Lourdes
Paus Pius XII riep met zijn encycliek “Fulgens corona” (stralenkrans)
het jaar 1954 uit tot Mariajaar vanwege de 100ste verjaardag van de proclamatie
van Maria's onbevlekte ontvangenis op 8 December 1854. Het Mariajaar was voor
tal van chronisch zieke, invalide en mindervalide katholieken over de hele
wereld aanleiding een pelgrimstocht naar Lourdes te maken, waar de Heilige
Maagd Maria in 1858 achttien maal verschenen was aan Bernadette Soubirous (1844-1879). De bedevaartgangers hoopten op
het wonder waardoor hun ziekten en kwalen zouden genezen. In Nederland werd er
voor de jaarlijkse bedevaarten een nationale
organisatie in het leven geroepen. Reisde men vroeger per trein,
tegenwoordig kan men in Lourdes per trein, bus of vliegtuig komen.
H. Maagd Maria
verschijnt aan Bernadette (ansichtkaart)
|
De hoofdredactie van het
katholieke dagblad De Tijd, waarvoor hij als journalist werkte, besloot aan de vooravond van de feestdag van Maria
ten Hemelopneming (15 aug.) mijn vader met een klein gezelschap naar Lourdes te
sturen om een reportage te maken van de Nationale Bedevaart daarheen. Een paar
dagen later keerde mijn vader terug naar Amsterdam.
Op de eerste avond, wandelend door de heidense drukte van de binnenstad
van Lourdes, stootte mijn vader op de vele duizenden deelnemers aan de
lichtprocessie, met allemaal een brandende kaars in hun hand. Eindeloos werd
het Marielied herhaald met het steeds krachtiger wordende refrein: Ave, ave,
ave Maria. Bij de grot hield het gezang op en bleven de mensen roerloos biddend
staan. Mijn vader schreef:
“Naast u knielt iemand. Het is een jonge
donker gebruinde man. Hij heeft de gebalde vuisten wijd uitgestoken en zo zit
hij onbeweeglijk, het gezicht geheven naar de grot. Diep voorovergebogen staat
er een jong meisje. Ze houdt de rozenkrans tegen haar gezicht gedrukt en men
kan niet helpen dat men ziet dat er over haar handen tranen lopen. Ondertussen
blijft het stil. Doodstil. Die stilte weegt en het heeft geen zin te ontkennen,
dat men in die stilte alle intenties die men aan u heeft meegegeven, de een na
de ander aan Maria opdraagt. Men heeft er niet voor geknield. Men heeft het
hoofd gebogen noch de armen gestrekt, doch men heeft gekeken en gebeden en als
men tenslotte weggaat is er achter de brandende ogen een ongekende leegte, die
overgaat in een baldadige drukte als men de stilte rond de heiligdommen heeft
verlaten voor de herrie der religieuze negotie.”
In het centrum van Lourdes verwonderde mijn vader zich over
het enorme contrast tussen devotie en negotie. Hij vond het onbegrijpelijk.
Kilometers lange rijen souvenirwinkeltjes. Hij vergeleek de techniek en het
doorzettingsvermogen van de dames, die in alle mogelijke talen bij de ingang van
de winkeltjes reclame maakten, met haar beruchte sexegenoten op de Amsterdamse
walletjes. Hij schreef:
“Lourdes is exuberant. Dat is het enige
woord, dat ons na een vijfdaags verblijf, althans enigermate genoegzaam
schijnt. Het is exuberant in alle opzichten.
Op de eerste plaats in het afzichtelijke.
Nergens in Europa hebben wij een zo consequente verzameling abjecte rommel
aangetroffen als juist in Lourdes. En als het waar is, dat de bisschop van
Lourdes ieder jaar hoogst persoonlijk de souvenirwinkels afloopt om het allerergste
vuil te verwijderen, dan vraagt men zich af welke geniale smeerpoets daarvan
dan wel de maker moet zijn.”
Ongeveer een jaar later viel mijn
vaders zus Nel tijdens haar werk in sanatorium De Klokkenberg bij Breda zodanig,
dat haar linkerbeen verlamd raakte en ze de rest van haar leven moest kampen
met ernstige problemen in haar rug. Door die val verloor tante Nel niet alleen
haar werk bij De Klokkenberg, maar ook haar verkering. De rest van haar leven bleef
ze alleen. Na een lange revalidatie vond ze aangepast werk in de centrale kassa
bij V&D
in Amersfoort.
Een bijkomend probleem voor haar
was, dat de ellende, waarmee ze te kampen had, zich progressief ontwikkelde. Aanvankelijk
kon ze zich verplaatsen met Solex en DAF. De laatste jaren van haar leven,
echter, zat ze in een rolstoel en woonde ze in een verpleeghuis.
Bewijs van deelname
109e Nat. Bedevaart Lourdes
|
Nel was een zeer vrome,
traditionele, katholieke vrouw. Lange tijd koesterde ze de hoop, dat God of de
Heilige Maagd Maria haar van haar kwalen zou verlossen. Vanuit die hoop nam ze
zowel in 1977 als in 1978 deel aan de 109e en 110e
Nationale Bedevaarten naar Lourdes. Tante Nel hoopte vurig, dat er in Lourdes
voor haar een wonder zou geschieden. Tevergeefs, toch leed haar geloof er niet
onder. Haar vertrouwen in de Heilige Maagd Maria was grenzeloos. Het spreekt
vanzelf, dat de zus van mijn vader in Lourdes totaal geen oog had voor het
enorme contrast tussen devotie en negotie, dat mijn vader eerder zo opgevallen
was. Nel kocht veel “troep” in Lourdes, gegeven de bovenstaande ansichtkaart
met blauw lint en medaillonnetje. Alles in de hoop op dat ene.
De 109e Nationale
Bedevaart naar Lourdes van 21 t/m 28 juli 1977 stond onder leiding van de
Haarlemse bisschop Th.H.J.
Zwartkruis (1909-1983). Naast het opdragen van de nodige H. Missen had Mgr.
Zwartkruis ook nog gelegenheid voor persoonlijke gesprekken met de Nederlandse
bedevaartgangers. Tot haar grote vreugde wisselde Mgr. Zwartkruis ook enkele
woorden met Nel. Ze fleurde ervan op.
Nel Welling (midden)
in gesprek met Mgr. Zwartkruis in Lourdes
|
In 1978 nam Nel Welling voor de
tweede en laatste maal deel aan de Nationale Bedevaart naar Lourdes, die ook
toen weer duurde van 21 t/m 28 juli. Weer had ze hoop op een wonder, weer nam
ze deel aan de lichtprocessie, weer bad ze voor de grot tot de Heilige Maagd
Maria, weer woonde ze speciale H. Missen bij en weer dronk ze het gezegende
water.
Nel Welling drinkt
het gezegende water
|
Maar er gebeurde helemaal niets!
Wel bleef Nel die vrome vrouw, die ze altijd was, en werden haar klachten
groter naarmate ze ouder werd .
Tiel, 8 oktober 2017
Geen opmerkingen:
Een reactie posten