Familiefoto's

Familiefoto's
Familiefoto's

zaterdag 9 juni 2018

Genealogisch blog 294


Grote doorbraak (3), Midden en Zuid Amerika

Begin september 1961 vertrok mijn vader voor een reis van drie maanden door Midden en Zuid Amerika. Hij maakte deze reis deels op uitnodiging van de organisatie van katholieke werkgevers, die van 27-30 september in Chili een congres zouden houden met de Zuid-Amerikaanse werkgevers om na te gaan welke hulp het Westen zou kunnen bieden om te voorkomen, dat de Zuid-Amerikaanse landen af zouden glijden naar het communisme.
De reis ging via Parijs naar New York. Vandaar naar Mexico, verder via Guatemala, Panama, Columbia en Peru naar Chili. Mijn vader ging na het UNIAPAC-congres In Chili nog door naar BraziliĆ«. Tijdens het congres van UNIAPAC leerde mijn vader de schrijver Wim Hornman (1920-1996)  kennen. De twee raakten bevriend en zouden in de jaren daarna veel samenwerken.
De artikelen van mijn vader in De Tijd/De Maasbode kenmerkten zich door, aan de ene kant, beschrijvingen van de enorme rijkdom van de elite in Latijns Amerika en, aan de andere kant, door beschrijvingen van de gigantische armoede van de mensen in de callampas, cerro’s, quebrades of favela’s, namen voor de sloppenwijken rond grote steden in verschillende landen. Na gezocht te hebben naar een verklaring voor deze armoede, pleitte mijn vader voor hulp aan deze paupers om te voorkomen, dat het communisme een kans zou krijgen. 

Mijn vader in Mexico
Mijn vader in Mexico

Zoekende naar de oorzaken van de armoede en proberende die te beschrijven was mijn vader kritisch tegenover de bezittende klasse. Met name over de situatie in Chili was hij zo kritisch, dat hij, na afloop van zijn reis, dat land nooit meer in mocht van president Jorge Alessandri (1896-1986).
Mijn vader relateerde zijn bevindingen in de Latijnse landen aan de encycliek ‘Mater et Magistra’, die Paus Johannes XXIII (1881-1963) in 1961 had uitgegeven over de gewenste sociale hervormingen in de wereld. Met een zekere verbazing schreef mijn vader over Mexico:

“De kerk is niet de motor van alle landbouwhervormingen, die in de encycliek ‘Mater et Magistra’ bijna pasklaar voor Mexico staan aangegeven. Door deze situatie – het heeft geen zin daarvoor de ogen te sluiten – verkeert de kerk en daardoor misschien wel heel het land in doodsgevaar. Want er is Ć©Ć©n stroming, die niet zwijgt, Ć©Ć©n macht, die stem heeft gegeven aan verlangens, die kerk en land al jaren geleden met kracht hadden moeten bevorderen. Die macht heet communisme.”
Over Peru:

“Niet in de cerros en niet in de ellendige onderkomens, die men hier arbeiderswijken gelieft te noemen, vindt men volop sporen van een communistische infiltratie. Die vindt men in de universiteit van Lima. Op ieder binnenplein en op bijkans ieder aanplakbord vind ik de bewijzen van een stuk Russische, Chinese en Joegoslavische belangstelling. En om het beeld compleet te maken: is het mij niet drie maal achtereen overkomen, dat telkens een andere priester – en ik heb geen recht om aan hun integriteit te twijfelen – mij verzekerde, dat Europa eindelijk eens moest inzien, dat Castro voor Zuid Amerika ook een zegen betekent?”
Zoals al gezegd, het felst was mijn vader over Chili. Samen met pater A. Kops uit Dongen ging hij na het UNIAPAC-congres de eindeloze callampas rond Santiago in. 

Congres Katholieke Werkgevers, mijn vader derde van links
Congres Katholieke Werkgevers, mijn vader derde van links

Met het goed georganiseerde congres konden de Chileense gastheren niet verbloemen, dat hun land bestaat uit een kleine, selecte, puisant rijke groep, die zeer regelmatig grote sommen geld naar het buitenland overmaakte, en een grote groep van meer dan 30% van de bevolking, die leefde op een niveau, dat men niet menselijk mocht noemen:

“In Ć©Ć©n hol ben ik wat langer gebleven. Er stond een stoel en daarop zat een oude vrouw. Ze kan tachtig zijn. Ze kan zestig zijn. Ik weet het niet. Ze huilde. Niet zoals ik in Amsterdam wel vrouwen heb zien huilen, maar onophoudelijk en zonder passie. Haar verhaal is eenvoudig. Ze woonde in – ik ken in het Nederlands geen ander woord – bij haar zoon. Als die ’s avonds thuis kwam – dronken natuurlijk, maar wat wilt u? – was het eerste wat hij deed zijn moeder uit bed trappen. Als ze daarom was opgebleven, trapte hij haar erin. Verder durf ik niet te gaan.”

Mijn vader kon moeilijk overweg met de ellende, die hij zag:

“Uit die toestanden zijn vanzelf de callampas gegroeid. Grote, kilometerslange terreinen nu, waar armoede en leed hun walgelijkste vorm hebben aangenomen Het kost moed om erin door te dringen, want er zijn vormen van ellende die men niet kan vergeten. Voor mij behoort daartoe de callampa. Duizenden – tienduizenden mensen samenhokkend in krotten en holen. Steden van modder en karton, waar kinderen leven als ratten……Het is in de meest letterlijke zin onvoorstelbaar. Het is zo vuil, zo goor en zo hopeloos, dat walging de plaats inneemt van medelijden en men zoekt naar een mogelijkheid om zich te distantiĆ«ren. Ik wil dit laatste graag benadrukken. Deze armoe heeft geen romantiek. Ze is afzichtelijk. Ze heeft mensen vertekend tot ellendige creaturen. Ze heeft gestalte gegeven aan allerlei abjecte vormen van kwaad en ik wil bekennen, dat het mij weken gekost heeft vooraleer ik de moed heb gevonden erover te schrijven.”
Na de ellende beschreven te hebben, probeerde mijn vader die te verklaren. In zijn verklaring spaarde hij noch de kerk, noch de overheid, waardoor hij ongewenst persoon werd in Chili. Hij betoogde:

“Hoe moet men dit verklaren? Om te beginnen op historische gronden. Sinds de dagen der conquistadores bestond Chili uit een verzameling grootgrondbezittingen, waar de Spaanse eigenaar (el patrĆ³n) als een volstrekte monarch heerste over de hem toevertrouwde Indianen. Deze situatie is eeuwenlang onveranderd gebleven en in feite bestaat zij vandaag nog. Het gevolg is duidelijk. Men krijgt een kleine selecte klasse, voor wie het sinds generaties vanzelfsprekend is, dat alle inkomsten haar toekomen.”
Er was nog een andere verklaring voor de door de Andes verborgen ellende:

“Op de eerste plaats moet er in de gruwelijke callampas een aantrekkingskracht schuilen, die zo sterk is, dat zij alle angsten overwint. Die aantrekkingskracht heet vrijheid. Want wat de callampa-bewoner ook ontbreekt – en ik hoop, dat ik erin geslaagde ben duidelijk te maken, dat hem vrijwel alles ontbreekt – hij is een vrij man. Hij is niet langer de slaaf, die zijn voorouders eeuwenlang geweest zijn en die de huidige plattelander nog is.”
Met zijn artikel, getiteld “Het leed der callampas” maakte mijn vader veel los bij zijn lezers. De krant ontving talrijke ingezonden brieven. Een bejaarde Brabantse arbeider schreef: 

“Uw redactie wil ik beleefd verzoeken een hulprubriek in uw blad te willen openen ten bate van de hulpbehoevende bevolking van dit grote arme land.

Alhoewel mijn vrouw en ik van de A.O.W. en enige andere neveninkomsten, samen tussen fl. 50 en fl. 55 per week moeten leven, meen ik toch los van alle godsdienstige beginselen, als mens, onze in diepe nood verkerende medemensen financiĆ«le hulp te moeten verlenen.”
Wanneer aan zijn verzoek werd voldaan, dan zou de man fl. 25 storten. Er volgden vele andere reacties op het artikel. Reden voor de redactie om het zgn. Chili-fonds op te zetten. Nauwelijks een maand later was er al fl. 6000 gestort en een paar dagen later werd de fl. 10.000 overschreden.

Frans Rosier
Frans Rosier
Mijn vader ontmoette in Chili de karmeliet Frans Rosier (1918-1994), die werkzaam was op de sociale faculteit van de katholieke universiteit van Santiago. Rosier trachtte de paupers in de sloppenwijken rond de steden bewust te maken van de kracht die ook in armoede aanwezig was, ze moesten door emancipatie zich bewust worden van hun waarde. Hij riep de bevoorrechten op het leven van de mensen aan de onderkant van de maatschappij te verbeteren door onderwijs. Door zijn werk aan de universiteit van Santiago werd Rosier in 1963 Chili uitgezet. Mijn vader schreef een artikel over de werkwijze van Rosier:

“Pater Rosier zegt daarover zelf: ‘Hoewel mijn peilingen naar de mentaliteit en de levensproblematiek van de milieus, welke ik bestudeerde, op zichzelf geen zielzorg waren, werd ik op den duur geheel spontaan bij de levensdrama’s van de mensen betrokken. Er ontwikkelde zich een geheel informele zielzorg onder hen, die voor iedere vorm van de officiĆ«le, traditionele zielzorg kopschuw waren. Dit incidentele contact kan overal ontstaan met willekeurig wie. Maar voor zover het ontkerstenden en buitenkerkelijken betreft moet men hen daar ontmoeten, waar hun vreugde en hun lijden zich ontwikkelen, d.w.z. in het dagelijks leven.”
Rosier vertrok na zijn verblijf in Chili en na een vakantie in Nederland naar Colombia, waar hij tot 1983 werkte aan de Andesuniversiteit in Bogota. In tegenstelling tot Camillo Torres (1929-1969)  koos de marxist Rosier niet voor de guerrilla om sociale rechtvaardigheid af te dwingen.
Dankzij  Rosier  kon mijn vader in Chili ook in contact komen met de bevoorrechte milieus in de hoofdstad. Hij schreef daarover:

“Het was een wonderlijke sensatie. Men ontmoet mensen van een fijnzinnige beschaving, met een diepborende culturele belangstelling, maar voor wie men zich, als het over sociale vraagstukken gaat, op geen enkele manier verstaanbaar kan maken. Men spreekt op twee verschillende golflengten. Het lijkt of er twee katholicismen zijn en ik heb mij tenslotte afgevraagd of ik  hier nu voor het eerst in mijn leven werd geconfronteerd met wat in mijn catechismus het ‘verduisterd verstand’ heette.”
Het Chileense leger, dat het grootste deel van de staatsbegroting opslorpte, bestond niet om buitenlandse bedreigingen het hoofd te bieden, maar om de eigen massa paupers in de hand te houden. Het was een publiek geheim, dat president Jorge Alessandri probeerde de verkiezingen van 1964 te ontwijken om te voorkomen, dat de balans naar links zou doorslaan.
Naast structurele buitenlandse hulp, verwachtte Albert veel van het werk van de Argentijnse pater Alejandro del Corro. Deze jezuĆÆet ĆØn zakenman had zich afgevraagd hoe hij, ondanks het rottende kwaad, de bewoners van de callampas koopkracht kon bezorgen om zich te ontwikkelen:

“Hij heeft de callampas geobserveerd en gezien hoe de moeders – door de nood gedwongen – centrales gevormd hebben om of het bedelen of het stelen gezamenlijk te regelen. Die centrales hebben macht, want men moet iedereen afraden om zo maar in Santiago op een gunstige plek als bedelaar op te treden. Als hij na de eerste waarschuwing niet wijkt, zal hij het waarschijnlijk niet overleven. Die centrales heeft pater Del Corro aangepakt. Hij heeft gezegd: ‘Luister, ik leen jullie een naaimachine, ik leen wat goed, ik stuur iemand die je naaien leert, begin samen in coƶperatief verband een textielindustrietje en hou op met bedelen’. Die opzet is geslaagd. Uit dit simpele plan – waarin toch allerlei waardevolle elementen als zelfwerkzaamheid, verantwoordelijkheid, bezitsvorming verborgen zitten – is een hele industrie geboren. In tal van callampas werken kleine coƶperatieve fabriekjes. Er wordt niet gegeven. Er wordt geleend. Het aanloopkapitaaltje moet worden terugbetaald en zo ontstaan er in een wereld van haveloos ontwortelden werkelijke eigendommen.”
Weer terug in Nederland, heeft  mijn vader de al begonnen inzamelingsactie voortgezet om het werk van pater del Corro te ondersteunen. In verschillende artikelen getiteld ‘Voor Chili’ legde hij verantwoording af van de binnengekomen giften en de besteding daarvan. Aan het einde van deze actie in april 1962 was er $ 4000 overgemaakt naar Chili. Er volgde nog een kleine nabetaling:

“Pater del Corro voegt hieraan nog toe: ‘Zoals u ziet is het geld niet gebruikt om persoonlijke problemen op te lossen. Het werd in zijn geheel aangewend voor de meest drukkende gezamenlijke noden. Bovendien hebben de coƶperaties het geld niet als gift, maar als een lening zonder rente gekregen en het zal dus worden terugbetaald zo gauw als de coƶperaties tot zelffinanciering kunnen overgaan. Op dat moment zullen wij het geld aanwenden om andere productiecoƶperaties in het leven te roepen.”
Na het congres van de katholieke werkgevers in Santiago deed Albert verslag van de Tweede Wereldraad der Kajotters (werknemers) in Petropolis in BraziliĆ«, een bergstad zo’n 60 km buiten Rio de Janeiro. Hij zag in dit congres het bewijs, dat de westerse landen de ogen begonnen te openen voor de noden van een werelddeel, waarin de helft van de christenheid woonde. Wat hem het meest opviel van de wereldkajotters was, dat zij zich niet bezig hielden met denken in ‘zuilen’, zoals de vakbewegingen in Nederland. De aanpak van de problemen van Zuid Amerika  stond op zeer gespannen voet met de verzuilde Nederlandse aanpak.

Joao Goulart
Joao Goulart

In een gesprek met president Joao Goulart (1918-1976) van BraziliĆ« constateerde mijn vader, dat de bouw van het prestigieuze Brasilia het land als een molensteen om de nek hing. De stad was weliswaar prachtig, maar er was ook een ander Brasilia:

“Dat is de verlaten hoofdstad in het binnenland, waarvan in Rio iedereen zegt: ‘Ga je naar Brasilia? ’s Morgens vertrekken en ’s avond terugkeren. Dan heb je het helemaal gezien’. En ook dat is waar. Het grote Brasilia waar toch al 150.000 ambtenaren wonen, is leeg en levenloos. Er is een brede avenue, vele kilometers lang, voortreffelijk geplaveid, met links en rechts niets anders dan bush.”
In BraziliĆ« verbleef mijn vader ook enkele dagen in de Hollandse kolonie Hollambra, dat de startproblemen had overwonnen en nu een voorbeeld was voor buitenlandse investeerders. Zo’n voorbeeld was eveneens de scheepswerf van Verolme in Jacuaganca, vanwaar hij verslag deed van de tewaterlating van het eerste daar gebouwde schip.
Mijn vader was ook getuige van een spiritistische sessie van de Umbandistische gemeenschap. Hij zag hoe daar ‘wonderen’ verricht werden. En hij was onder de indruk van de invloed van het spiritisme in BraziliĆ« en de manier waarop pater Bonaventura Kloppenburg die bestreed en liet zien, dat met hypnose hetzelfde bereikt kon worden. Dat Kloppenburg daardoor als een soort heilige wonderdoener gezien werd door de bevolking nam hij op de koop toe.
In 1973 was mijn vader weer in Braziliƫ, in Sao Paulo om precies te zijn. Hij was verbaasd over wat er sinds zijn laatste bezoek allemaal veranderd is. Hij schreef toen:

“Maar BraziliĆ« is Nederland niet. Het is honderden malen groter en wat thuis – achter het schrijfbureau – eenvoudig en helder lijkt, wordt hier een obsessie. Alles bestaat namelijk tegelijk. Een gigantische adembenemende natuur; onmeetbare afstanden; duizelingwekkende rijkdom en stinkende, weemakende armoe. Wat moet je daarmee? Als je in IguaƧu zou willen applaudisseren, omdat de goeie God zo veel moois op een plekje bijeengebracht heeft, schieten in Rio de tranen in je ogen, wanneer je de favelha’s tegen de bergen ziet hangen. Als je Nederlanders spreekt – zakenlieden vooral – krijg je de indruk, dat de reus BraziliĆ« zich opricht om straks met meer dan zevenmijlslaarzen zijn opmars te beginnen tot een van de machtigste landen ter wereld. Maar als je later – en zachter nu – met arbeiders en missionarissen over de huidige toestand praat, raakt je keel dichtgeschroefd bij de gedachte aan de prijs, die daarvoor betaald wordt.”

De artikelen, die mijn vader over deze reis schreven had, heeft De Tijd/De Maasbode weer gebundeld in de serie “Ken uw Tijd” onder de titel “Wereld in vogelvlucht”. De artikelen van mijn vader lieten de lezers van de krant niet onbewogen. Velen meldden zich bij de krant met de bereidheid te willen helpen. Daarop opende de krant een speciale rekening waarop giften konden worden gestort. Mijn vader droeg zorg voor de verdeling van de gelden.
De Nederlandse bisschoppen waren de artikelen van mijn vader over de missie in Afrika en de sociale problemen van Zuid Amerika niet ontgaan. Op hun vraag of hij bestuurslid wilde worden van de Bisschoppelijke Vastenactie stemde hij dan ook in. Zo werd hij ook adviseur van het Centraal Adviesbureau voor Priesters en Religieuzen en penningmeester van het Missie Hulp Korps.

Na zijn reis naar Zuid Amerika heeft mijn vader tot in 1964 in het hele land lezingen gegeven over zijn beide grote reizen. Gebruik makend van zijn acteertalenten schilderde hij voor zijn gehoor de armoede en ellende die hij in Zuid Amerika was tegengekomen.

Tiel, 9 juni 2018





Geen opmerkingen:

Een reactie posten