Nationaal Syndicaat
Na zijn studie rechten aan de
Hoge School van Utrecht vestigde Jacob
van Haeften (1751-1831) zich als advocaat in die stad, waar hij ook ter
wereld kwam. In 1782 werd hij lid van de vroedschap en speelde een zeer
belangrijke rol in de vreedzame patriottische revolutie, die zich in Utrecht
voltrok. Toen Oranje weer aan de macht kwam moest hij, evenals enkele duizenden
andere patriotten vluchten naar Frankrijk. In 1795 keerde hij terug naar Utrecht
en speelde als Kamerlid een belangrijke rol bij de vorming van de Bataafse
Republiek. In 1800 kreeg hij de benoeming tot commissaris van
het Departement van de Dommel (de
door Frankrijk aan de Bataafse Republiek gecedeerde landen) met kantoor in ’s
Hertogenbosch.
Jacob van Haeften
Van Haeften werd op 25 januari
1803 lid van het Nationaal Syndicaat. Daarmee kwam er een einde
aan zijn bestuurlijke functies en keerde hij terug in zijn oude beroep van
jurist.
Het Hoog Nationaal Gerechtshof nomineerde begin 1803 Van Haeften, David
Thomassen à Thuessink (1734-1817) en Cornelis Gerrit van Bijleveld (1765-1849) als kandidaten voor een vacature
in het Nationaal Syndicaat. De Wetgevende Vergadering koos op 25 januari met meerderheid van stemmen
Van Haeften als nieuw lid van het Nationaal Syndicaat (enigszins vergelijkbaar met de huidige
Nationale Ombudsman), dat de taak had erop toe te zien, dat de Bataafse
Overheid niet in strijd met de constitutie handelde.
Volgens artikel 99 van de Constitutie van 1801 had het Nationaal Syndicaat de volgende opdracht:
“Het Nationaal Syndicaat surveilleert alle Collegiën en Magistraten,
Nationale en Departementale of andere Geconstitueerde Autoriteiten, Rechtbanken
of Amptenaren , en ziet toe of dezelve ook iets verrichten, strydig met de
Constitutie of vastgestelde Wetten, en neemt alle klagten deswegens aan om op
dezelve te inquireeren.”
Het Syndicaat bestond uit drie
leden, die bijgestaan werden door een secretaris en een klerk. Van Haeften kwam
in de plaats van Jan Bernd Bicker (1746-1812). Net als de andere leden was Van
Haeften regelmatig voor een maand voorzitter van het college.
Het Nationaal Syndicaat kreeg alom te maken met tegenwerking en
onverschilligheid en had totaal geen macht. Het Nationaal Syndicaat was zodanig samengesteld, ‘dat het nimmer een behoorlijk tegenwicht tegen de uitvoerende macht
kon geven.’
De eerste zaak, waarmee het
Nationaal Syndicaat zich bezig hield, maakte dat al duidelijk. In
het reglement voor het departementaal bestuur van Brabant stond, dat dit bestuur van elf leden bestaan
moest uit vijf roomse leden en zes niet roomse leden. Voordat het Nationaal
Syndicaat tot een uitspraak kon komen, had het
Uitvoerend Bewind al een streep gehaald door deze bepaling.
In zijn proefschrift “De onschendbaarheid der wet” publiceerde
politicus G.J.Th. Beelaerts van Blokland (1843-1897) als tweede bijlage de missive, die
Van Haeften stuurde aan het Wetgevend Lichaam namens het Syndicaat. Door middel van deze missive
van 15 maart 1805 legden de leden van het Nationaal Syndicaat hun functie ‘neder in den schoot Ulieder vergadering’, omdat ze ervan op de
hoogte waren, dat de staatsinrichting zou gaan veranderen en ze het niet meer
verantwoord achtten geld uit te geven aan een in hun ogen overbodige en
machteloze organisatie. Van Haeften schreef:
“Van
het ogenblik dat het Syndicat is onderricht geworden, dat er een nieuw plan van
provisioneele Regeeringsform bij het Wetgeevend Lichaam zoude ingeleeverd
worden, is hetzelve onophoudelijk bezig geweest om te overwegen, wat ons, - die
belast waren om de thans nog vigeerende Staatsregeling te handhaven – in deze
ogenblikken te doen stond, en wij oordeelden bij afwezigheid van ons Medelid
Mr. A.O.F. Bomble Vatebender, als in allen gevalle de meerderheid uitmakende,
na een bedaard overleg, - zoo uit bezef van de waardigheid van onze post, als
van de omstandigheden waarin de Bataafsche Republiek zig bevond – het best te
zijn Ulieden onze denkwijze met eene gepaste vrijmoedigheid open te leggen.
Het
is Burgers Wetgeevers, naar ons inzien, buiten alle bedenking, dat bij de in
den Jaare 1801 ingevoerde Staatsregeling, het Syndicaat – hetwelk naar het
algemeen en op Staatsgronden gevestigd begrip, wierd beschouwd, te zullen
moeten vervullen die plichten, welke van eene behoedende Senaat, met alle de
macht en attributen aan dezelve eigen, konden gevorderd worde, - echter reeds
zoo zichtbaar aan banden is gekluisterd geworden, dat de Leden zelfs onder de
naam van Nationaale Procureurs of Syndici, belast wierden met de werkzaamheden
en vereischtens van Publieke Aanklagers, waardoor dan ook de dadelijke
uitoefening der post niet aan ’s volks verwachting konde beantwoorden.
Bij
de Instructie van het Syndicaat is deszelfs macht nog meerder beperkt. Niet
slegts de vergaderingen van het Wetgeevend Lichaam en van het Staatsbewind,
welke te zaamen het Hooge Lands Bestuur uitmaken, wierden, in gevalle zij de
Staatswetten voorbijzagen, ofte aan derzelver daaruit voortvloeiende
verplichting niet voldeeden, aan de anderzinds gewoone middelen van ingang van
Rechten het Syndicaat toegekend, onttrokken, maar zelfs aan alle de
ondergeschikte collegiën of ambtenaaren, wierdt bij die Instructie het vermogen
toegekend, om des Syndicaats toevoorzicht tot bewaaring der Landwet te
verijdelen, alzoo zij niet behoefden te defereeren, ofte aan eenige ordres van
het Syndicaat, teegens hun begrip, te gehoorzaamen.”
In de terugblik op zijn leven,
die hij schreef ter gelegenheid van zijn 72ste verjaardag, voerde Van
Haeften een meer politieke reden aan voor zijn vertrek uit het Nationaal
Syndicaat:
“Wanneer
ik voorzag, dat tegen de verheffing van Schimmelpenning als
Raadspensionaris niets zoude helpen, bedankten de heer Romswinkel en ik
voor onze posten als Sijndici; wel wetende, dat mijne instructie inhield, dat
ieder, die de constitutie veranderde, door het Sijndicaat moest worden
vervolgd. Deze brief is door den druk te algemeen bekend, dan dat men daarvan
hier gewag zoude behoeven te maken.
Nadat
de Heer Schimmelpenning op
eene zeer buitengewone wijze was ingehuldigd, bekwam ik mijn eervol ontslag als
Sijndicus.”
Volgens de nieuwe staatsregeling
van 1805 kwam de eenhoofdige leiding van de Bataafse Republiek in handen van Rutger Jan Schimmelpenninck(1761-1825)
als Raadspensionaris. Schimmelpenninck, die door Napoleon gevraagd was een nieuwe grondwet voor de Bataafse
Republiek te schrijven, oefende deze functie uit als een
ware koning met hofhouding. Dat Van Haeften geen aanhanger was van
Schimmelpenninck blijkt uit de volgende zinsneden op het einde
van de terugblik op zijn leven:
“Een
hoofd met Frankrijks magt omstraald,
Was
nimmer rekening verschuldigd.
Dit
ziet op de aanstelling van den Heer Schimmelpenning als
Raadspensionaris; welke niet gehouden was van alle uitgaven rekening te doen,
alzoo er aan hem eene zekere som, waarover hij naar willekeur konde beschikken,
was afgestaan.”
Tiel, 08-07-2016
Meer weten? Lees:
Paul Welling, Jacob van Haeften, een 'waanwijze' Utrechter.
Soest : Boekscout 2014. 431 blz. Index. ISBN 9789402207583. Prijs € 22,75
.Te bestellen via www.boekscout.nl
|
Geen opmerkingen:
Een reactie posten