Gens Nostra
Afgelopen vrijdag viel de nieuwste
editie van Gens Nostra, het Maandblad van de Nederlandse
Genealogische Vereniging, op de deurmat. Elke maand ben ik weer verbaasd
over het uiterlijk van het blad. Het heeft veel weg van een glossy magazine. Ik
kan me goed voorstellen, dat veel genealogen Gens Nostra een beetje overdone
vinden. Ik in ieder geval wel. In zijn huidige vorm moet Gens Nostra handen vol
geld kosten. Dat kan goedkoper, hoor ik bestuurders al roepen. Het blad moet er
zo blijven uitzien, zal de redactie van mening zijn. Die willen een mooi blad
maken.
Mij gaat het om de inhoud en
nergens anders om. Die inhoud is het stamboomonderzoek. Dat hoeft niet per se
in zo’n hele mooie verpakking, kan een ietsje minder. Al was het maar wat
goedkoper papier.
Gens Nostra, maart 2016 |
Meestal blader ik Gens Nostra bij
eerste lezing alleen maar door om te kijken of één van de grote verhalen me zou
kunnen boeien. De rubrieken ‘Boekrecensies’ en ‘Tijdschriften’ lees ik altijd direct
en zeer grondig, op zoek naar personen die ook in mijn stambomen voorkomen. Een
boek, dat me verder kon helpen met mijn eigen onderzoek, ben ik nog steeds niet
tegengekomen. Maar wie weet. Heel soms vind ik een naam, die me bekend is,
genoemd in een tijdschrift. Dan vraag ik in Weesp een kopie van het betreffende
artikel op. Korte tijd later is dat in huis.
Ook de rubriek ‘Digitaal’ lees ik
altijd aandachtig. Ik sta altijd open voor nieuwe zoekmogelijkheden of voor
tips die het zoeken verbeteren of vergemakkelijken. De rubriek ‘Nieuws’ houdt
me op de hoogte van wat er gaande is in genealogisch Nederland en van het wel
en wee van de vereniging. Maar meer dan daarvan kennisnemen doe ik niet. Jaren
geleden heb ik mij voorgenomen me niet meer druk te maken over de
organisatorische perikelen van welke vereniging dan ook. Statuten,
beleidsnota’s, de toekomst van de vereniging, ze interesseren me bar weinig.
Het gaat mij om de inhoud, mijn onderzoeken. De rest laat ik aan anderen over en
vertrouw erop dat ze dat goed doen. Ik hoef niet meer zo nodig, zoals vroeger,
toen ik binnen de kortste keren in de besturen zat van de organisaties waarbij
ik mij aansloot.
Wanneer ik de nieuwste uitgave
van Gens Nostra enkele dagen in mijn bezit heb, lees ik de grote artikelen,
waarmee het blad opent. Menigmaal kan ik dan een gevoel van verwondering niet
onderdrukken. Zoals dit keer, een openingsartikel van 13 pagina’s inclusief de
eindnoten. Is dat niet erg lang?
Toen ik een paar jaar geleden een
artikel over de Amersfoortse familie Welling instuurde, kreeg ik na bijna twee
jaar (!) van een redacteur te horen, dat het artikel te lang was en daardoor
onleesbaar zou worden. Ik was zelf vergeten, dat ik een artikel had ingestuurd
na zo’n lange tijd geen reactie gekregen te hebben. Een lid van de redactie
liet me weten, dat de redactie niet zo goed wist wat ze met mijn artikel
aanmoesten. Een belletje was toch geen moeite geweest, neem ik aan.
Of ik het stuk wat kon inkorten,
was nu de vraag. Het was te lang, bevatte te veel details. Ik deed wat de
redactie vroeg en ik volgde nog enkele aanwijzingen van de redactie op. Het
mocht niet baten. De redactie kortte het artikel zelf nog verder in tot twee
pagina’s in Gens Nostra en plaatste het gehele stuk op de website van de vereniging.
Het genoegen om over mijn genealogisch speurwerk te schrijven zou me bijna vergaan.
Gelukkig is dat niet zo, en gelukkig is er ook nog het afdelingsblad. Dat ziet
er weliswaar niet zo gelikt uit, maar de redactie daarvan gaat wel met respect
met zijn auteurs om. En vrijwel alle artikelen zijn het waard gelezen te worden.
Tiel, 06-03-2016
Geen opmerkingen:
Een reactie posten