Familiefoto's

Familiefoto's
Familiefoto's

zaterdag 21 januari 2017

Genealogsich blog 145



Kapingen

Nederlandse kooplieden verdienden veel geld met de smokkel van wapens naar de Engelse kolonisten in Noord Amerika, die in opstand waren gekomen tegen hun moederland. Toen Frankrijk zich in 1778 mengde in het Noord-Amerikaanse conflict en daardoor met Engeland in oorlog raakte, vervoerden de Hollandse kooplui ook wapentuig en scheepsbehoeften naar de Franse havens. De Fransen en de Engelsen vochten hun onderlinge conflict niet alleen op het Noord-Amerikaanse continent uit, maar ook bijv. in de Levant. Enkele Amsterdamse kooplieden en reders drongen daarom in december 1779 bij de Staten Generaal erop aan hun schepen die voeren tussen Malta en Smyrna (tegenwoordig Izmir) te beveiligen. Dit verzoek werd afgewezen en daardoor kreeg Reinier van Haeften (1729-1800), de Nederlandse ambassadeur in Constantinopel, ook te maken met het conflict tussen Frankrijk en Engeland.

Zicht op de haven van Smyrna, Tropenmuseum
Zicht op de haven van Smyrna, Tropenmuseum

Begin oktober 1779 roofden twee Engelse kapers Franse goederen uit het Hollandse schip ‘Zeldenrust’ dat eind mei 1779 onder gezag van kapitein Pieter Moerkerken vertrokken was naar Smyrna. De Noord Hollandsche Courant en andere bladen berichtten over de kaping op 5 november 1779.

De Noord Hollandsche Courant van 5 november 1779
De Noord Hollandsche Courant van 5 november 1779
Toen de Nederlandse consul in Smyrna, Daniël Jean de Hochepied (1727-1796), de Franse ambassade in Constantinopel inlichtte over de roof, keerde de woede van de Fransen zich tegen hem, waarop ambassadeur Van Haeften de Staten-Generaal half december om raad vroeg:
 
"…daar by kennis geevende van de bysonderheeden van het ongeval aan het Hollandsche schip Zeldenrust te Smirna overgekomen, soo als mede van de particuliere omstandigheeden, waar in den consul de Hochepied sig ten opzichte der Fransche Waaren, die ér uit het meergemelde Schip geligt waren, bevonden had, dewelke deese saak boven al opmerkelyk maakten, en waar van de gevolgen reeds voor den gemelden consul soo ongenaam waaren, en nog onaangenaamer konden worden, houdende de Fransche Natie, soo te Constantinopel als te Smirna, sig soodanig gebelgt over het gedrag van den voornoemden consul de Hochepied, dat sy het selve in hunne conversatien en Brieven met de swartste couleure afschilderden, ter oorsaake, dat sy hem eeniglyk als Magistraat hadden sien ageeren, en hem niet hadden kunnen overhaalen, om sijn Soons, als Eigenaaren van de voorsz Goederen, te doen ageeren…dat het hem ondertusschen seer aangenaam soude zyn te moogen weeten, hoe men in de Republicq begreep, dat hy sig, als de gepretendeerde sequestratie bewaarheid was geworden, ten opsigte der demarche, die de Fransche Ambassadeur scheen te veronderstellen, dat hy Heer van Haeften by de Porta doen moest, soude hebben moeten gedraagen, of te handelen soude hebben, als diergelyk geval andermaal voorquam."
Tegelijker tijd eisten de rederij firma E. Zuurmond en Zonen en de broers F. en A. Dubbeldemuts, de verkopers van de geroofde goederen, bij de Staten-Generaal schadeloosstelling en restitutie van gemaakte of nog te maken kosten. Het conflict liep nog hoger op. De Staten-Generaal bespraken op 24 december 1779 een brief van Van Haeften, waarin hij de Staten meedeelde, dat Franse kapers het uit Amsterdam komende schip ‘Jonkvrouwe Johanna’ van kapitein Jochem Kueler bij de Dodecanese Eilanden (Kos Karpathos en Rhodos) hadden aangevallen. Protesten bij de Franse consul in Smyrna hielpen niet. Van Haeften stelde daarop de Porte tevergeefs voor de niet-oorlogvoerende mogendheden in de Levant neutraliteit te verlenen. Daardoor zouden Engelse en Franse kapers bij de Turkse havens geen schepen meer kunnen aanvallen van die neutrale landen. Tenslotte schreef Van Haeften, dat hij had vernomen, dat uit Smyrna drie Nederlandse schepen waren vertrokken, dat twee daarvan veilig op weg naar huis waren, maar dat de ‘Maria Theresia’ weer door Franse kapers was “bezocht”.
In januari 178 werd het Van Haeften duidelijk, dat de Fransen niet van plan waren zich te verontschuldigen voor de kaping van de ‘Jonkvrouwe Johanna’, omdat dat een logisch gevolg was van de kaping door de Engelsen van Franse goederen uit de Zeldenrust. Ondertussen gingen de reders en de eigenaren van de goederen, die schepen naar de Levant aan boord hadden, ervan uit, dat de Staten-Generaal er alles aan zouden doen om die schepen en goederen maximaal te beschermen. De Staten zegden dat toe. Toen De Hochepied de Kadi (Islamitisch rechter) van Smyrna erop attendeerde dat het Franse schip met de gekaapte goederen de haven binnenliep en hem verzocht de goederen in beslag te nemen, kreeg hij als antwoord, 

"dat hy sig met de saaken van de Christen Hoven niet wilde bemoeyen………"
Op 10 oktober 1782 liet Van Haeften aan Stadhouder Willem V weten, dat de Franse kapers van de ‘Jonkvrouwe Johanna’ de gestolen goederen hadden teruggegeven. Men verbaasde zich in Smyrna erover, dat er nauwelijks wat werd gemist.
 
Reinier van Haeften
 Brief van Reinier van Haeften aan prins Willem V, d.d. 10-10-1782

De Ottomaanse regering had daarop een bepaling uit 1744 weer van kracht verklaard, die schepen van oorlogvoerende naties verbood ten Oosten van de lijn tussen Morea op de Peloponesus en Candia (Kreta) schepen van neutrale landen aan te vallen of te kapen. Wanneer een oorlogvoerend land deze bepaling overtrad, dan moest het de geleden schade vergoeden. De koopvaardijschepen van neutrale landen moesten de havens van het Ottomaanse Rijk ongestoord kunnen bereiken. De Fransen zegden toe de bepaling uit 1744 te zullen eerbiedigen. De Engelsen echter voelden er niets voor, omdat de Franse kapers uit de ‘Jonkvrouwe Johanna’ niet alleen Engelse goederen hadden gekaapt, maar ook Engelse gewassen uit het schip hadden overgeladen in een Frans vaartuig en zelfs Staatsstukken geadresseerd aan de Reis-Effendi (Minister van Buitenlandse zaken) niet gespaard hadden.
Het lukte kapitein Kueler op 10 december 1779 de haven van Smyrna binnen te varen. Bij inspectie bleek, dat de Franse kapers voor 150.000 piasters (ca. fl. 37.500) aan goederen uit het schip geroofd hadden. Van Haeften zond een memorandum naar de Porte, waarin hij erop wees, dat het  vreemd was, dat de Turken toelieten, dat kapers schepen van de Republiek aanvielen, terwijl de Staten-Generaal uiting hadden gegeven aan hun achting en vriendschap tegenover het Ottomaanse Rijk. Hij verwachtte dan ook, dat de Porte bij Engeland en Frankrijk krachtig zou protesteren tegen de kapingen.

Middelburgsche Courant 6 juni 1780
Middelburgsche Courant 6 juni 1780

De Franse kapers vielen toen weer het Hollandse schip ‘Cornelia Petronella’ van kapitein Mallaga aan. Ook een Russisch schip met aan boord brieven voor het Hollandse Handelshuis van Lennep & Ainslie, dat vooral handelde in textiel en fruit, had het moeten ontgelden. Als het zo doorging zouden sommige handelshuizen in Smyrna het niet overleven. Eind februari 1780 werden nog meer Hollandse schepen lastig gevallen door de Franse kapers. De Staten-Generaal vonden, dat Van Haeften bij de Porte moest nagaan of die bereid was de geleden schade te betalen, daar er geen sprake was van contrabande (smokkelwaar). Was de Porte daartoe niet bereid dan moest hij de zaak laten rusten. Maar de Porte, zo meldde Van Haeften de Staten-Generaal op 6 april 1780, was bereid de geleden kosten op Frankrijk en Engeland te verhalen. De Porte had de Turkse vloot opdracht gegeven schepen van de landen, waarmee het Ottomaanse Rijk op vriendschappelijke voet handel dreef, te beschermen. De Porte had het ongenoegen over de kapingen in nota’s aan de Engelse en Franse ambassadeurs verwoord. Daarop had de Engelse ambassadeur geantwoord, dat hij het Engelse Hof van de nota in kennis zou brengen en ondertussen alles zou doen om verdere kapingen te voorkomen. Ook Parijs, zo vernam Van Haeften van de Franse ambassadeur, zou de kapers opdracht geven met bescheidenheid te werk te gaan. Er was de Turken veel aangelegen de gevolgen van de oorlog tussen Engeland en Frankrijk ver buiten hun grenzen te houden. Met als gevolg dat de Franse ambassadeur bevel gaf het schip van kapitein Mallaga niet verder lastig te vallen. Ook Russische schepen konden ongestoord hun weg vervolgen. Over de gewijzigde Franse houding rapporteerde de Middelburgsche Courant van 6 juni 1780.

 Groninger Courant van 19 december 1780
 Groninger Courant van 19 december 1780
Nederlandse schepen werden in de Levant vanaf dat moment niet meer “bezocht” door Engelse of Franse kapers. In de Europese wateren was dat een ander geval. Voor de Hollandse reders en eigenaren van de goederen, die in de Levant gekaapt waren, bleef niets anders over dan te procederen bij het Admiraliteits Hof in Londen of het Franse Hof der Prijzen. De reders en eigenaren van de goederen uit het schip de ‘Zeldenrust’ van kapitein Moerkerken kregen voor het Admiraliteits Hof in Londen de waarde van de gekaapte goederen evenals alle kosten en renteverliezen vergoed.

Tiel, 21-01-2017
 

 


1 opmerking:

  1. Geachte heer Welling, u heeft me aangenaam verrast met uw blog over kapingen. Ik ben een nazaat van kapitein Köler, die destijds zoveel pech had. Ik heb stukken gevonden over deze zaak waarin de naam Van Haeften voorkomt en die u wellicht niet bekend zijn. Met vriendelijke groet, Harmen Jonker

    Met vriendelijke groet,
    H.K. Jonker

    BeantwoordenVerwijderen