Familiefoto's

Familiefoto's
Familiefoto's

dinsdag 28 februari 2017

Genealogisch blog 161



Zo moet familiegeschiedenis geschreven worden

Spittend in het archief van de Amsterdamse familie Six vertelt schrijver Geert Mak, dat niet alleen de ogen van de huidige generatie Sixen op hem gericht waren, maar dat ook van de wanden van de vertrekken in het huis aan de Amstel de voorvaderen vanuit hun beroemde portretten over zijn schouders meekeken. Vooral de eerste Jan Six. Sterker nog, de voorvaderen vertelden als het ware wat hij moest opschrijven over de geschiedenis van hun familie en over de geschiedenis van Amsterdam. Tal van voorwerpen, door de Sixen gebruikt, hun brieven, hun aantekeningen evenals hun gedichten en toneelstukken deden bij Mak een “historische sensatie” ontstaan, die de basis vormde voor zijn nieuwste boek: “De levens van Jan Six”.

Geert Mak
Geert Mak

Beginnend bij de eerste Jan (1618-1700), die in Amsterdam het enorme vermogen beheerde, dat zijn voorvaderen, als Calvinisten gevlucht uit het Noordfranse St. Omer, hadden opgebouwd als lakenverver, vertelt Mak de familiegeschiedenis van zo’n tien generaties Sixen. Door toedoen van Jans moeder kwam het familiebedrijf tot grote bloei. Zij kocht grote stukken land, waarop later statige landgoederen verrezen. Jan zelf trouwde, heel slim, met de dochter van de Amsterdamse anatoom Nicolaes Tulp, die Rembrandt vereeuwigde met zijn anatomische les en die later ook burgemeester van Amsterdam werd.

Geert Mak
Het nieuwste boek van Geert Mak

Vanaf de Gouden Eeuw tot diep in de 20ste eeuw was het familievermogen ruim toerijkend voor elke generatie om zich makkelijk binnen de Amsterdamse elite te handhaven. Ze hoefden in principe niet te werken. Als goedgeaarde Calvinisten hielden de Sixen er geen uitbundige levensstijl op na. Daardoor was het voor hen mogelijk om, in navolging van de eerste Jan, zich vooral bezig te houden met verzamelen van schilderijen, porselein, zilver en zo meer. Sinds de Gouden Eeuw was het binnen de familie traditie de oudste zoon Jan te noemen.
Wanneer het vermogen van de familie verdampte of een familielid wat al te kwistig ermee omging, dan gingen enkele schilderijen uit de enorme collectie onder de hamer of werd er op slimme wijze een huwelijk geregeld met een dame uit een vermogende andere familie. Zo hield de Amsterdamse elite een systeem in stand van ons kent ons, waarbij alles erop gericht was het interne systeem van de familie te handhaven. Niet de individuele familieleden waren belangrijk, maar de hele groep, die tot de familie behoorde, gedroeg zich eeuwenlang naar de ongeschreven regels van de familie. Het beschermen van de eigen clan stond voorop: erebaantje en aantrekkelijke ambten bleven zo veel mogelijk binnen de familie. In de 19e eeuw verdiende de familie veel geld aan suikerrietplantages in Suriname, zonder er zelf één keer geweest te zijn, en aan de slavenhandel. De afschaffing van de slavenhandel leverde een slordige fl. 10 miljoen op aan schadeloosstelling. De 20ste eeuw was al een behoorlijk eind op streek, toen ook bij de Sixen eindelijk duidelijk werd, dat de wereld veranderd was, dat leven als in de Gouden Eeuw niet meer mogelijk was. Er moest gewerkt worden om de enorme verzameling kunstschatten te kunnen beheren.

Jan Six, schilderij door Rembrandt
Jan Six, schilderij door Rembrandt

Mak besteedt in het begin van zijn boek veel aandacht aan de eerste Jan, die een tijd lang burgemeester van Amsterdam was en een goede vriend en mecenas van Rembrandt, die hem schilderde met de rode cape. Hij was een ietwat dromerige figuur, die ook gedichten en toneelstukken schreef. Hij was niet alleen bevriend met Rembrandt, ook Joost van den Vondel rekende hij tot zijn intimi. Mak geeft de eerste Jan zoveel aandacht om te laten zien, dat de basis voor het leven voor de latere generaties Sixen en van de andere Amsterdamse elite gelegd is in de Gouden Eeuw en eeuwen lang stand zou houden.
Om niet te vervallen in een opsomming van allerlei feiten uit de levens van de Jannen Six, plaatst Mak de geschiedenissen van deze mannen en hun families in de bredere kaders van de ontwikkelingen in Amsterdam, in Nederland, in Europa en in de wereld. Daardoor is zijn boek niet alleen het verhaal van de Jannen Six c.s., maar ook het verhaal van zijn geliefde stad Amsterdam. Mak is een begenadigd verteller, die de lezer blijvend weet te boeien met deze familiegeschiedenis. Al lezend waan je je in een kamer van het grote huis aan de Amstel, waar een Jan bij het haardvuur zit te vertellen over zijn werk als burgemeester, over zijn leven op de buitens in Hillegom en ’s Gravenland, over zijn schilderijen, over de stad. Zelfs Maks iets langdradige beschrijving van het verval van de Republiek aan het einde van de 18e eeuw verveelt niet, omdat Mak, wanneer dat dreigt te gebeuren terugvalt op zijn eigen ervaringen met de schier eindeloze hoeveelheid archiefstukken, schilderijen en andere kunstvoorwerpen. Maks aanpak van een familiegeschiedenis verdient navolging.

Tiel, 28-02-2017

Meer weten? Lees:
Geert Mak, De levens van Jan Six, een familiegeschiedenis, Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam, 2017, ISBN 97890450227760


maandag 27 februari 2017

Genealogisch blog 160



Het zal je LTP maar wezen

Onder zijn redactionele leiding, door zijn inzicht en het zuinige beleid van mijn vader kwam Nieuwe Revu, waarvan hij sinds 26 oktober 1968 hoofdredacteur was en dat tot dan toe jaarlijks een verlies leed van fl. 2 miljoen, binnen twee jaar uit de rode cijfers. Het verloop in de oplagecijfers van het blad laat zien, dat Nieuwe Revu in de begin periode van mijn vader als hoofdredacteur de meeste betalende abonnees had:
Tabel


Jaar
Oplage
1968
280.000
1971
181.000
1980
219.000
1990
163.374
2000
111.084
2005
70.208
2006
68.562

Met de medewerking van zijn redactie heeft mijn vader van Nieuwe Revu een opmerkelijk (veel aandacht voor de problematiek van ontwikkelingslanden) en leesbaar blad weten te maken, wat de Haagse Post deed opmerken, dat Nieuwe Revu ‘links’ geworden was.  

Albert Welling
Albert Welling

Mijn vader meldde, dat chef-redacteur Onno Voors hem zou opvolgen op voorwaarde, dat de redactie daarmee instemde. Maar daags voor zijn benoeming verongelukte Voors dodelijk onder verdachte omstandigheden. Daarom was de voorlopige oplossing, dat anderen de redactionele leiding van Nieuwe Revu op zich zouden nemen. Namens de redactie van Nieuwe Revu schreef J.W. Hofwijk een afscheid:

“Wie Albert Welling beter kent weet dat hij een bijzonder bewogen mens is, hard werkend, consciëntieus, zwaar tillend aan zijn verantwoordelijkheid. Een verantwoordelijkheid die hij in de jaren van zijn hoofdredacteurschap bij de Nieuwe Revu volledig aanvaardde vanuit de positie zoals hij die zag."

Op 6 juli 1973 bevestigde drs. Cl.J.J. Schellens, namens de directie van VNU, de overeenkomst van een paar dagen eerder, waardoor mijn vader mee zou werken aan de voorbereiding en formulering van de beleidsbepaling van de tijdschriftendivisie van VNU. Zijn eerste taak was het schrijven van een rapport over de lange termijnplanning van de VNU Tijdschriftengroep NV. Hoewel hij tobde met grote gezondheidsproblemen voltooide mijn vader in augustus 1974 zijn opdracht, nadat hij in februari van dat jaar al het Interim-rapport Beleidsplan Tijdschriftengroep het daglicht had doen zien. Hij schreef op 15 juli aan drs. Cl.J.J. Schellens, dat zijn rapport op 1 augustus klaar zou zijn:
 

“Ik heb nu bewust voor een vorm gekozen, die het onderwerp onmiddellijk voor bespreking in grotere kring geschikt maakt. Ik wil bij deze gelegenheid graag als inleider optreden aangezien mijn tweede ronde mij geleerd heeft, dat bij het tijdschriftenkader de leesvaardigheid onderontwikkeld is.”
Voor beide rapporten interviewde mijn vader vijftig medewerkers van de Tijdschriftengroep. Voor zijn rapport ‘Het zal je LTP maar wezen’ heeft hij die items uit de interviews opgenomen, die hem wezenlijk leken. Voor de vormgeving van zijn rapport koos hij ervoor de tekst op losse rode blaadjes te drukken op A5-formaat. Het geheel zat in een kaft met de titel en enkele gegevens van de auteur.
In de begeleidende brief, waarmee mijn vader zijn rapport toezond aan Schellens en vele anderen, onderstreepte hij verantwoordelijk te zijn voor de inhoud en dat zijn voornaamste stellingen gesteund werden door wisselende meerderheden binnen de VNU Tijdschriftengroep BV. Na half september wilde hij een sessie van tenminste één dag houden voor een mondelinge toelichting, waarna besluiten zouden kunnen worden voorbereid, die aan de Raad van Bestuur ter fiattering zouden kunnen worden voorgelegd.
Na zijn uitgangspunten kort genoemd te hebben werkte mijn vader verder met stellingen. Het geheel verluchtigde hij met citaten van denkers om de betrekkelijkheid van alles duidelijk te maken. Hij richtte zich met een zeker cynisme tot zijn lezer:

“Lieden n.l., zoals gij, die M- en LTP’s verslinden als ware het manna, lijden gezamenlijk aan een ziekte, die – hoewel ongeneeslijk – toch bestreden moet worden. Ik bedoel het z.g. ‘computerisme, dat de gedachte deed postvatten, dat van nu af aan alles berekenbaar zou zijn. Zelfs de toekomst.”
Albert Welling

Kaft van ‘Het zal je LTP maar wezen’
Over de functie van iemand, die een LTP opstelt, merkte mijn vader op:


“Eilacie, zelfs uit het beste koffiedik kan hij in een rapport daarop geen antwoord vinden. Maar hij kan wel wat anders. Hij kan bouwstenen aandragen. Hij kan – en dat is precies zijn kracht – een sterkte-zwakte onderzoek uitvoeren.”
Hij benadrukte het verschil tussen zijn interim-rapport en het eindrapport. Het verschil zat in de openhartigheid waarmee de medewerkers van de Tijdschriftengroep op zijn vragen ingingen: 

“Ik was bovendien tot deze werkwijze gedwongen, omdat de openhartigheid die de eerste interviewronde kenmerkte (en waarvoor ik dankbaar blijf) bij de tweede rondgang – toen mijn vragen directer, praktischer en dus persoonlijker werden – volledig verdween. Er werd meer achter de hand gehouden dan mij lief is. Voor de leesbaarheid van dit rapport is dat wel jammer: de lichte pikanterie ontbreekt.”
Mijn vader werd pijnlijk getroffen door de reactie van Schellens van 7 augustus 1974, waarin deze schreef:

“Met stijgende verbazing heb ik uw L.T.P. gelezen, nadat ik nauwelijks bekomen was van de wijze waarop het stuk werd gepresenteerd. Heel nadrukkelijk hadden wij eerder afgesproken, dat er geen L.T.P.-Welling kan komen, maar dat we een stuk voorbereiding willen voor een L.T.P.-Tijdschriftengroep. U heeft deze afspraak zwaar geschonden.
Natuurlijk staan er ook zinnige onderwerpen in, maar het geheel vind ik zo niet serieus. Ik vraag het stuk van de geadresseerden terug en verbied u het verder te verspreiden. In de nieuwe opstelling van de divisieleiding zullen we bezien hoe wij Lange Termijn Planning verder aanpakken.”
Het antwoord van mijn vader daarop was, dat hij Schellens in zijn brief van 15 juli op de hoogte had gesteld van zijn werkwijze:

“Zo nodig zouden bovendien allen, die door uw reactie de indruk hebben gekregen, dat ik mijn woord gebroken heb, via publicatie van onze gesprekken kunnen worden overtuigd van het tegendeel. In die gesprekken kwamen echter ook dingen aan de orde, die vertrouwelijk waren en moeten blijven. Ik houd mij daaraan. Voor u volsta, dat u bij die gelegenheden herhaaldelijk hebt gesteld nauw met mij te willen samenwerken. U bleek echter – door grote drukte, naar ik aanneem – meestentijds niet bereikbaar.
Ik hoop met deze opmerkingen u ervan te hebben overtuigd geen woordbreuk en geen ‘manoeuvre op de valreep’ te hebben gepleegd. Dat zijn n.l. dingen, die ik veracht en u kunt zich dan ook wellicht voorstellen hoe zeer uw brief mij heeft getroffen.”
Schellens bleef echter onvermurwbaar en daarmee was de lange termijn planning van mijn vader voor de Tijdschriftengroep van VNU van de baan.

Tiel, 27-02-2017