Knielen op een bed violen
Een paar dagen geleden heb ik in
het filmtheater van de Schouwburg De
Agnietenhof in Tiel de film ‘Knielen op een bed violen’ gezien. Een zeer
indrukwekkende film. De aan de film voorafgaande inleiding door een
journalist/organisator van filmfestivals had wat mij betreft achterwege gelaten
kunnen worden. Ik wil niet van een ander horen hoe ik de beelden uit de film
zou moeten c.q. kunnen combineren met de beelden die ik aan het boek heb overgehouden.
Zo’n inleiding roept bij mij alleen maar irritatie op, zeker wanneer die dan
ook nog eens bijna een half uur duurt.
De scene van het sterven van
hoofdpersoon Hans Sievez deed bij mij alle weerstand naar boven komen die ik
tegen religie heb, net zoals dat ook gebeurde bij het lezen van het boek. Het
is toch te gek voor woorden, dat om religieuze redenen de geliefden van Hans
Sievez niet bij zijn sterven mochten zijn. Dat recht was voorbehouden aan een
paar gitzwarte ‘kraaien’, die pretendeerden te weten hoe de ziel van de
stervende de juiste weg naar de hemel gewezen moest worden. Dat heeft niets met
geloven te maken, maar alles met een soort ultraorthodoxe christelijke jihad.
Voordat ik naar de film ging had
ik mij afgevraagd hoe de makers de kwekerij van Hans Sievez nagebouwd zouden
hebben. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan, mijn oude liefde voor de
bloementeelt kwam weer boven. De film gezien hebbende moet ik alle complimenten
maken aan de decorbouwers. Geen detail aan de kwekerij ontbrak!
Mijn opa in zijn kas
|
Tijdens de film zag ik mezelf
weer over de kwekerij van mijn grootvader lopen in de jaren ’50 van de vorige
eeuw. Achter het huis was een grote stenen schuur van drie verdiepingen gebouwd.
Op de begane grond bevond zich rechts achterin een kolenbunker, waaruit ’s
winters de antraciet werd geschept voor de kachels in de kamers. Op de
kolenbunker, die ongeveer 75 cm. hoog was, stalde mijn grootvader de bloemen en
planten voor de verkoop uit, nadat hij de winkel had opgedoekt. Voor aan de
straat stond een groot bord met een pijl, dat kenbaar maakte, dat men hier voor
bloemen en planten terecht kon. Vaak zette opa een schoolbord met speciale
aanbiedingen ernaast.
Vanuit de schuur moest je de kas
in door een schuifdeur met bel. Mijn opa had die bel zo gemaakt, dat je die
hoorde wanneer de deur opzij geschoven werd. Hij wist dan dat er iemand
aankwam, wanneer hij achterin de kas in het werkhok bezig was. Was je de
schuifdeur door, dan moest je drie stenen, tamelijk hoge treden naar beneden.
Bij de bouw van de kas moest men een behoorlijk hoogteverschil overwinnen tussen
voor en achter. De kwekerij van opa lag op de zuidflank van de Amersfoortse
berg. Als je onderaan de drie treden een paar passen naar links deed keek je
bijna op gelijke hoogte op het pad dat van de straat kwam. Daar, voor in de kas,
was een kleine ruimte tussen de kweektafels. Je kon kiezen en langs de linker
of rechter zijde naar achteren lopen over de paden tussen de kweektafels.
Langs de wanden van de kas waren
kweektafels gemaakt en in het midden van de kas. Mijn opa sprak altijd over
tabletten. Het tablet in het midden van de kas was halverwege onderbroken. Daar
was een waterreservoir gemaakt, dat een flink stuk onder het voorste tablet
doorliep. Voor koeling, zei mijn opa altijd, en om het goed vochtig te houden
in de kas. Ik kan me nog herinneren, dat in mijn kinderjaren daarin goudvissen
zwommen. Later niet meer. Na het waterreservoir liep het middentablet weer
verder naar achteren. In dat tablet stonden tegen het waterreservoir aan de
moeren van Sanseveria’s. een woest woud van die tongen. Boven de tabletten langs
de wanden van de kas waren aan de verwarmingsbuizen planken opgehangen waarop
op schotels meestal cyclamen of begonia’s stonden, die verkocht konden worden.
Het was een hele kunst de planten op de schotels water te geven. Dan moest je
aan de slang een ijzeren tuit doen en de slang vlak daarvoor iets dichtknijpen
om de hoeveelheid water per schotel te doseren. Een lastige klus ook, want je
werkte lange tijd boven je macht.
De kas, rechts het
werkhok met schoorsteen
|
Achterin de kas bevond zich een
glazen wand met een deur naar het werkhok, aan de rechter zijde iets smaller
dan de kas. Links in het werkhok was de stenen oppottafel, die tevens dienst
deed als bunker voor de cokes om de ketel mee te stoken. Een ideale onderduikplek,
zo was in de oorlog gebleken. In de hoek tussen werkhok en kas stond altijd een
oude wasteil van oma met klak. Daarin een ragebol met extra lange steel.
Wanneer de zon maar even scheen, moest er gekalkt worden. De planten mochten
niet verbranden. Mijn opa had nog nooit gehoord van maximalisatie van de
lichtopbrengst. Na verloop van tijd zat er een dikke laag kalk op de ruiten.
Een enkele keer slechts werden de ruiten na de zomer schoongemaakt.
Wanneer de kolenboer in het
najaar cokes kwam brengen, moest de oppottafel grotendeels leeg en werd de
plank verwijderd die de cokesbunker afsloot. De kolensjouwers moesten vanaf de
straat, naar schatting, 100 meter met een zak cokes op hun rug lopen voordat ze
die in de bunker konden storten.
Aan de andere kant van het
werkhok was een houten ladder naar het ketelhuis, dat zich onder het werkhok
bevond . Het was soms link om van de vloer op de ladder te komen. Wanneer het
flink vroor was het niet voldoende de ketel ’s avonds voor de nacht met cokes
te vullen. Dan was ’s nachts om een uur of twee bijvullen noodzakelijk. Met een
grote greep werden de cokes uit de bunker in de ketel geschept, nadat eerst
onderuit de ketel de as was weggehaald met een speciale haak. Voor de as stond een
emmer naast de ketel. De as gebruikte opa om ’s zomers de paden op de kwekerij
mee op te hogen. Wanneer het had gesneeuwd, gooide hij de as over de besneeuwde
paden, zodat hij niet uitgleed wanneer hij met een kastje met planten naar een
van zijn verwarmde bakken liep. Mijn opa vond het altijd een goed idee, dat ik
kwam logeren, dan kon ik ’s nachts de ketel bijvullen en hij blijven liggen. Ik
vond dat een spannend karwei.
Ik vond het werken aan de
oppottafel altijd wel het mooiste wat er was. Achter op het bedrijf werd eerst potgrond
klaargemaakt, een mengsel van bladgrond en turfmolm. Elk najaar nam opa van de
gemeente een grote hoeveelheid verdord blad af. Die liet hij eerst een bepaalde
tijd liggen om te verteren, totdat haast niet meer te zien was, dat de grond
ooit bladeren waren geweest. Dan pakte je een greep en schepte de grond over
een hor om die te zeven. Om de zoveel scheppen bladgrond een schep turfmolm. Mijn
opa had altijd grote balen turfmolm op voorraad. Op elke hoek van een baal zat een
lange lat en om de baal op twee of drie plekken zwaar ijzerdraad. De molm ging
door de voedzame bladgrond heen om water beter vast te houden. Na het zeven
schepten we de grond in een kruiwagen en reden die naar het werkhok. Twee
sterke kerels konden een kruiwagen in een keer op de oppottafel leegkiepen. Ik
was zo sterk nog niet. Op de berg grond kwam in het midden een kistje te liggen
met de jonge plantjes die opgepot moesten worden. Rechts en links van de grond
lagen de stenen potten, die van de pottenhopen kwamen elders op het bedrijf.
Tussen de beide oppotters in was op de werkbank ruimte, waar het houten
veilingkistje stond waarin de opgepotte planten gezet werden. Opa had zelf ook
een flinke hoeveelheid kistjes. Die stonden achter op het bedrijf in een loods.
de kas
|
De kistjes met de opgepotte planten
zetten we op een lange platte kruiwagen om later ingegraven te worden in de kas
of in een van de platte bakken. Moesten de planten de kas in, dan stopte iemand
met oppotten en bracht de kisten de kas in naar het tablet waar de planten
ingegraven moesten worden. Voordat het ingraven begon, moest je eerst de grond
in het tablet losmaken met een greep. Was de grond los en egaal over het tablet
verdeeld dan ging er een lichte broes over. Dat vergemakkelijkte het ingraven.
Afhankelijk van de potmaat groef je met twee, drie of vier vingers een gat in
de grond. Met je duimen drukte je de pot in de grond net zover totdat je duimen
de vorige ingegraven pot voelde. Zo kreeg je een vlak veld van de nieuw
ingegraven potten. En natuurlijk altijd in verband.
Een keer per jaar werd de grond
in de tabletten ververst. Die werd dan uit de tabletten geschept in kistjes en
zo afgevoerd naar een kruiwagen die de afgevoerde grond naar de mesthoop
bracht. De nieuwe grond volgde de omgekeerde weg. In de tabletten lag ongeveer
20 cm. grond. De bodem van de tabletten waren platen asbest. Hout zou gaan
rotten. De platen asbest braken natuurlijk wel eens. Niemand die zich er druk
over maakte.
De planten, die in de platte
bakken ingegraven moesten worden, gingen met de platte kruiwagen naar de
betreffende bak, die voor een groot gedeelte was ontdaan van de eenruiters. Het
ingraven in een platte bak was een kunst op zich. Ofwel je stond gebogen ofwel
je zat op je knieën om de planten in te graven. Een volwassen man kon precies
in een keer een rij ingraven zonder zich te verplaatsen. Mijn oom was daar een
meester in. Was een flink stuk ingegraven dan werden de planten weer afgedekt
met de eenruiters. Om die goed op hun plek te krijgen was heel wat kracht
nodig. Het lukte mij pas toen ik een jaar of dertien was.
Met een bloempot onder een
eenruiter werden de platte bakken op lucht gezet. In de loop van het najaar
werden over de bakken ’s nacht rietmatten uitgerold om de warmte in de bakken
vast te houden. Over de kas gingen extra brede rietmatten. Door de zorg voor zijn
planten wilde opa altijd nauwkeurig op de hoogte zijn van de weersverwachting.
Bij harde wind moesten alle ramen van lucht, soms werden ze verzwaard met
stenen of aan elkaar gebonden met ijzerdraad. Ook de kassen moesten snel van
lucht af. Toch gebeurde het wel, dat er eenruiters door de lucht vlogen. Dan
moest je een veilig heenkomen zoeken, bij voorbeeld in het ketelhuis, zoals ook in de film ‘Knielen op
een bed violen’.
Mijn opa heeft me de eerste
beginselen van de bloementeelt bijgebracht. Ik zag het allemaal terug in de film.
Klasse.
Tiel 27-03-2016
Geen opmerkingen:
Een reactie posten