Familiefoto's

Familiefoto's
Familiefoto's

zaterdag 30 december 2017

Genealogisch blog 249



Liedjes, praatjes en verhaaltjes

Ik liep al enkele dagen na te denken over het laatste verhaal van dit jaar voor mijn Genealogisch blog. Kort voor de Kerst herinnerde ik mij, dat ik in mijn archief een schrift heb, dat de moeder van mijn schoonmoeder, Elisabeth van Gelderen (1886-1972), vol geschreven heeft met  enige liedjes, praatjes en verhaaltjes voor haar kleindochter, die mij zo na aan het hart lag. Oma schreef de liedjes, praatjes en verhaaltjes op 85-jarige leeftijd in het schrift kort voor haar overlijden op 12 juli 1972. Ruim een half jaar eerder waren haar kleindochter en ik in het huwelijk getreden. Ze was daarbij en straalde die dag.

Liedjes, praatjes en verhaaltjes 1

Liedjes, praatjes en verhaaltjes 1

Verderop in het schrift liet oma weten, dat zij alle versjes en verhaaltjes waar “Oma” onder staat (alle versjes en liedjes dus) nog steeds uit haar hoofd kon zingen en voordragen. Trots voegde ze eraan toe, dat ze alles uit haar “koppie” had opgeschreven. Ze had alles onthouden uit haar schooltijd en later. Haar geest bleef tot het allerlaatst scherp.

Liedjes, praatjes en verhaaltjes 2

Liedjes, praatjes en verhaaltjes 2

Toen oma het schrift aan haar kleindochter overhandigde, vertelde ze erbij, dat ze het gemaakt had om alle liedjes, praatjes en verhaaltjes aan een volgende generatie door te geven. Ze vond ze te waardevol om verloren te laten gaan. Daar had ze meer dan gelijk in. Na een gedicht bij een cadeautje dat Sinterklaas bij haar grootvader in Hilversum had afgegeven, schreef oma:

“N.B. Dat rijmen en dichten heb ik zeker van mijn grootvader overgenomen”.
Haar grootvader in Hilversum was Gerrit van Spengen, de vader van haar moeder. De stukjes in het schrift geven een levendig beeld van een meisjesleven in (Joods) Amsterdam aan het einde van de 19e en in (het begin van) de 20ste eeuw.
Voordat ik hier een aantal liedjes, praatjes en verhaaltjes van oma weergeef, is het goed eerst iets over haar te vertellen. Elisabeth van Gelderen, die op 12 mei 1886 in Amsterdam geboren werd, was de oudste van de zeven kinderen van Johannes Hermanus van Gelderen (1859-1945)  en Aaltje van Spengen (1858-1923). Het katholieke gezin woonde in Amsterdam aan verschillende grachten. Johannes Hermanus verdiende de kost als conciërge, pakhuisknecht, magazijnbediende.

Elisabeth van Gelderen, ca. 1910

Elisabeth van Gelderen, ca. 1910

Na haar schooltijd ging Elisabeth werken als dienstbode en garnalenpelster. Ze kon dat als de beste en in een ongelooflijk tempo. Ze trad op 4 mei 1910 in het huwelijk met de hervormd gedoopte Okko Hendrik (Okko) Reussien. Okko verdiende zijn geld als kantoorbediende en groeide door tot procuratiehouder. Na eerst in Amsterdam gewoond te hebben in de Potgieterstraat en de Kanaalstraat, waar hun beide dochters in 1916 en 1918 geboren werden,  verhuisde het gezin in 1924 naar de Oude Karselaan in Amstelveen, waar nog een zoon werd geboren. Vader Okko overleed in 1959. Elisabeth bleef tot haar dood wonen in de Oude Karselaan met haar zoon Okko en diens vrouw Riga.

Elisabeth van Gelderen

Elisabeth van Gelderen bij het huwelijk van haar kleindochter

Als hommage aan die lieve oma volgen hier enkele van haar liedjes, praatjes en verhaaltjes, in de volgorde zoals zij die aangegeven heeft en in haar schrijfwijze.
Ik heb scharen te slijpen
Dat kunt gij begrijpen
Zoo hard als ik riep, scharesliep

*****
Op school geen meester meer
Hij loopt met schoenensmeer
Een cent per doos
Maak mij niet boos
Ach juffrouw, neem ze maar
Ze zijn van verleden jaar
Een cent per doos.

*****
De damslapers
Geef ons regen, geef ons regen,
’t allerliefst met windkracht negen
Om het Damrak leeg te spoelen
Om de koppen af te koelen,
En om ons in staat te stellen
Al de schade vast te stellen.
Laat de bui onafgebroken
Spui, Nes en Damtak bestoken.
Lieve regen daal toch neder
Weg met al dat mooie weder.
Zie hoe wij al weken zuchten
Onder wolkeloze luchten,
Die ons eindeloos verdrieten,
Laat het gieten, laat het gieten.
Aldus smeken wij te samen,
Schenk ons storm en regen, amen
Zie daar het gebed van de stad aan het IJ,
Wanneer gaat de zomer nu eindelijk voorbij?

*****
’t Winkeltje
Zij had een winkeltje met koperen gewichtjes
Daar verkocht zij alle waren nog per ons
Stroop en suiker, babbelaars en ulevellen.

Stroop verkocht zij uit een vaatje
Een de zachte zeep ging keurig in papier
Alle centen deed ze in het laatje
Haar werken deed ze met groot plezier.

Negen soorten zuurtjes zaten in een stopflesch
De toonbank glansde in de zon
Op het zeil, dat altijd werd gewreven,
’t Winkelbelletje klonk als een carrillon.

In een hoekje van de winkel stond een tafel
Met een rood geschilderd blad,
Voor de kinderen die kwamen kopen
Met centjes in hun handjes als een schat.

Alle klanten moesten wachten,
Want de kleintjes gingen bij haar voor.
En dan riep zij: moet het drop of zuurstok zijn?
Ga maar lekker in ’t hoekje zoeken

Zij werd ouder en haar stappen traag,
Alles blonk nog als voorheen
Met haar inkoop werd iets vergeten,
Want voor alles stond zij alleen.

Toen de grote zaken kwamen,
Liep een ieder haar voorbij
Bij de grote zaken lijkt het voordelig,
Ze staan liever bij de kassa in de rij.

Maar nooit zal zij de winkel sluiten,
Want de kinderen zijn haar grootste schat.
Een zoolang die lachend binnenstappen
Gaat haar handel door op het rood geschilderd blad.

*****
Geen borrel
(aftel versje)
Ik moest eens aardappelen schillen
Al voor de keukenmeid.
Haar vrijer die kwam binnen
En raad eens wat hij zeid.
Ik lus zoo graag een borrel,
Maar ik heb geen centen meer.
De tapper is gesloten,
 Hij tapt voor mij niet meer.
Kraantje, kraantje, lek, lek
Jenevertje, jenevertje
Kraantje, kraantje, lek, lek, lek,
Jenerver in de flesch.

*****
De diamantslijpers
Menschen er word een collette gedaan
Dat al de slijpers naar Veenhuizen gaan.
Veenhuizen dat groote huis
Daar horen die slijpers thuis.
Meisje lief weet wat je doet,
Trouw nooit in arremoed
Trouw met een slijper nooit.

*****
Moeder goede oude tijd
Een verhaal van onze moeder
Uit de goede oude tijd.
Moeder moest toen heel hard werken
Opa zel slechts, toen nou meid,
Weg ging Opa naar de vismarkt
Weg moest Moe haar bed al uit.
Want als Opa dan terugkwam
Of het warm was of guur
Op de bovenwoning in de Willemsstraat
Stonden de pannen op het vuur.
Moeder moest dan aan het bakken,
Op het stel en aan het fornuis,
Zelfs met al dat harde werken
Verdiende ze geen rooie luis.
Dan moest zij de gronden boenen,
Al het vet moest dan weer weg
En met vis op groten schalen
Moest zij naar de winkels, zeg.
Ook garnalen moest zij  pellen
Dat haar pink er pijn van deed!
En d’r handen gingen zwellen
Van al dat soda, soda, leed
Daarna kwam er dan een uurtje
Dat ze naar het orgel mogt
Samen met een heel lief buurtje
Die dan naar een meisje zocht.
Al haar moeheid was verdwenen,
Aan geen vis werd meer gedacht,
In een baaijen rok verschenen,
Danste zij tot in de nacht.
Toen zij trouwde dan met Vader,
Want mijn  Opa zei mijn Vader,
Had een tikkie, tikkie geld.
In het eerste jaar kwam Jan al,
Gevolgd door Stien, Nelis, Jaap.
Daarna volgde nog een Beppie,
Sientje, Henkie, Annie, Frans.
Verder had mijn Vader
Bij mijn Moeder niet veel kans.
Voor haar kroost een goede Moeder,
Voor haar man een heel goed wijf,
Al waren er ook wel dagen
Van gemopper en gekijf.
Moeder zag de paling roken,
Moeder zag de mossels koken.
De kastanjes zoo uit het vuur
Kon je kopen ieder uur.
Gedroogde schar bij tante Mie
Kon je kopen voor tien spie.
Warme peren niet te vergeten,
Zoo maar uit de hand te eten.
Nu Moeder U heeft laten zien
Dat werk een mens doet leven.
Wens ik haar veel sterkte toe
Voor haar verdere leven.

*****
De Jodenhoek
Ik wil nog eenmaal naar de Weesperstraat.
Voordat het puin voorgoed verdwijnen gaat
Zou ik in een heel stil hoekje willen droomen
Van tante Chel, van Sara en van ome
Lowietje, Sal Bennie en Michiel
En kleine Makki, nebbesjedien sjeniel

Wat was het fijn bij tante Mijntje eten
Je mogt als kind morsen op de grond,
Omdat er toch niks lag of stond.
Dan de arremoe van de marktproleten
Als Leipie je wou plagen kreeg hij patsje
En Mijntje troosten, Smokkeltje een matze.

Wat was het goed bij Efie op visite
Kom an, hou he niet vreemd, kom bij de tisch
D’r is geen mezomme (?) maar wel gremeelit (?)
En waar d’r zeven Benne, kunne 8 ook zitten.
Maar in de keuken heeft ze stil gegriend,
Omdat haar Saul weer niets had verdiend.

Ach al kon je sappelen met illusies
Hun groot hart, hun grote sores
Hun mooie kinderen met die zwarte oogen
En hun agressie en hun felle ruzies
Zoo snel vergeten, want na een half uur
Gingen ze voor elkaar door het vuur.

Wat was het met ome Moos te praten
Na een harde werkdag ’s avonds bij fornuis
Van Wibaut en van Domela Nieuwenhuis
Oom Moos zong dan: de wapens neer,
Maar tante Kaatje riep, mensch je maak me ziek!
De soep wordt koud, eet jij van politiek?

Ik wil nog eenmaal naar de Weesperstraat,
Voordat het puin voorgoed henen gaat
Zou ik stil in een hoekje dromen
En doen of ze nimmer zijn gekomen
Met hun ijzeren kotben (?) Hein und Paul
’t Bruin getriefel – moeder ik weet wel beter.

Dan zou ik weer vuurtjes zien van kastanjes,
Op zondagavond op het Markerplein
En ik zou weer als kind gelukkig zijn,
Voordat ze kwamen die moordende krengen,
Voordat je in Judenvierteil werd herdoopt.
Mijn Jodenhoek, voordat je werd gesloopt.

*****
De Sneeuw
Vlokken, vlokken, niet te tellen
Dwarrelen vrolijk in het rond.
Vallen langzaam naar beneden
Dekken dan de koude grond.

’s Avonds als wij in ons bedje liggen
Komt die goed lieve Moe
Kust ons alle nog een hartelijk
En dekt ons dan warmpjes toe.

De melodie van veel liedjes ken ik helaas niet, oma kende die allemaal uit haar hoofd, maar kon ze niet opschrijven. Haar schrift doe ik nu weer terug in mijn archief, voor later.
Ik wens alle lezers een gezond en gelukkig 2018 en nog een maal even terug naar de Weesperstraat.

Tiel, 30 december 2017