Familiefoto's

Familiefoto's
Familiefoto's

vrijdag 23 april 2021

Genealogisch blog 536

Cuzco

In Genealogisch blog 294 van 9 juni 2018 vertelde ik over de grote journalistieke doorbraak van mijn vader. Het was het derde verhaal daarover. In dit derde verhaal stond de reis, die mijn vader maakte naar Midden- en Zuid-Amerika in 1961 centraal. In zijn verslaglegging van die reis in dagblad De Tijd raakte hij niet uitverteld over de ten hemel schreiende armoede die hij in de Zuid-Amerikaanse landen aantrof. Ik herhaal hier een aantal passages om nog eens duidelijk te maken hoe groot de armoede destijds was in Latijns Amerika. Over de cerros (sloppenwijken) van Peru schreef hij|:

“Niet in de cerros en niet in de ellendige onderkomens, die men hier arbeiderswijken gelieft te noemen, vindt men volop sporen van een communistische infiltratie. Die vindt men in de universiteit van Lima. Op ieder binnenplein en op bijkans ieder aanplakbord vind ik de bewijzen van een stuk Russische, Chinese en Joegoslavische belangstelling.”

Callampas in Chili

In Chili durfde mijn vader het aan zo’n onderkomen binnen te gaan. Het greep hem aan:

“In één hol ben ik wat langer gebleven. Er stond een stoel en daarop zat een oude vrouw. Ze kan tachtig zijn. Ze kan zestig zijn. Ik weet het niet. Ze huilde. Niet zoals ik in Amsterdam wel vrouwen heb zien huilen, maar onophoudelijk en zonder passie. Haar verhaal is eenvoudig. Ze woonde in – ik ken in het Nederlands geen ander woord – bij haar zoon. Als die ’s avonds thuis kwam – dronken natuurlijk, maar wat wilt u? – was het eerste wat hij deed zijn moeder uit bed trappen. Als ze daarom was opgebleven, trapte hij haar erin. Verder durf ik niet te gaan.”

Het greep mijn vader naar de keel wat hij met eigen ogen had gezien in de sloppenwijken rond de grote steden in Zuid-Amerika. Het kostte hem moeite daarover te schrijven in de krant.

“Uit die toestanden zijn vanzelf de callampas gegroeid. Grote, kilometerslange terreinen nu, waar armoede en leed hun walgelijkste vorm hebben aangenomen Het kost moed om erin door te dringen, want er zijn vormen van ellende die men niet kan vergeten. Voor mij behoort daartoe de callampa. Duizenden – tienduizenden mensen samenhokkend in krotten en holen. Steden van modder en karton, waar kinderen leven als ratten……

Tot zover wat mijn vader in 1961 schreef over de armoede in Zuid-Amerika In 2004 hebben mijn vrouw en ik een rondreis door Peru gemaakt. We wilden de Andes zien en kennis nemen van de cultuur van de Inca’s en de andere volken die er leefden voor de komst van de Spanjaarden.

In Lima, de hoofdstad, zagen we op een doordeweekse dag honderden mensen uit een kerk komen, allemaal op z’n paasbest gekleed. Er was zojuist een massale trouwplechtigheid geweest. Alleen genodigden mochten de kerk in. Het plein voor de kerk was het domein van tientallen bedelende jongetjes, die onze reisleider verleidden op te merken, dat ze moesten gaan werken voor hun geld. Hij wilde niets geven aan bedelende kinderen zonder een tegenprestatie. Met de bus reden we langs de cerros van Lima. We kregen het uitdrukkelijke advies ons niet in die wijk te begeven, we zouden het niet overleven.

Wandelend en zingend met de meisjes van Coporaque

Op weg naar het zuiden van Peru zagen we tal van vormen van schrijnende armoede. Ik roep de lezer mijn Genealogisch blog 211 over de meisjes van Coporaque in herinnering. Twee kleine meisjes, vies en met grote snottebellen, die niet wisten of ze die avond te eten zouden hebben, maar die wel met ons hand in hand zingend door het dorp liepen. Wat een plezier.

Tijdens de lunch in Camana boden kinderen gebreide vingerpoppetjes te koop aan. Je kan poppenkast spelen met die dingetjes. Felle kleuren. Natuurlijk maakten we een kind blij door er een paar te kopen tegen de genoemde prijs van 2 soles (al € 0,50) per stuk. Afdingen deden we bij kinderen niet.

In Arequipa, waar kinderen op alle mogelijke manieren proberen aan geld te komen, was een demonstratie gaande voor meer en beter pensioen. Er was zoveel politie op de been, dat elke demonstrant door twee agenten begeleid zou kunnen worden. Toen we op een terras zaten te eten, zagen we een verdwaasd kind midden op de weg staan, terwijl links en rechts om hem heen de auto’s raasden.

Hoog in de Andes verkochten vrouwen in veelkleurige kleding voor een appel en een ei vesten, truien, mutsen. Het kostte bijna niets. We schaamden ons, dat we zo weinig hoefden te betalen. We reden langs boerderijen, waarvan je je afvroeg hoe mensen hier konden boeren. Zeer dorre, stenige vlaktes. Wel overal lama’s, alpaca’s en vicûna’s.

In de tuin van het hotel in Coporaque was een oud mannetje aan het werk. Ik wenkte hem en vroeg hem of hij een paar sokken van me wilde hebben en wat T-shirts. Zijn ogen straalden. Of hij ook nog mijn handschoenen wilde hebben. Een glimlach van oor tot oor. Even later zag ik, dat hij alles keurig ingepakt had in een plastic zak, de handschoenen lagen bovenop.

We vulden een plastic tasje met wat spullen voor de vrouwen, die verderop op het land aan het werk waren. Een beetje verlegen liep ik naar ze toe. Maar natuurlijk wilde één van hen graag mijn tasje in ontvangst nemen.

Vlak bij Silustani bezochten we een boerenfamilie, die bereid was ons te ontvangen en hun boerderij te laten zien. Gastvrij werden we onthaald binnen de muurtjes die de hoeve omzoomden. Vier kleine stenen huisjes vormden de boerderij, één voor opslag, één voor de beesten, één als slaapvertrek met één bed voor vier personen, één als een soort keuken, hoewel de echte keuken buiten was. Geen toilet, geen stromend water, laat staan warm water. Zonder enige schroom liet de boerin ons zien hoe ze met een houten schop de grond bewerkte, hoe ze kleden knoopte. De cavia’s, die later in de pan zouden verdwijnen, de vissoep, die op het vuur stond, de verschillende soorten aardappels, graan, de lama’s. Het land rondom de boerderij, waar niets groeide. Zelfs geen bomen, een grote kale dorre vlakte. Maar, alles mochten we zien. Terwijl we daar zo rond liepen, schaamde ik me voor onze rijkdom.

Om Juliaca door te komen moest onze buschauffeur steekpenningen aan de plaatselijke politie betalen om veilig door de stad te rijden. Wij kregen de opdracht rustig te blijven zitten, zo min mogelijk geluid te maken en vooral niet te fotograferen.

In Ollantaytambo spraken we met handen en voeten in het geheim met een vrouw. Haar man mocht er geen lucht van krijgen, dat ze met ons sprak. Hij zou haar en haar dochtertje de benen breken. Op het platteland waren de vrouwen absolute gehoorzaamheid verschuldigd aan haar man, die er wel meerdere vrouwen op nahield. We gaven de vrouw met haar dochtertje in een doek op haar rug een kleinigheid.

Even verderop zagen we tijdens een sanitaire stop boeren het land bewerken. Ze waren aan het ploegen. Niet met een grote trekker met een ze schaars ploeg, maar met een paar koeien en een stuk van een boom, waarvan je je met veel fantasie een ploeg kon voorstellen. Of ik het ook wilde proberen. Dat kon nooit moeilijk zijn, dacht ik. Maar, oh, wat viel dat tegen. Tegelijk de koeien recht vooruit laten lopen en ervoor zorgen, dat de ploeg de grond omwoelde, was onbegonnen werk. De boeren trokken kaarsrechte voren, ik kwam met mijn gestuntel ergens in een hoek van het veld terecht, beslist geen rechte voor en een groot stuk niet gedaan, omdat ik de ploeg niet in de grond kreeg. Beschaamd dankte ik de boeren, ze hadden me op een perfecte wijze laten voelen hoe rijk wij zijn.

Qorikancha

Tijdens de stadstoer door Cuzco was het eerste bezoek de Iglesia de Santo Domingo, ooit voor de Inca’s de Tempel van de Zon, Qorikancha. Hier is goed te zien hoe de Spanjaarden prachtige Incabouwwerken misbruikt hebben. Maar soms helpt de natuur een handje. De Spaanse gebouwen waren niet bestand tegen aardbevingen, de funderingen van de Inca’s wel. Zo kwam een prachtig tempelcomplex onder de kerk vandaan. Iedere zaterdag stond op een binnenplein de Inca in een werkelijk prachtig gewaad de zon te aanbidden. Voor de rijke toeristen uit Europa wilden de Peruvianen hun kunsten wel vertonen.

De Inca aanbidt de zon

Juist toen we het complex verlieten ging de kerk uit. Het kerkplein was vol meisjes die hun eerste communie hadden gedaan. Hun welgestelde ouders straalden van trots. We liepen dwars door de feestende menigte. Een moeder omhelsde spontaan mijn vrouw, kennelijk in de veronderstelling, dat wij kwamen feliciteren, en gaf haar een beeldje van de heilige Maagd Maria. 

Eerste communie

In de grote kathedraal van Cuzco zijn we niet lang geweest. We werden werkelijk misselijk van de overweldigende rijkdom in de kerk, een en al goud, terwijl buiten mensen stonden te bedelen, omdat ze hoger hadden. De gids ontweek antwoord te geven op de kritische vraag of de kerk zijn rijkdom niet beter ter beschikking van de armen kon stellen. En onze cultuur dan?, vroeg de gids. We gingen maar naar buiten.

Cuzco, links op het grote plein de kathedraal

Stampvoetend stond ik buiten. Ik walgde van het antwoord van de Peruviaanse gids. Alsof de onmetelijke pracht en praal van de kathedraal de cultuur van Peru is. Nee, dat waren de prachtige mensen in de stad en op het platteland rond de stad in hun kleurrijke kledij en de altijd aanwezige (pan)fluiten. Ik had ook wel gezien, dat de kerk vol zat met biddende mensen, die op commando van de priester knielden en weer gingen staan. Ik realiseerde me, toen ik dat zag dat Karl Marx (1818-1883) gelijk had toen hij zei, dat geloof het opium van het volk is.

Mijn vader heeft na 1961 geen gelijk gekregen. De landen van Zuid-Amerika zijn niet afgegleden naar het communisme. Ik betwijfel of het Peru, dat wij gezien hebben heel veel anders was dan wat mijn vader 40 jaar eerder zag. Of er de laatste 17 jaar veel veranderd is? Ik denk van niet, de kloof tussen arm en rijk zal alleen maar groter geworden zijn.

 

Tiel, 23 april 2021


 


 

 


 


 


 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten