Familiefoto's

Familiefoto's
Familiefoto's

maandag 8 februari 2021

Genealogisch blog 510

 

Verkering

Mijn vader en moeder kregen officieel verkering met elkaar op 20 november 1941. Mijn vader was toen negentien jaar en mijn moeder zeventien. De 20ste van elke maand, maar speciaal 20 november werd voor hen een bijzondere dag. 

Mijn moeder op haar 19e verjaardag, 13-09-1943

Op 20 februari 1943 schreef mijn moeder in haar dagboek:

“Vandaag de 20e. Onze dag. Geen van tweeën hebben we het vergeten deze keer. Domme jongen om te denken, dat het 14 maanden zijn in plaats van 15.”

Maar voordat mijn ouders verkering kregen scharrelde mijn moeder met ene Ben Goldschmidt en een zekere Hennie. Ze was er snel uit, dat het met Hennie niets zou worden. Met de 21-jarige Ben lag dat anders. In haar dagboek vertelde ze over voorzichtige kusjes en dat ze zo heerlijk had gedanst met Ben. Ze vertelde op 10 november 1941:

“Eindelijk vroeg hij mij, nadat hij al verschillende keren met een ander gedanst had. Onder het dansen vroeg ik hem waarom hij zo laat was gekomen. Hij kon niet eerder. Ik zei tegen hem, dat hij anders als anders was. Hij zei, dat dat niet zo was. Daarna heb ik verder de hele avond met hem gedanst. Ik kan niet zeggen wat ik voelde, maar het was een vreemd zalig gevoel. Ik dacht niet na, maar liet me geheel aan hem over. Hij zei niet veel. Zacht legde hij zijn wang tegen mijn hoofd. Toen voelde ik, dat ik van hem hield en ik trok niet terug. Naderhand legde hij nog verschillende keren zijn wang tegen mijn wang en ik vond het zo heerlijk onze twee verhitte gezichten tegen elkaar. Ik moest mijn ogen dicht doen. Af en toe kneep hij eens in mijn hand. Is dit je eerste avondje, vroeg hij. Ik knikte alleen en hij drukte me vaster tegen zich aan. Naderhand toen we gingen zitten, speelde hij met mijn hand. Ik trok niet terug.

Bij de laatste dans vroeg hij me of ik me geamuseerd had. Ik knikte en hij legde zijn arm om mijn hals. Ik vroeg het hem en hij knikte ook. Toen vroeg hij of hij me naar huis mocht brengen. Ondanks dat ik niet wist of To (de oudste zus van mijn moeder) met iemand anders zou gaan vond ik het natuurlijk goed. We gingen helemaal in elkaar op. Ze hadden onze jassen al gehaald en hij hielp me heel zacht. Onder het naar huis lopen gaf hij me een arm en drukte me heel stevig. Af en toe legde hij zijn hoofd even tegen mijn hoofd en keek me gelukkig aan. To liep steeds te mopperen en ze wilde op de fiets gaan zitten. Op de brug bij het Politiebureau zei ik, dat ik met haar meeging. To liep door en wij liepen zachter. Ben sloeg zijn arm om me heen en zei zacht: “Krijg ik nog een nachtzoen van je?” Een ogenblik twijfelde ik, maar toen gaf ik me gewonnen. Die ogenblikken kan ik haast niet beschrijven.”

Op 26 oktober 1942 schreef Mijn moeder in de marge van de hier bovenstaande passage:

“Als de ware liefde in de verliefdheid en enkele romantische ogenblikken van één avond bestond, zou ik mijn leven lang ongelukkig zijn geworden”.

In haar vrije tijd was mijn moeder lid van toneelvereniging Euripides, daar mochten toen, met goedkeuring van de bisschoppen, ook dames lid van zijn. Op 16 oktober 1941 was er een vergadering bij een van de leden thuis. Daar was ook mijn vader bij aanwezig. Het was een reuze gezellige avond. Mijn moeders voorstel om in plaats van een toneelstuk een leuke revue op te voeren kreeg veel bijval.. En passant merkte mijn moeder op:

“Albert Welling valt toch nog wel een klein beetje mee in het gebruik.”

Terwijl ze nog verliefd was op Ben, kwam mijn moeder bij mijn vader thuis om over de komende opvoering te overleggen.. Op 5 november 1941 schreef ze in haar dagboek:

“Maandagavond ben ik bij de familie Welling geweest. Albert heeft een prachtig toneelstuk uitgezocht. Hij wil er nog een aparte toneelavond bij geven. Ik krijg de rol van een hooghartig meisje. Ik ben benieuwd of ik hem goed zal spelen.”

Mijn moeder liet Ben door middel van een briefje weten, dat ze hem niet meer kon geven dan vriendschap, want op 30 december 1941 vertelde ze in haar dagboek:

“Ik zag zo even die geschiedenis met Ben staan. Nu kan ik er even om lachen en mijn schouders eens optrekken. Wat ben ik blij, dat dat allemaal niet verder door is gegaan. Op 20 november heb ik ja tegen Albert gezegd. En dat is nu op het ogenblik nog zo en ik hoop, dat dat altijd zo zal blijven.”

Ben liet zich echter niet zo makkelijk afschepen, maar toen hij aan een vriend liet weten, dat hij nog verkering had met mijn moeder, was voor haar de maat vol.

Rietje Bosman en Albert Welling

Hoewel mijn vader en mijn moeder gek op elkaar waren, sloeg toch soms twijfel toe. Op 8 mei 1942 schreef mijn moeder in haar dagboek:

“Eerlijk gezegd zag ik er erg tegenop om met hem mee te gaan. Ik had echt geen zin en vond mezelf laf om zo slecht mijn goede voornemens te volbrengen. Toch hebben we een fijne middag gehad. Zaterdag had hij me een brief geschreven. Hij was in een vreselijke onevenwichtige bui. Ik heb hem op veel vragen antwoord gegeven. Hij moet leren vertrouwen en aanvaarden en in sommige gevallen niet al te pessimistisch te zijn. In het begin was hij het helemaal niet met me eens. We hebben vanzelf niet afgesproken wanneer we elkaar weer zouden zien. Desondanks heb ik hem van de week toch alweer 2x ontmoet. Ik vraag me af of dit werkelijke liefde is. Ik weet, dat ik van Albert houd, en ik weet zeker, dat hij ook werkelijk van mij houdt, maar waarom kan hij dan niet wachten? Het is toch maar 1 jaar. Het zal mij waarschijnlijk minder moeilijk vallen dan hem, maar waarom heeft hij geen geduld? Ach, ik ben een grote egoïst, ik zou willen, dat alles zich naar mijn wil en wensen schikte. Het is maar goed, dat dat niet gebeurt.”

Bijna drie maanden later waren alle twijfels verdwenen. Maar toen bleek, dat mijn vader meer vriendinnen had. Voor mijn moeder geen probleem, ze schreef op 5 augustus 1942:

“Er ligt een leven achter me, waarvan ik nu kan zeggen, dat er veel veranderd is. Albert, ik heb je oprecht lief, geen dag, geen uur kan ik meer buiten je. Je vult mijn hele wezen en denken. Ik kan me geen leven meer zonder jou indenken. Op 16 juni heb ik voor het laatst in mijn boek geschreven. Daar liggen 2x de 20e in, daar liggen bijna 2 maanden van grote strijd, maar ook van grote overwinningen in. Vanochtend was er zelfs nog een donkerte en leegte in mijn ziel. Ik geloof, dat ik me nu bijna volmaakt gelukkig voel. Albert, ik weet, dat je vanaf nu altijd voor en van mij zult zijn, zoals ik dat voor jou ben. Ik geloof niet en dat hoop ik ook, dat ik nog ooit die ontzettende angst hoef door te maken, dat ik jou verliezen zal. Albert, we staan eerlijk tegenover elkaar. Er zullen nog wel eens duistere punten komen en ik zal geduld met je hebben, zoals je me gevraagd hebt, maar we zullen ons 6 augustus herinneren, dat we beiden langs de slootkant zaten en wat we elkaar toen allemaal gezegd hebben. Albert, ik heb je zo innig lief. Ik zou je zo graag gelukkig willen maken. Snap je dan niet waarom ik vanochtend kwam? Albert, we zullen nog zo veel moeten schaven, zoals je zelf zegt. Maar de derde uit ons verbond is er ook nog. Jezus, wat bent U goed voor mij. Zoveel goeds en geluk op één dag… Albert, ik zal voor al die meisjes bidden, wat je me gevraagd hebt. Tot nu toe ben ik nooit jaloers geweest op je vriendinnen en ik zal mijn best blijven doen om het ook niet te worden. Ik vertrouw je volkomen. Je bent alleen nog zo vaak verbitterd. Ik zal meer voor je bidden dan ik tot nu toe gedaan heb. We hebben het samen erg nodig.”

Een week later werd Mijn moeder weer met beide benen op de grond gezet. In de morgen van 12 augustus 1942 schreef ze:

“Het is heel donker in mijn ziel. Kunnen ouders hun kinderen dan niet begrijpen? Waarom dan dat alles? Misschien hebben ze gelijk, maar ik kan het niet uitstaan, dat als je ’s avonds wat laat thuis komt, Frans je tegemoet gestuurd wordt met de boodschap: Ze is vast met die jongen van Welling. Zeg maar, dat ze erg op d’r kop krijgt. Bah, ik kan dat gedoe niet uitstaan. Is het dan zoiets ergs, als je van iemand houdt en als je dan met die persoon in kwestie meegaat?  Waarom geloven ze je dan niet? ’t Lijkt wel of ze met een klein kind te doen hebben, dat gehaald en gebracht moet worden. ’t Kan me feitelijk allemaal weinig schelen, wat ze ervan zeggen, maar zo’n behandeling, bah, bah, bah!”

Op haar verjaardag werd Mijn moeder voor de keus gesteld. Of je vriendinnen komen, of Albert. Voor mijn moeder was de keus makkelijk: Albert. Via een briefje legde ze haar keuze aan haar vriendinnen uit.

Ook in 1943 kregen mijn ouders nog een keer met het ouderlijk gezag te maken. Mijn moeder schreef op 19 februari:

“Toen ik maandagavond thuis kwam, stond moeder al aan de deur te wachten. Als twee kleine kinderen werden we in de deur bestraft voor het late thuiskomen en de boodschap erbij, dat ik er de hele week niet meer uitkwam. Wat Albert de opmerking ontlokte, dat dat wel heel pijnlijk was, daar Pa donderdag jarig was. Ik mocht toch gisteren.”

Op 24 september 1942 deed Ben nog een laatste poging. Mijn moeder schreef op 25 september:

“Gisteravond naar Rietje van Dordt geweest met Albert. Eerst naar naailes en daarna naar haar. Ik was lopend en heb op de brug nog even op Albert gewacht, zodoende was ik er pas om half tien. ’t Was erg gezellig. Een poosje later kwam Albert en daarna kwamen Ben en Bas en Hennie in trouwpak en met hoge zijde hoed binnen. ’t Was een heel leuk gezicht. Vooral Ben stond het goed. Pandverbeuren was het spelletje van de avond, waardoor ik er eigenlijk achter gekomen ben, hoe Ben ten opzichte van mij staat. Hij heeft me tweemaal langer dan nodig was een zoen gegeven, wat me opviel. Naderhand kwam het te pas, dat hij er nog tegoed zou houden, waar hij schijnbaar nogal erg op gesteld scheen. Ik heb er met Albert na afloop over gesproken. Hij wist het al 10 maanden, zei hij. Hij begrijpt het gelukkig.”

Soms liet Mijn moeder in haar dagboek doorschemeren het moeilijk te hebben met erotische gevoelens zonder die specifiek te benoemen. Op 2 oktober 1942 schreef ze:

“Och, als je eens wist hoe ik dat allemaal voel. Maar ik kan en mag mijn gevoelens niet laten spreken, want dan zou er zo veel naar voren komen, wat niet goed en niet christelijk is. Ik zou Jezus dan helemaal niet waard zijn.”

Mijn vader was in zijn ontwikkeling blijkbaar verder, toen Mijn moeder op 3 januari 1943 liet weten:

“Albert, ik wil je zo dolgraag helpen om sterk te zijn, zoals je me gisteravond midden op de Hogeweg gezegd hebt. Albert, als ik ’t je gezegd had, zou je me misschien niet geloofd hebben, wat doet ze zich onschuldig voor, maar werkelijk ik zou niet weten hoe ik je helpen moet, ik bedoel hoe ik ’t je zo min mogelijk moeilijk kan maken, want onbewust zal ik wel vaak een bekoring voor je zijn. Albert, liefste, als je dit leest zijn we getrouwd en daarom durf ik dit hier zo vrij neer te zetten. Dan zul je weten, dat ik werkelijk nu nog onwetend was. Ik ben van plan eens heel gauw met moeder te praten en haar eens te vragen. Ik kan je dan zeker helpen, als ik weet waar het moeilijke in zit. Albert, ik zou nooit willen, dat mijn lichaam jouw aanleiding tot zonde zou kunnen geven. Liever zou ik voor eeuwig afscheid van je nemen, dan dat.”

Op 9 oktober 1942 ging mijn moeder bij Albert langs, omdat ze dacht, dat hij ziek was. Mijn vader was echter bij zijn vriend Jan Dijkstra. Mijn moeder heeft toen gezellig met mevrouw Welling zitten praten. Haar oordeel over mijn vaders moeder was:

“Het is een eenvoudige, goede vrouw, die me waarschijnlijk wel zal begrijpen.”

Als schriftelijke getuigenis van mijn vaders liefde voor Rietje is een brief van 25 januari 1943 bewaard gebleven. Hij schreef:

“Puckie, je weet, dat ik van je hou, dat ik met je wil trouwen, maar wat zijn die korte zinnetjes voor nieuws voor je. Ja, wat kan ik je eigenlijk schrijven? Ik die in alle armoe bij je ben gekomen, waar jij dat beetje licht hebt aan geschonken, dat een jongen zo nodig heeft.”

Mijn vader sloot zijn brief af met een gedeelte van de vertaling, die hij al in juli 1941 gemaakt had, van het gedicht ‘J’étais si lourd, j’était si bas’ van de dichter Emile Verhaeren (1855-1916). Verhaeren was Vlaming, maar hij schreef in het Frans.

30 juli-20 november 1941

“Telkens als ik denk aan jou, hoe goed

Je was, hoe naamloos goed,

Dan is het of ik bidden moet

Voor jou, voor jou

Ik kwam zo laat en van zo ver

Jij was zo zacht, zo wondergoed

O, ’t is mij of ik bidden moet

Voor jou, voor jou.

 

Ja, telkens als ik denk aan toen, hoe arm

Ik was; noch goed, noch groot,

Dan dank ik voor dit levensbrood

Voor jou, voor jou.

Ik was zo moe, zo dromersbang

Jij was zo zacht, zo wondergoed.

O, ik weet, dat ik slechts leven moet

Voor jou, voor jou.

 

De lente woont in ieder huis, zo stil

Zo naamloos rijk en stil

Als slechts de appel rijpen wil

Als toen, als toen

Dan groeit ineen zo diep en waar

Het vroege en het late jaar,

Als slechts de appel rijpen wil

Als toen, als toen.”

In 1964 zou mijn vader de oorspronkelijke tekst van het gedicht van Verhaeren nog één keer gebruiken om zijn liefde voor mijn moeder tot uitdrukking te brengen.

Op 19 februari 1943 voelde Mijn moeder zich gelukkig. Ze schreef in haar dagboek:

“’t Was goed. Albert was zo dicht bij me. ‘Vrouwtje’, zei hij en ik liet het hem nog een keer zeggen. Ik vond het heerlijk, dat hij dat zei. ’t Gaf mij het veilige gevoel, dat alleen mijn man dat tegen me zeggen kan…Albert, daarom houd ik van je. Je bent zo goed, zo zuiver en, ik weet niet of je dat van een mens zegt, zo subtiel. Lieveling, jongen, mijn grote lieve jongen, je geeft me zoveel, daar heb je niet eens erg in. Je zegt juist altijd dat tegen me wat precies goed is.”

Op 1 januari 1943 voegde Mijn moeder daaraan toe:

 “’Als je ooit kinderen krijgt, zo Onze Lieve Heer dat wil, krijg je die van mij. Albert, je hebt me vandaag trouw beloofd, voor eeuwig! God geve het!”

In het begin van het tweede deel van het dagboek van Mijn moeder gebruikte Mijn vader op 23 mei 1943 de woorden van de dichter P.C Boutens om zijn gevoelens tot uitdrukking te brengen. Hij schreef:

“Meiske, toen je me gevraagd hebt hier in dit boek wat voor je neer te schrijven, toen wist ik niet wat.

Vanavond, nadat ik van jou wegging zijn ’t de woorden van Boutens, die dat vertolken wat mij zo tot barstens toe vervult, dat ik er zelf geen woorden voor heb. Het is de waarde van jouw, van mijn, van onze liefde, die je alleen bij de herinnering aan deze onze avond uit dit simpele coupletje kunt halen.

Alle schoon dat d’aard kan geven

Blijkt een pad, dat tot u voert,

Want alleen is leven, leven

Als het tot de dood ontroert.”

Mijn ouders konden toen hun dromen nog zeker twee jaar niet verwezenlijken. In die jaren overheerste de angst. Het was immers oorlogstijd.

Voor Mijn vader en Mijn moeder brak na de bevrijding de tijd aan om de dromen te realiseren, die ze tijdens de oorlog hadden. Op 11 juli 1946 hebben ze zich verloofd. Het feest vond grotendeels plaats in de tuin van het ouderlijk huis van mijn vader, samen met de wederzijdse ouders, broers, zussen en vrienden en vriendinnen. 

Het verloofde paar en hun ouders


Over zijn verloving schreef mijn vader later:

“Herinneringen aan je eigen verloving. Een verloving vlak na de oorlog. Alles was nog op de bon. Niemand had geld. Er waren alleen twee mensen, die vijf jaar oorlog zonder één schrammetje te boven waren gekomen en die nu blijvend samen wilden gaan.

Ik zal wel overdrijven, maar ik herinner mij van die verloving twee dingen. Het was heerlijk en wij kregen vooral glazen bowlprikkers en theezeefjes. Als ik mijn geheugen moet geloven, wel honderden. Bowlprikkers dan. Bij de theezeefjes kwamen we niet verder dan zes. Iets anders was er niet.”

Voor Mijn vader stond vast, dat, hij met Mijn moeder zou kunnen trouwen, zodra hij fl. 250,00 bruto per maand verdiende. In 1947 was dat het geval. Het stel ging in Utrecht op zoek naar een geschikte woning. Die vonden ze begin oktober aan de Lessinglaan op nummer 72 in de wijk Oog in Al.


       

Op weg naar het stadhuis



Op 11 juni 1947 vond in het Stadhuis van Amersfoort het wettelijk huwelijk plaats tussen Albertus Leonardus Richardus Welling en Hendrika Theodora Bosman. Ze trouwden in gemeenschap van goederen.

Wettelijk waren mijn vader en mijn moeder nu man en vrouw, maar voor hen, als katholieken, telde dat nog niet echt. De dag van de plechtige inzegening van hun huwelijk in de kerk zou voor hen de dag zijn, die ze altijd zouden gedenken. Die plechtigheid vond plaats op 16 oktober 1947 in de parochiekerk van St. Ansfridus aan de Jacob Catslaan in Amersfoort.

Bruidspaar

 

Nu hun huwelijk kerkelijk was ingezegend, konden mijn ouders gaan samenwonen in hun woning aan de Lessinglaan nr. 72 in Utrecht. Al vrij snel raakte mijn moeder in verwachting van mij, waarna het plan ontstond om naar Hilversum te verhuizen. Dat is er nooit van gekomen.

 

Tiel, 8 februari 2021

 

============================================

 

 

 

 


 


 


 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten