De strijd om het Binnenhof
Afgelopen vrijdag, 29 januari 2021, zond de NTR weer een deel uit van de documentaireserie “De strijd om het Binnenhof”. In deze uitzending stelde programmamaakster Wouke van Scherrenburg (geb. 1946) Rutger Jan Schimmelpenninck (1761-1825) centraal. Van Scherrenburg liet in de uitzending zien hoe Schimmelpenninck van een van de leiders van de patriotten door zijn ambassadeurschap in Frankrijk langzaam maar zeker een aanhanger en protegĂ© werd van Napoleon en van de Bataafse Republiek een vazalstaat van Frankrijk maakte.
Rutger Jan Schimmelpenninck, Raadpensionaris |
Terwijl ik uiterst geboeid naar deze uitzending van “De strijd om het Binnenhof” zat te kijken, kwamen bij mij passages uit mijn boek “Jacob van Haeften, een waanzijde Utrechter” voor de geest. Behoorde Van Haeften tot de leidinggevende patriotten uit Utrecht, Schimmelpenninck was in de begintijd van de patriotten een van de toonaangevende figuren in Leiden en Amsterdam. Het stond mij door de uitzending van Van Sterrenburg weer duidelijk voor de geest, dat Jacob van Haeften (1751-1831) het niet zo op had met Rutger Jan Schimmelpenninck
De slag bij Bergen in 1799 was voor Jacob van Haeften aanleiding om zijn dagboek, met de titel Secreta Politica, met een uitvoerige beschouwing over de politieke verhoudingen in Europa op te luisteren.
De ambassadeur van de Bataafse Republiek in Parijs, Rutger Jan Schimmelpenninck, kwam naar ’s Gravenhage met de verzekering, dat Frankrijk, maar ook Pruisen in hun strijd met Engeland de neutraliteit van de Bataafse Republiek zouden respecteren. Van Haeften noteerde in zijn dagboek:
“Mij werdt door verscheide lieden verzekerd, dat Pruisen een plan had voorgedragen om de Republiek onder de linie van demarcatie te trekken, en dus onder de neutraliteit te brengen, maar ook teffens dat Engeland en de Fransche Rep. in die voorslaagen niet hadt willen stemmen, en dat alles zoowel als in 1795 om de Republiek onzijdig te verklaaren, waarop ten tijde van het alliantie trakctaat was gewerkt vruchteloos was afgeloopen.
Ik werdt ook verzekerd, dat toen Lombar (1765-1830) als Minister van de Fransche Rep. herwaards was gezonden men La Croix zoude terug gezonden en ons als minister zoude opgedrongen hebben, indien men geen honderd Louisen hadde besteed, om dit voor te komen.”
Van Haeften maakte met het bovenstaande al duidelijk, dat de Bataafse Republiek in toenemende mate van Frankrijk afhankelijk werd.
Jacob van Haeften, 1751-1831 |
Van Haeften werd op 25 januari 1803 lid van het Nationaal Syndicaat. Het Nationaal Syndicaat zag erop toe, dat de Bataafse Overheid niet in strijd handelde met de constitutie. Volgens artikel 99 van de Constitutie van 1801 had het Nationaal Syndicaat de volgende opdracht:
“Het Nationaal Syndicaat surveilleert alle CollegiĂ«n en Magistraten, Nationale en Departementale of andere Geconstitueerde Autoriteiten, Rechtbanken of Amptenaren , en ziet toe of dezelve ook iets verrichten, strydig met de Constitutie of vastgestelde Wetten, en neemt alle klagten deswegens aan om op dezelve te inquireeren.”
Het Nationaal Syndicaat bestond uit drie leden, de zgn. Nationale Procureurs of Syndici. Van Haeften werd regelmatig voor een maand voorzitter van dit college.
In zijn proefschrift “De onschendbaarheid der wet” publiceerde Beelaerts van Blokland (1843-1897) als tweede bijlage de missive, die Van Haeften namens het Syndicaat stuurde aan het Wetgevend Lichaam. Door middel van deze missive van 15 maart 1805 legden de leden van het Nationaal Syndicaat hun functie ‘neder in den schoot Ulieder vergadering’, omdat ze ervan op de hoogte waren, dat de staatsinrichting zou gaan veranderen en ze het niet meer verantwoord achtten geld uit te geven aan een in hun ogen overbodige en machteloze organisatie. Van Haeften schreef in zijn “Aantekeningen op de Gedachten in mijne eenzaamheid, op mijnen twee en zeventigsten verjaardag” (zijn memoires zouden we tegenwoordig zeggen):
“Van het ogenblik dat het Syndicat is onderricht geworden, dat er een nieuw plan van provisioneele Regeeringsform bij het Wetgeevend Lichaam zoude ingeleeverd worden, is hetzelve onophoudelijk bezig geweest om te overwegen, wat ons, - die belast waren om de thans nog vigeerende Staatsregeling te handhaven – in deze ogenblikken te doen stond, en wij oordeelden bij afwezigheid van ons Medelid Mr. A.O.F. Bomble Vatebender, als in allen gevalle de meerderheid uitmakende, na een bedaard overleg, - zoo uit bezef van de waardigheid van onze post, als van de omstandigheden waarin de Bataafsche Republiek zig bevond – het best te zijn Ulieden onze denkwijze met eene gepaste vrijmoedigheid open te leggen.
Het is Burgers Wetgeevers, naar ons inzien, buiten alle bedenking, dat bij de in den Jaare 1801 ingevoerde Staatsregeling, het Syndicaat – hetwelk naar het algemeen en op Staatsgronden gevestigd begrip, wierd beschouwd, te zullen moeten vervullen die plichten, welke van eene behoedende Senaat, met alle de macht en attributen aan dezelve eigen, konden gevorderd worde, - echter reeds zoo zichtbaar aan banden is gekluisterd geworden, dat de Leden zelfs onder de naam van Nationaale Procureurs of Syndici, belast wierden met de werkzaamheden en vereischtens van Publieke Aanklagers, waardoor dan ook de dadelijke uitoefening der post niet aan ’s volks verwachting konde beantwoorden.
Bij de Instructie van het Syndicaat is deszelfs macht nog meerder beperkt. Niet slegts de vergaderingen van het Wetgeevend Lichaam en van het Staatsbewind, welke te zaamen het Hooge Lands Bestuur uitmaken, wierden, in gevalle zij de Staatswetten voorbijzagen, ofte aan derzelver daaruit voortvloeiende verplichting niet voldeeden, aan de anderzinds gewoone middelen van ingang van Rechten het Syndicaat toegekend, onttrokken, maar zelfs aan alle de ondergeschikte collegiĂ«n of ambtenaaren, wierdt bij die Instructie het vermogen toegekend, om des Syndicaats toevoorzicht tot bewaaring der Landwet te verijdelen, alzoo zij niet behoefden te defereeren, ofte aan eenige ordres van het Syndicaat, teegens hun begrip, te gehoorzaamen.”
Voor de leden van het Nationaal Syndicaat was van meet af aan duidelijk, dat het orgaan te weinig invloed had om iets te kunnen betekenen. In de terugblik op zijn leven voerde Van Haeften een meer politieke reden aan voor zijn vertrek uit het Nationaal Syndicaat:
“Wanneer ik voorzag, dat tegen de verheffing van Schimmelpenning als Raadspensionaris niets zoude helpen, bedankten de heer Romswinkel en ik voor onze posten als Sijndici; wel wetende, dat mijne instructie inhield, dat ieder, die de constitutie veranderde, door het Sijndicaat moest worden vervolgd. Deze brief is door den druk te algemeen bekend, dan dat men daarvan hier gewag zoude behoeven te maken.
Nadat de Heer Schimmelpenning op eene zeer buitengewone wijze was ingehuldigd, bekwam ik mijn eervol ontslag als Sijndicus.”
Volgens de nieuwe staatsregeling van 1805 kwam de eenhoofdige leiding van de Bataafse Republiek in handen van Rutger Jan Schimmelpenninck als Raadspensionaris. Schimmelpenninck, die door Napoleon gevraagd was een nieuwe grondwet voor de Bataafse Republiek te schrijven, oefende deze functie uit als een koning met hofhouding. Dat Van Haeften beslist geen aanhanger was van Schimmelpenninck blijkt uit de volgende zinsneden op het einde van de terugblik op zijn leven:
“Een hoofd met Frankrijks magt omstraald,
Was nimmer rekening verschuldigd.
Dit ziet op de aanstelling van den Heer Schimmelpenning als Raadspensionaris; welke niet gehouden was van alle uitgaven rekening te doen, alzoo er aan hem eene zekere som, waarover hij naar willekeur konde beschikken, was afgestaan.
Werd impost op ’t bestaan betaald.
Dit ziet op het regt der patenten, hetwelk Schimmelpenning uit Engeland had overgenomen.”
In maart 1806 was het voor van Haeften duidelijk welke plannen Napoleon met Nederland had en wat daarvan de gevolgen zouden zijn. Hij schreef:
“Maar verstandigen en der zaken kundig zagen zeer wel, dat er iets in Parijs moest gaande zijn dat betrekking, of op nieuw vorderingen, of op veranderingen in ons land hadt.
In het laatst dezer maand kwam Secretaris Zuijlen van Nieveld van den Ambassadeur Brandsen in den Haag, en gaf, zoo men wilde, voorlopig kennis, dat Napoleon besloten hadt, een Opperhoofd over de Bataafsche Republiek aan te stellen. Deze tijding maakte een vrezelijke sensatie; het niet betalen der intressen dan drie maanden naa den vervaltijd; het langzaam in werking brengen der nieuwe impositiĂ«n; het, zoo men wilde, vergroten der nationale schuld, door het ondersteken der Nationale Schuldbrieven op het kantoor van conversie, en de enorme uitgaven, gevoegd bij de vrees van nieuwe eischen door Napoleon tot het betalen van millioenen, leveren van Linieschepen, ja zelfs van Zeeland en de Landen over de Maas, dit alles deedt, op of omtrent den 21 dezer maand, de 2½ pCt. Schuldbrieven tot op 29½ dalen.
Men sprak, dat Louis Bonaparte Vorst en Heer over ons Land zoude worden, en voegde er bij, dat het plan van Engeland, en de Coalitie, - dat men met Pruisen over de herstelling des stadhouders hadt gehandeld wisten de standhoudersgezinden zeer wel, - om den Prins van Oranje als vorst over de BelgiĂ«n en onze provinciĂ«n aan te stellen, tot het stellen van een Vorst over dit Land aan Napoleon gelegenheid gaf.”
Al eerder had Van Haeften duidelijk gemaakt, dat ’s lands financiĂ«n hem grote zorgen baarden.
Voor Van Haeften stond het vast, dat Napoleon van plan was ofwel de Bataafse Republiek bij Frankrijk in te lijven ofwel zijn broer hier als koning aan te stellen. In april werd duidelijk, dat Nederland een eigen regering zou houden met aan het hoofd daarvan een Franse vorst. Ook nu weer gaf van Haeften er blijk van geen hoge pet op te hebben van Schimmelpenninck. Toen hij in mei 1806 weer enkele dagen in Den Haag was geweest, schreef hij:
“Men merkte op, dat het gedrag van Schimmelpenninck, en al het gebeurde, vóórlopers schenen geweest te zijn van het geen nu wierdt doorgedrongen.
Zeker geestig man gevraagd zijnde, wat hij van Schimmelpenninck dacht, zeide, ik denk, dat Schimmelpenninck Johannes de Dooper gelijk is geweest.
En men moest zich inderdaad verwonderen, dat een Man, die toen voorgaf de Redder van zijn Vaderland te zijn, en de hooge en onbeperkte macht in onze Republiek te aanvaarden, om voor te komen, dat er geen Fransch prins in ons Vaderland aan het hoofd kwam, nu niet direct naa een Hof vloog, met welkers Keizer hij in zulke nauwe verbintenis voorgegeven hadt te staan.”
Tiel, 31 januari 2021
Meer weten? Lees:
Paul Welling, Jacob van Haeften, een 'waanwijze' Utrechter. Soest : Boekscout 2014. 431 blz. Index. ISBN 9789402207583. Prijs € 22,75. Te bestellen via www.boekscout.nl
============================================
Geen opmerkingen:
Een reactie posten