
keken we naar de mensen, die al langs de kant van de weg zaten. Bij Crailo was
ook bos. Daar waren bomen waar je makkelijk in kon klimmen.
Onze eerste auto,
een Opel Record, had nog geen veiligheidsgordels, laat staan airbags. We zaten
los op de achterbank, als we met papa en mama meegingen naar Amersfoort. Kinderzitjes
en Maxi Cosi’s moesten nog uitgevonden worden, evenals kindersloten. De jongste
zat gewoon bij mijn moeder voorin op schoot. Het ging altijd goed.
RKAVIC, B2
|
Direct toen ik op de
middelbare school zat, ging ik voetballen bij RKAVIC in
Amstelveen. De eerste jaren aan de Middenweg bij de Kalfjeslaan. Ruim een uur
fietsen van huis op mijn nieuwe grote fiets. Later nog een kwartier verder
fietsen naar de nieuwe velden aan de Escapadelaan. Wanneer we in Osdorp of
Amsterdam Noord moesten spelen, zat ik anderhalf uur op de fiets naar de
wedstrijd. Ook naar Abcoude, Aalsmeer en Ilpendam gingen we op de fiets. Ik beschouwde
die fietstochten als een goede warming-up. Mijn vader is in al die jaren, geloof
ik, drie keer komen kijken, maar ook dan kon ik niet met hem meerijden met de
auto. Hij zou veel te lang moeten wachten, voordat de wedstrijd begon. En vaak
wilde ik na mijn eigen wedstrijd nog naar het eerste kijken, naar Ed Schut, Harry
Storm, de gebroeders Kramer, Jos Verdurmen en Nico van der Meer.
Ik kan alleen maar
zeggen, dat ik een fijne jeugd heb gehad. Ik had de vrijheid de wereld te
ontdekken. En leerde daardoor om te gaan met falen af en toe, maar ook met
succes en de bijbehorende verantwoordelijkheid. Daardoor ben ik geworden wie ik
ben. Slecht heeft mijn generatie het bepaald niet gedaan, we hebben heel veel
vernieuwingen in gang gezet. We rekenden af met de oude kleinburgerlijke
mentaliteit. We waren kritisch en bepaalden zelf hoe we met van alles en nog
wat omgingen. We demonstreerden tegen de oorlog in Vietnam. We maakten ons druk
voor betaalbare woningen. We hadden onze eigen muziek, waarvan onze ouders vele
jaren later toegaven, dat die best wel mooi was. Onze generatie bracht
invloedrijke schrijvers en kunstenaars voort, en succesvolle ondernemers.
Tiel. 01-01-2017
Geen opmerkingen:
Een reactie posten