Familiefoto's

Familiefoto's
Familiefoto's

dinsdag 28 juni 2016

Genealogisch blog 68



Gele lappen

Ik logeerde vroeger graag en vaak tijdens schoolvakanties bij de ouders van mijn moeder in Amersfoort. Meehelpen op de kwekerij van opa Bosman was voor mij dè vakantiebesteding. Al eerder schreef ik daarover. Tijdens die vakanties leerde ik  van opa veel over het vermeerderen en telen van planten, wat me later goed van pas kwam, en ik verdiende er ook nog een paar centen mee. Vol trots nam ik aan het einde van een week mijn loonzakje van opa in ontvangst.

Meestal ging ik met de trein vanaf het Muiderpoortstation in Amsterdam naar Amersfoort. Ik durfde dat best, noodgedwongen hadden mijn ouders me al op jonge leeftijd geleerd alleen te reizen. Ik voelde me tijdens de treinreis al echt een man, ook al was ik nog maar een jochie. Ik wist precies hoe laat de stoptreinen uit Amsterdam en Amersfoort vertrokken. Van mijn ouders had ik geld gekregen voor de heenreis. Heel stoer bestelde ik aan het loket op het Muiderpoortstation een enkeltje Amersfoort. Het geld voor de terugreis wilde ik per se zelf verdienen bij opa. Er reden toen nog van die vierkante stoptreinen tussen Amsterdam en Amersfoort. Een motorwagen met stroomafnemer en daarachter een paar wagons. Die treinen hadden voorop twee grote koplampen en in de 2e klasse nog houten banken en harmonica’s tussen de wagons. Ik zat bij voorkeur op een klapstoeltje in de ruimte bij de deuren en de harmonica. Daarnaast zaten aan beide kanten ramen waardoor je tijdens de rit de rails kon zien en de stootbumpers. Geboeid zag ik hoe de trein over wissels reed. Toen moet mijn fascinatie voor treinen ontstaan zijn.

Gele lappen Ik logeerde vroeger graag en vaak tijdens schoolvakanties bij de ouders van mijn moeder in Amersfoort. Meehelpen op de kwekerij van opa Bosman was voor mij dè vakantiebesteding. Al eerder schreef ik daarover. Tijdens die vakanties leerde ik veel van opa over het vermeerderen en telen van planten, wat me later goed van pas kwam, en ik verdiende er ook nog een paar centen mee. Vol trots nam ik aan het einde van een week mijn loonzakje van opa in ontvangst. Meestal ging ik met de trein vanaf het Muiderpoortstation in Amsterdam naar Amersfoort. Ik durfde dat best, noodgedwongen hadden mijn ouders me al op jonge leeftijd geleerd alleen te reizen. Ik voelde me tijdens de treinreis al echt een man, ook al was ik nog maar een jochie. Ik wist precies hoe laat de stoptreinen vertrokken zowel uit Amsterdam als uit Amersfoort. Van mijn ouders had ik geld gekregen voor de heenreis. Heel stoer bestelde ik aan het loket op het Muiderpoortstation een enkeltje Amersfoort. Het geld voor de terugreis wilde ik per se zelf verdienen bij opa. Er reden toen nog van die vierkante stoptreinen tussen Amsterdam en Amersfoort. Een motorwagen met stroomafnemer en daarachter een paar wagons. Die treinen hadden voorop twee grote koplampen en in de 2e klasse nog houten banken en harmonica’s tussen de wagons. Ik zat bij voorkeur op een klapstoeltje in de ruimte bij de deuren en de harmonica. Daarnaast zaten aan beide kanten ramen waardoor je tijdens de rit de rails kon zien en de stootbumpers. Geboeid zag ik hoe de trein over wissels reed. Toen moet mijn fascinatie voor treinen ontstaan zijn.
Stoptrein tussen Amsterdam en Amersfoort, jaren '50

Wanneer ik bij hem op de kwekerij werkte, behandelde opa mij net als zijn andere “knechten”. Ik voelde me een hele vent als opa’s knecht. Ik kon erg goed opschieten met een andere knecht, Jürgen een uitgeweken Duitser. Ook van hem leerde ik veel over het kwekerswerk. Het woord “knecht” had toen nog niets minderwaardigs, een werknemer was simpelweg een knecht en opa de baas. Net als voor de andere knechten begon ook voor mij het werk ’s morgens om 07.00 uur. Voor het ontbijt kwamen opa en ik om 08.30 weer naar binnen. De andere knechten aten hun brood in het werkhok. Om 10.00 uur liepen we allemaal meestal door de voorste kas weer naar huis om in de serre koffie te drinken met oma en wie er verder nog was. Opa gebruikte die tijd om achter zijn bureau enkele telefoontjes te plegen, vaak mijn zijn oudste zoon, die de leiding had over het tuinpersoneel. Om 12.00 uur was het warm eten. Lekker vet, want – zo zei oma altijd – die kerels moeten hard werken en moeten daarom goed eten. Tegen 15.00 uur was het tijd voor thee. De werkdag eindigde om 17.00 uur. Korte tijd later volgde de broodmaaltijd. Ik at veel meer dan ik thuis gewoon was. Om het zware werk op de kwekerij te kunnen doen, moest je spierballen hebben, zei opa altijd. Zelf was hij beresterk. Het gebeurde vaak, dat opa en ik na het avondeten nog een paar uur de kwekerij op gingen. Het enige verschil, naar mijn gevoel, tussen mij, opa en de andere knechten was, dat ik het werk nooit onderbrak om een sigaretje te roken, al vond ik die onderbrekingen wel prettig. Om te roken was ik nog te jong voor. Opa rookte bij voorkeur Golden Fiction. Die kocht hij bij Van Malestein, de sigarenboer, schuin aan de overkant van de Kapelweg.

Golden Fiction
Golden Fiction

s Maandags was bij opa en oma altijd een bijzondere dag, want dan was het wasdag, net zoals bij alle andere huishoudens. Al op zondagavond zette opa een grote ketel op het gas en vulde die met water en zeep. Oma deed daar de was dan in, die de hele nacht stond te koken. ’s Morgensvroeg was het vaak erg mistig in de keuken, want opa vergat nog wel eens een raam open te zetten. Nadat opa zijn knechten had verteld wat ze moesten doen, ging hij terug naar huis om de wasmachine, een houten tobbe met drie heen en weer bewegende roerarmen en een wringer, op de plaats onder het afdak te zetten. Samen met een van zijn jongste dochters, die nog thuis woonden, kieperde hij dan de kookwas in de wasmachine. De hulp van opa was verder niet meer nodig, oma redde het met haar dochters. De wasmachine schudde de was nog enige tijd heen en weer, voordat het water werd afgetapt in een putje. Hardnekkige vlekken verdwenen met extra zeep onder een harde borstel op het wasbord. Daarna werd de was goed gespoeld.

Oma's wasmachine
Oma's wasmachine

De uitgespoelde was werd door de wringer gehaald om het meeste water kwijt te raken en daarna, bij goed weer, opgehangen aan de waslijn langs het pad, dat naar achteren liep langs de voorste warme plattebak, waarin opa bij voorkeur cyclamen had staan. Bij slecht weer hing oma de was op in de voorste kas, tot ergernis van opa, want dan moest hij uitkijken met zijn vuile handen vol aarde.

Oma en mijn tantes zorgden ervoor, dat de was vóór koffietijd aan de lijn hing. Na de koffie konden ze dan de boel opruimen en de plaats schrobben, zodat die er ook weer spick en span uitzag. Wij werkmannen liepen na de koffie meestal over het pad naast de was naar achteren. Ik zag bloezen, ondergoed en de ruige manchesterbroeken van opa, jurken van oma en mijn tantes aan de lijn wapperen in de wind. Met enige verbazing keek ik ook naar de gele lappen die tussen de rest van de was hingen. Ik kon maar niet bedenken hoe je zo’n lap van 10 cm. breedte en ca. 20 cm. lengte zou moeten dragen. Het waren echter ook geen zakdoeken, daarvoor waren ze te dik. Ik vond het kinderachtig om aan oma te vragen waar die lappen voor diende. Een man zou dat moeten weten, dus hield ik maar mijn mond. En thuis had ik die lappen nog nooit gezien, dus vroeg ik er mijn moeder ook niet naar.

Pas heel veel jaren later, ik was geloof ik al enkele jaren getrouwd, begreep ik, dat die gele lappen maandverbanden waren.



Tiel, 28-06-2016

vrijdag 24 juni 2016

Genealogisch blog 67



Testament

Volgens ‘Kramers Nieuw Woordenboek Nederlands’ is een testament iemands uiterste wilsbeschikking. In het testament bepaalt de testateur hoe en onder wie zijn of haar nalatenschap moet worden verdeeld. Wanneer iemand geen testament nalaat, dan bepaalt de wet hoe de nalatenschap wordt verdeeld: de helft voor de achterblijvende wettige partner en de andere helft voor de kinderen, wanneer iemand getrouwd was in gemeenschap van goederen.

Tegenwoordig is het vaak dan zo, dat de kinderen erven, maar de wettige partner van de overledene het vruchtgebruik krijgt van de nalatenschap, de wettige partner kan de nalatenschap gedurende een bepaalde tijd gebruiken binnen redelijke grenzen gebruiken. Een testament heeft geen eeuwigheidswaarde. Het staat/stond de testateur altijd vrij om het testament om wat voor redenen dan ook te veranderen. Sommige testateurs deden dat zeer vaak. De Belgische barones Alexandrine Adèle Hubertine Bertholde Laurencia Ryckman de Betz (1827-1908), de echtgenote van Jules Antoine Joseph von Haeften (1825-1870), liet haar testament maar liefst 17x veranderen met het enige doel om, na de dood van haar beide kinderen, haar natuurlijke erfgenaam Lucien de Troostembergh te onterven.

Laurence Rijckman de Betz

Laurence Rijckman de Betz

In vroeger tijden werden testamenten veelal gebruikt om het bezit van de (adellijke) familie bijeen te houden door de bepaling, dat de bezittingen van vader op de oudste zoon overgingen of op de zgn. erfdochter, die daardoor meteen een uiterst interessante huwelijkskandidate werd voor huwbare jongemannen uit andere adellijke families. Vaak ging op die manier bezit van de ene familie over naar de andere. Kregen de oudste zoon of de erfdochter per testament de goederen van vader, dan moest er voor de overige kinderen wel nog een en ander financieel geregeld worden.

Voor een genealoog zijn testamenten waardevolle documenten om bijv. alle kinderen van een testateur op het spoor te komen. Maar ook om te zien hoe testateurs hun bezit in tact probeerden te houden.

Nicolaes van Assendelft (1518-1570) benoemde zijn neef Floris van Assendelft tot zijn erfgenaam, terwijl zijn vrouw Wilhelmina van Haeften (1533-1607) het vruchtgebruik van al zijn goederen kreeg.

Johan Jansz. de Craen van Haeften (1588-1667) en zijn vrouw Mechteld Jacob Pauwels van Geresteyn (1582-1654) lieten in 1627, toen hij ziek was, hun testament opmaken bij notaris Nicolaes Verduijn. Met dat testament stelden zij hun zwagers Melchior Hendricks en Marten Schook aan als momboiren (=voogden) over hun onmondige (nog niet volwassen) kinderen. Johan Jansz. de Craen van Haeften knapte echter op en dus lieten de echtelieden hun testament in 1650 herzien door notaris G. Houtman.

Wanneer iemand voor de tweede, derde of zelfs de vierde keer in het huwelijk trad, waren testamenten onontbeerlijk om de rechten en plichten van de kinderen uit de verschillende huwelijken te waarborgen. Zo bepaalde de Utrechtse wijnkoper Bernt van Haeften (1614-1680) in zijn testament dat hij in 1659 ten overstaan van notaris B. Terbeeck van Coesfelt vastlegde na het overlijden van zijn tweede echtgenote Sara van Groesbeeck, dat zijn kinderen Clemens en Gijsbertha, beiden verwekt bij zijn eerste vrouw Maria van Herwynen, na zijn overlijden jaarlijks fl. 80,00 moesten betalen aan Arnolda van Haeften, de enige zuster van Bernt. Zij moesten na het overlijden van Arnolda ook opdraaien voor de kosten van haar begrafenis. 

Jan Jacob de Geer
 Jan Jacob de Geer

Een jaar eerder, om precies te zijn op 26 mei 1658, had Bernt zijn volwassen kinderen Herbert en Gerard en zijn drie nog onvolwassen kinderen via hun voogden uitbetaald ter voldoening van de nalatenschap van hun moeder Sara van Groesbeeck. Om van zijn goede wil blijk te geven, stelde Bernt drie huizen aan de oostzijde van de Springweg in Utrecht, die hij in bezit had, als onderpand of zekerheid.

Jan Jacob de Geer (1714-1781) stelde met zijn eerste vrouw Constantia Clara Tamminga (1720-1753) in 1749 een testament op met lijftocht (vruchtgebruik) voor de langstlevende. Na het overlijden van Constantia trad Jan Jacob in 1755 in het huwelijk met Theodora Anna van Haeften (1721-1801). In 1772 bepaalde de rijke Jan Jacob per testament, dat vijf maal fl. 100.000 aan effecten uit zijn boedel moest worden ondergebracht bij de Momberkamer (Weeskamer) van Utrecht, die de inkomsten uit de effecten moest uitkeren aan zijn erfgenamen tot zij 25 jaar oud waren. Tegelijk benoemde hij zijn vrouw en zijn oudste zoon tot voogd over de nog minderjarige kinderen. In 1776 liet Jan Jacob in zijn testament vastleggen, dat zijn vrouw Theodora Anna van hem de ridderhofstad Oudegijn, de ambachtsheerlijkheid Geijn, 4 morgen land in Vreeswijk en 10 morgen land in Jutphaas zou erven op voorwaarde, dat zij fl. 45.000 in zou brengen in de gezamenlijke boedel ten faveure van zijn kinderen. Tenslotte liet Jan Jacob vastleggen, dat na zijn dood eerdere verstrekkingen in geld of goederen aan zijn kinderen gekort dienden te worden op hun erfporties. In hetzelfde jaar veranderde hij zijn testament nogmaals.

Tot slot nog een voorbeeld waartoe echtelijke onmin kan leiden. Johan jr. van Haeften (1743-1810) trouwde in 1765 met Cornelia van Eeten (1741-1803). Tegelijk met het opmaken van de huwelijkse voorwaarden bij notaris W. van Vloten in Utrecht legden Johan en Cornelia in hun testament vast, dat de langstlevende het vruchtgebruik zou krijgen van hun goederen en voogd zou worden over hun eventuele kinderen. In 1790, echter, verliet Cornelia de echtelijke woning om er nooit meer terug te keren. Na 26 jaar was het huwelijk op de klippen gelopen. De huwelijkse problemen waren ontstaan doordat Johan Cornelia verweet, dat zij niet meer met hem wilde vrijen. Cornelia op haar beurt vermoedde, dat Johan buitenechtelijke relaties had. Johan wilde formeel scheiden, maar Cornelia wilde niet meer dan een scheiding van tafel en bed. De rechters in Utrecht vonden, ook in hoger beroep, de bewijsvoering van Johan onvoldoende, dat er sprake was van kwaadwillige verlating. In 1801 vond formeel de scheiding van tafel en bed plaats. Toen Cornelia in 1803 overleed gaf Johan te kennen, dat hij weliswaar de begrafenis van haar zou regelen, maar haar lasten en schulden wilde hij beslist niet overnemen. Een jaar later deed hij zelfs afstand van de boedel en de lijftocht.



Tiel, 24-06-2016