Familiefoto's

Familiefoto's
Familiefoto's

donderdag 31 maart 2016

Genealogisch blog 45



100 jaar Kromstaf

In de zomer van 1950 kwamen de Haagse advocaat mr. J.W.M. Huijnen en Jan Derks (1912-1963), toen nog hoofdredacteur van dagblad De Tijd, tot de conclusie, dat het honderdjarig herstel van de bisschoppelijke hiĆ«rarchie in Nederland op grootse wijze gevierd diende te worden, omdat het ook de periode van katholieke emancipatie was geweest. Derks betrok een aantal medewerkers van De Tijd bij de uitvoering van de plannen voor de viering. Nic. Schrama schreef daarover in zijn boek ‘Dagblad De Tijd 1845-1974’:

“In 1953 veroorzaakte De Tijd weer eens een katholieke eruptie bij de viering van Honderd Jaar Kromstaf, het eeuwfeest van de herstelde bisschoppelijke hiĆ«rarchie in Nederland. Het was alsof De Tijd - als geen ander betrokken bij de gebeurtenissen in 1853 - opnieuw zijn eigen eeuwfeest vierde. Het mocht mede als een hommage aan De Tijd worden gezien, dat in 1952 Jan Derks, toen nog hoofdredacteur, werd benoemd tot voorzitter van het directorium van de organiserende Stichting 1853-1953. Samen met Albert Welling als directeur ontwierp hij twee manifestaties, die zich op 16 en 17 mei 1953 afspeelden in het Utrechtse stadion. De locatie werd beheerst door een monumentaal kruisbeeld, vervaardigd door een andere redacteur van De Tijd, beeldhouwer Marius van Beek.

Mijn vader kreeg de leiding van de organisatie ‘Feestviering der Stichting 1853-1953’ en startte zijn werkzaamheden in 1952 op het bureau van de Stichting 100 jaar Kromstaf in de Minrebroederstraat te Utrecht. Daar werd Ria Keijsper zijn secretaresse. Zij werd een vriendin van mijn ouders.


Jan Derks
Jan Derks

Anton Sweers van ‘Ons Lekenspel werd aangetrokken voor de regie van de grote slotmanifestatie op zondag 17 mei 1953. Sweers merkte daarover op:

“Wanneer mr. Jan Derks en Albert Welling een stadionspel ontwerpen, dan staat zelfs de regisseur telkenmale voor aantrekkelijke verrassingen, laat staan dus dat de toeschouwers wat te wachten staat.”

Samen met Jan Mul schreef mijn vader een slotlied, getiteld ‘Blijf bij ons, Heer’. De organisatie van de feestviering voor de Nederlandse jeugd werd opgedragen aan de heer Th. M. Bours. Op vrijdag 15 mei 1953 trok een stoet kinderen langs het Episcopaat om op deze wijze uiting te geven aan hun dankbaarheid en vreugde.

 100 jaar Kromstaf
Bord t.g.v. 100 jaar Kromstaf
 Voor de KRO-radio maakte Joop Reinboud (1920-1986), een Amersfoortse vriend van mijn vader, reportages van de manifestaties. Bij het standbeeld van St. Willibrord in Utrecht plaatste Derks een krans namens alle katholieke Nederlanders. Daar de Nederlandse Johannes kardinaal de Jong (1885-1955) vanwege gezondheidsproblemen verstek moest laten gaan, celebreerde J.E. kardinaal van Roey (1874-1961), aartsbisschop van Mechelen, de Pontificale H. Mis in het volle stadion Galgenwaard op zondag 17 mei 1953. Voor deze H. Mis was een speciaal tekstboekje samengesteld.

100 jaar Kromstaf


Tijdens de aanwezigheid van kardinaal van Roey vond een kinderoptocht plaats en zong Jo Vincent (1898-1989) het lied ‘Aan U, o Koning der eeuwen’.

Een krant schreef op 18 mei 1953 in een commentaar met de titel ‘Voortreffelijk werk’ over de enorme organisatie, die op de achtergrond van de grote manifestatie werkte:

“Wie met stijgende bewondering het zonder enig weifelen uitvoeren van de talloze onderdelen van het grote geheel heeft aanschouwd – alsof zij vanzelf tot stand kwamen – zal door deze schijn spoedig hebben heengekeken en grote waardering in zich hebben voelen opkomen voor de mannen, die ongemerkt in de commandotoren, als veldheren, de duizenden onzichtbare draden bij deze grootse manifestatie vast in handen hadden.
Dat alles zĆ³ liep, dat de duizenden in het stadion dit nauwelijks konden bemerken is wel de grootste lof, die hun te brengen is.
Een woord van warme hulde voor het voortreffelijke werk aan het adres van mr. Jan Derks, Albert Welling en Anton Sweers is dan ook een daad van eenvoudige rechtvaardigheid.”

In een Sinterklaasgedicht in De Tijd van 5 december 1953 keek mijn vader nog een keer terug op de viering van 100 jaar Kromstaf, toen hij schreef:

“De Kromstaf in ons land na honderd jaar regeren
Kan niet alleen de vijand van de vrede keren.
Zij tonen ons nochtans, dat men slechts eensgezind
De ware vrede en het waar geluk hervindt.”

Ons Lekenspel en het Werverband Katholiek Amateurtoneel, mijn vader was van beide organisaties bestuurslid, organiseerden ter gelegenheid van 100 Jaar Kromstaf een toneelcongres. Daar voerde de Bosche Rederijkerskamer ‘Moyses Bosch’ het winnende stuk ‘De ballade van Sinte Gertruud’ op, waarvoor de jury van Ons Lekenspel het gezelschap een subsidie had toegekend. De jury bestond uit Anton Sweers, Albert Welling en Gabriel Smit (1910-1981).



Tiel, 31-03-2016

Meer weten? Lees:
Nic. Schrama, Dagblad De Tijd 1845-1974, Valkhof Pers, 1996

maandag 28 maart 2016

Genealogisch blog 44



Knielen op een bed violen

Een paar dagen geleden heb ik in het filmtheater van de Schouwburg De Agnietenhof in Tiel de film ‘Knielen op een bed violen’ gezien. Een zeer indrukwekkende film. De aan de film voorafgaande inleiding door een journalist/organisator van filmfestivals had wat mij betreft achterwege gelaten kunnen worden. Ik wil niet van een ander horen hoe ik de beelden uit de film zou moeten c.q. kunnen combineren met de beelden die ik aan het boek heb overgehouden. Zo’n inleiding roept bij mij alleen maar irritatie op, zeker wanneer die dan ook nog eens bijna een half uur duurt.

De scene van het sterven van hoofdpersoon Hans Sievez deed bij mij alle weerstand naar boven komen die ik tegen religie heb, net zoals dat ook gebeurde bij het lezen van het boek. Het is toch te gek voor woorden, dat om religieuze redenen de geliefden van Hans Sievez niet bij zijn sterven mochten zijn. Dat recht was voorbehouden aan een paar gitzwarte ‘kraaien’, die pretendeerden te weten hoe de ziel van de stervende de juiste weg naar de hemel gewezen moest worden. Dat heeft niets met geloven te maken, maar alles met een soort ultraorthodoxe christelijke jihad.

Voordat ik naar de film ging had ik mij afgevraagd hoe de makers de kwekerij van Hans Sievez nagebouwd zouden hebben. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan, mijn oude liefde voor de bloementeelt kwam weer boven. De film gezien hebbende moet ik alle complimenten maken aan de decorbouwers. Geen detail aan de kwekerij ontbrak! 

Henk Bosman

Mijn opa in zijn kas



Tijdens de film zag ik mezelf weer over de kwekerij van mijn grootvader lopen in de jaren ’50 van de vorige eeuw. Achter het huis was een grote stenen schuur van drie verdiepingen gebouwd. Op de begane grond bevond zich rechts achterin een kolenbunker, waaruit ’s winters de antraciet werd geschept voor de kachels in de kamers. Op de kolenbunker, die ongeveer 75 cm. hoog was, stalde mijn grootvader de bloemen en planten voor de verkoop uit, nadat hij de winkel had opgedoekt. Voor aan de straat stond een groot bord met een pijl, dat kenbaar maakte, dat men hier voor bloemen en planten terecht kon. Vaak zette opa een schoolbord met speciale aanbiedingen ernaast.

Vanuit de schuur moest je de kas in door een schuifdeur met bel. Mijn opa had die bel zo gemaakt, dat je die hoorde wanneer de deur opzij geschoven werd. Hij wist dan dat er iemand aankwam, wanneer hij achterin de kas in het werkhok bezig was. Was je de schuifdeur door, dan moest je drie stenen, tamelijk hoge treden naar beneden. Bij de bouw van de kas moest men een behoorlijk hoogteverschil overwinnen tussen voor en achter. De kwekerij van opa lag op de zuidflank van de Amersfoortse berg. Als je onderaan de drie treden een paar passen naar links deed keek je bijna op gelijke hoogte op het pad dat van de straat kwam. Daar, voor in de kas, was een kleine ruimte tussen de kweektafels. Je kon kiezen en langs de linker of rechter zijde naar achteren lopen over de paden tussen de kweektafels.

Langs de wanden van de kas waren kweektafels gemaakt en in het midden van de kas. Mijn opa sprak altijd over tabletten. Het tablet in het midden van de kas was halverwege onderbroken. Daar was een waterreservoir gemaakt, dat een flink stuk onder het voorste tablet doorliep. Voor koeling, zei mijn opa altijd, en om het goed vochtig te houden in de kas. Ik kan me nog herinneren, dat in mijn kinderjaren daarin goudvissen zwommen. Later niet meer. Na het waterreservoir liep het middentablet weer verder naar achteren. In dat tablet stonden tegen het waterreservoir aan de moeren van Sanseveria’s. een woest woud van die tongen. Boven de tabletten langs de wanden van de kas waren aan de verwarmingsbuizen planken opgehangen waarop op schotels meestal cyclamen of begonia’s stonden, die verkocht konden worden. Het was een hele kunst de planten op de schotels water te geven. Dan moest je aan de slang een ijzeren tuit doen en de slang vlak daarvoor iets dichtknijpen om de hoeveelheid water per schotel te doseren. Een lastige klus ook, want je werkte lange tijd boven je macht.

Frans Bosman

De kas, rechts het werkhok met schoorsteen

Achterin de kas bevond zich een glazen wand met een deur naar het werkhok, aan de rechter zijde iets smaller dan de kas. Links in het werkhok was de stenen oppottafel, die tevens dienst deed als bunker voor de cokes om de ketel mee te stoken. Een ideale onderduikplek, zo was in de oorlog gebleken. In de hoek tussen werkhok en kas stond altijd een oude wasteil van oma met klak. Daarin een ragebol met extra lange steel. Wanneer de zon maar even scheen, moest er gekalkt worden. De planten mochten niet verbranden. Mijn opa had nog nooit gehoord van maximalisatie van de lichtopbrengst. Na verloop van tijd zat er een dikke laag kalk op de ruiten. Een enkele keer slechts werden de ruiten na de zomer schoongemaakt.

Wanneer de kolenboer in het najaar cokes kwam brengen, moest de oppottafel grotendeels leeg en werd de plank verwijderd die de cokesbunker afsloot. De kolensjouwers moesten vanaf de straat, naar schatting, 100 meter met een zak cokes op hun rug lopen voordat ze die in de bunker konden storten.

Aan de andere kant van het werkhok was een houten ladder naar het ketelhuis, dat zich onder het werkhok bevond . Het was soms link om van de vloer op de ladder te komen. Wanneer het flink vroor was het niet voldoende de ketel ’s avonds voor de nacht met cokes te vullen. Dan was ’s nachts om een uur of twee bijvullen noodzakelijk. Met een grote greep werden de cokes uit de bunker in de ketel geschept, nadat eerst onderuit de ketel de as was weggehaald met een speciale haak. Voor de as stond een emmer naast de ketel. De as gebruikte opa om ’s zomers de paden op de kwekerij mee op te hogen. Wanneer het had gesneeuwd, gooide hij de as over de besneeuwde paden, zodat hij niet uitgleed wanneer hij met een kastje met planten naar een van zijn verwarmde bakken liep. Mijn opa vond het altijd een goed idee, dat ik kwam logeren, dan kon ik ’s nachts de ketel bijvullen en hij blijven liggen. Ik vond dat een spannend karwei.

Ik vond het werken aan de oppottafel altijd wel het mooiste wat er was. Achter op het bedrijf werd eerst potgrond klaargemaakt, een mengsel van bladgrond en turfmolm. Elk najaar nam opa van de gemeente een grote hoeveelheid verdord blad af. Die liet hij eerst een bepaalde tijd liggen om te verteren, totdat haast niet meer te zien was, dat de grond ooit bladeren waren geweest. Dan pakte je een greep en schepte de grond over een hor om die te zeven. Om de zoveel scheppen bladgrond een schep turfmolm. Mijn opa had altijd grote balen turfmolm op voorraad. Op elke hoek van een baal zat een lange lat en om de baal op twee of drie plekken zwaar ijzerdraad. De molm ging door de voedzame bladgrond heen om water beter vast te houden. Na het zeven schepten we de grond in een kruiwagen en reden die naar het werkhok. Twee sterke kerels konden een kruiwagen in een keer op de oppottafel leegkiepen. Ik was zo sterk nog niet. Op de berg grond kwam in het midden een kistje te liggen met de jonge plantjes die opgepot moesten worden. Rechts en links van de grond lagen de stenen potten, die van de pottenhopen kwamen elders op het bedrijf. Tussen de beide oppotters in was op de werkbank ruimte, waar het houten veilingkistje stond waarin de opgepotte planten gezet werden. Opa had zelf ook een flinke hoeveelheid kistjes. Die stonden achter op het bedrijf in een loods.

Henk Bosman

de kas

De kistjes met de opgepotte planten zetten we op een lange platte kruiwagen om later ingegraven te worden in de kas of in een van de platte bakken. Moesten de planten de kas in, dan stopte iemand met oppotten en bracht de kisten de kas in naar het tablet waar de planten ingegraven moesten worden. Voordat het ingraven begon, moest je eerst de grond in het tablet losmaken met een greep. Was de grond los en egaal over het tablet verdeeld dan ging er een lichte broes over. Dat vergemakkelijkte het ingraven. Afhankelijk van de potmaat groef je met twee, drie of vier vingers een gat in de grond. Met je duimen drukte je de pot in de grond net zover totdat je duimen de vorige ingegraven pot voelde. Zo kreeg je een vlak veld van de nieuw ingegraven potten. En natuurlijk altijd in verband.

Een keer per jaar werd de grond in de tabletten ververst. Die werd dan uit de tabletten geschept in kistjes en zo afgevoerd naar een kruiwagen die de afgevoerde grond naar de mesthoop bracht. De nieuwe grond volgde de omgekeerde weg. In de tabletten lag ongeveer 20 cm. grond. De bodem van de tabletten waren platen asbest. Hout zou gaan rotten. De platen asbest braken natuurlijk wel eens. Niemand die zich er druk over maakte.

De planten, die in de platte bakken ingegraven moesten worden, gingen met de platte kruiwagen naar de betreffende bak, die voor een groot gedeelte was ontdaan van de eenruiters. Het ingraven in een platte bak was een kunst op zich. Ofwel je stond gebogen ofwel je zat op je knieƫn om de planten in te graven. Een volwassen man kon precies in een keer een rij ingraven zonder zich te verplaatsen. Mijn oom was daar een meester in. Was een flink stuk ingegraven dan werden de planten weer afgedekt met de eenruiters. Om die goed op hun plek te krijgen was heel wat kracht nodig. Het lukte mij pas toen ik een jaar of dertien was.

Met een bloempot onder een eenruiter werden de platte bakken op lucht gezet. In de loop van het najaar werden over de bakken ’s nacht rietmatten uitgerold om de warmte in de bakken vast te houden. Over de kas gingen extra brede rietmatten. Door de zorg voor zijn planten wilde opa altijd nauwkeurig op de hoogte zijn van de weersverwachting. Bij harde wind moesten alle ramen van lucht, soms werden ze verzwaard met stenen of aan elkaar gebonden met ijzerdraad. Ook de kassen moesten snel van lucht af. Toch gebeurde het wel, dat er eenruiters door de lucht vlogen. Dan moest je een veilig heenkomen zoeken, bij voorbeeld in het  ketelhuis, zoals ook in de film ‘Knielen op een bed violen’.

Mijn opa heeft me de eerste beginselen van de bloementeelt bijgebracht. Ik zag het allemaal terug in de film. Klasse.



Tiel 27-03-2016