Strijder van de Cleresie
In mijn Genealogisch
blog 31 schreef ik over de geestelijken in mijn stambomen. In dat blog vertelde
ik in het kort iets over Alardus Bernardus (Alardus) van Haeften (1660-1729). In dit blog wil ik het
uitvoerig hebben over deze katholieke en oudkatholieke priester.
Alardus was één van de tien kinderen van de Utrechtse wijnkoper Beernt
van Haeften. Zijn moeder was Cornelia van Leeuwen, zo verklaarden Gerardus van
Reumst, Floris de Reder en apotheker Johannes Spoor in 1688 voor de Utrechtse
notaris Herman van Woudenbergh. Beernt van Haeften was eerder getrouwd met
Maria van Herwijnen en Sara van Groesbeek. Na de Latijnse school in Utrecht
gevolgd te hebben, vertrok Alardus op 26 oktober 1676 naar Rome om daar aan het
St. Urbanuscollege te gaan studeren. Daar beloofde hij onder ede onderdanigheid
en gehoorzaamheid aan de H. Stoel.
Johannes van
Neercassel
|
Na een studie van bijna negen
jaar verwierf Alardus begin 1685 de doctorstitel en mocht hij de doctorshoed
dragen. Daarna keerde hij op 22 juni van dat jaar terug naar Nederland waar hij
door apostolisch vicaris en aartsbisschop van Utrecht Johannes van Neercassel
(1625-1686) tot priester werd gewijd. Er bestonden in die tijd in Nederland
geen andere bisdommen dan het aartsbisdom Utrecht. De rest van het land was een
bisdom in wording. Voor de katholieke kerk was Nederland na de reformatie een
missiegebied. Van Neercassel was aanhanger van het door de Jezuïeten fel bestreden
Jansenisme. De Jezuïeten
waren toen op het toppunt van hun macht binnen de katholieke kerk. Na zijn
wijding was Alarduus vier jaar lang kapelaan in Rotterdam
Daarna werd Alardus aangesteld
als vierde pastoor van de parochie Maasland en Maassluis. Velen in de parochie
vroegen zich toen al af of Alardus, die zich eveneens aangetrokken voelde tot
de ideeën van het Jansenisme, wel rechtzinnig in de leer zou zijn en Rome wel
zou gehoorzamen. Twee en een half jaar later schreef Alardus een brief aan zijn
bisschop. Hij ondervond bij zijn werk in de parochie veel schade en hinder van
een pater Jezuïet in zijn buurt. Hij schreef:
“Maar, één zaak bedroeft mij zeer, mij,
die van den vrede houdt en de rust, die zoo noodig zijn voor een missionaris.
Want deze worden gestoord door een pater Jesuit Norbertus Aerts, missionaris te
Schipluiden. Zonder dat hij ook in ’t minst door mij gehinderd of lastig
gevallen werd, vermeet hij zich onrechtmatig zich te mengen in mijn herderlijk
gezag: Niet alleen waagt hij het zonder gewetensbezwaar in mijn zoo kleine
jurisdictie de Paaschbiecht af te nemen van mijn parochianen, doch ook dient
hij in het centrum van mijn parochie alle sakramenten toe, niettegenstaande de
concordaten van den H. Stoel en de dekreten der H. Congregatie van Uwe
Eminenties, waardoor aan alle reguliere missionarissen en Jesuiten elke
uitoefening van herderlijke of parochiale bediening wordt verboden in plaatsen,
die van hun missie gescheiden en aan andere priesters toegewezen zijn.”
Door de hindert en last van Van
Aerts (1639-1707) ontving Alardus veel minder geld van zijn parochianen. Hij
vreesde niet meer in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Hij vroeg van de
bisschop Van Aerts te laten stoppen zich in de jurisdictie van Alardus te
mengen en hem in het vreedzame bezit te laten van de aan hem toevertrouwde
parochianen. Alardus voelde zich weliswaar steeds meer aangetrokken door het
gedachtegoed van het Jansenisme, maar uit de brief aan de bisschop blijkt, dat
hij zich nog wel hield aan de concordaten van de Paus.
Paus Clemens XI
|
In 1699 benoemde de volgende
apostolisch vicaris, Petrus Codde (1648-1710) die een vurig aanhanger was van
het Jansenisme, Alardus tot tiende pastoor van Leeuwarden en aartspriester van
Friesland. In Friesland werd reikhalzend naar hem uitgekeken. In 1702 werd
Codde door Paus Clemens XI als apostolisch vicaris geschorst, omdat hij als
Jansenist van de officiële leer van de kerk zou afwijken. Clemens XI beschouwde
het Jansenisme als ketterij.
De opvolger van Codde was Theodorus De Cock
(1650-1720). De Cock noemde Alardus een “roekeloos
strijder voor de aanmatiging van de cleresie”, liet hem aanvankelijk begaan,
maar ging hem meer en meer voorbij en vertrouwde tenslotte het
aartspriesterschap aan pastoor B. Fock toe. Alardus wierp zich op als voorman
van de Jansenisten in Friesland en verbrak daarmee zijn onder ede afgelegde
belofte van gehoorzaamheid. Een scheuring leek aanstaande.
In 1704
ontving Alardus een namens de Paus geschreven brief van Kardinaal Antonio
Barberini, de voorzitter van de H. Vergadering der Voortplanting des
Geloofs, waarin hij werd vermaand de Jansenisten de rug
toe te keren en te gehoorzamen aan apostolische (Pauselijke) besluiten. Als hij
dat deed, dan zou hij weer volwaardig lid van de katholieke kerk kunnen
zijn.
In
december van hetzelfde jaar stuurde Alardus een zgn. Zendbrief aan de Jezuïet
Ignatius Engenra. In dit 12-pagina’s tellende werk verdedigde Alardus zijn
opstelling aan de hand van talrijke Bijbelteksten en uitspraken van het
Concilie. De uitlatingen van Engenra waren
hem duidelijk in het verkeerde keelgat geschoten. In 1705 stuurde
Alardus een tweede zendbrief aan Engenra.
De eerste zendbrief
|
Toen Engenra de tweede zendbrief
van Alardus niet snel genoeg beantwoordde, schreef hij vol ongeduld een derde
die hij als volgt begon:
“Ick heb U.E. nu overvloedig tijd
gegeven, om een bequaam antwoord tot voldoening van mijn tweede Zendbrief op de
stellen, en ik heb ‘er ook al lang genoeg nae gewagt, maar heb tot nog toe niet
anders als een voddig briefje bekomen, ’t welk U.E. met grote haest, en met nog
grooter onbeschaemtheid, my nae ’t ontvangen van mijn Zendbrief heeft t’huys
gezonden, en ick my uwent halven schaemen zou hier te laeten invloejen, vermits
het niet anders behelst, als maer een onwetende versmaeding, de welke zonder
eenig bewijs eindelijk hier op uytdraeit, dat mijn brief geen antwoord waardig
is.”
Duidelijke taal van een gegriefd
iemand.
Alardus
maakte in 1712 gebruik van de geboden opening door Kardinaal Barbarini
en begon onderhandelingen met nuntius Vincenso Santini (1676-1728). Toen
Santini erop stond, dat Alardus hun overeenkomst zou tekenen ten overstaan van
een kloostergeestelijke, brak Alardus de besprekingen per direct af en keerde
de katholieke kerk definitief de rug toe.
Eind 1718
of begin 1719 verliet Alardus Leeuwarden en vestigde zich in Vianen als
emeritus pastoor. Af en toe verrichtte hij nog herderlijke taken in Vianen.
Maar na enkele maanden verliet hij Vianen ook weer en trok naar Utrecht, waar
hij in de “Hoek” verbleef. In 1727 schreef Alardus de brochure “Regtmatige
verdediging van Alardus van Haeften Pr. T egen de
lasterlyke en leugenagtige betigtingen van T. Backhusius P. ingelast in zyn
Latyns boekje Responsio Apologetica”, waarin hij zich verweerde tegen de
leugens, verkeerde uitleg en laster in het boekje van Tileman Backhusius
(1687-1779). Hoewel aanvankelijk zelf Jansenist, trok Backhusius na 1724 fel
van leer tegen de Jansenisten. Ook Alardus van Haeften kreeg op onsmakelijke
wijze een lading beledigingen over zich uitgestort door Backhusius. Alardus
schreef zijn verdediging voornamelijk
“om myn goeden naem en faem, die door de
pen van een vinnige lasteraer geschonden word te verdedigen.”
Toen in 1723 het Utrechtse
kapittel zelf een opvolger koos van de eerder door Rome de laan uitgestuurde
Codde, omdat die aanhanger was van het Jansenisme, was een schisma tussen Rome
en de Oud-Bisschoppelijke Clerezie (later Oudkatholieke Kerk) een feit.
Alardus van Haeften overleed in
Utrecht op 5 november 1729.
Tiel, 29-01-2017
Geen opmerkingen:
Een reactie posten