Grote doorbraak (2), Oost Afrika
De meeste artikelen, die mijn
vader over zijn reis naar Oost Afrika in 1960 en begin 1961 schreef, heeft De
Tijd/De Maasbode later gebundeld in twee delen in de reeks “Ken Uw Tijd”. Het eerste deel “Op het spoor van de Waarheid”
bevatte beschouwende artikelen over de missieproblematiek. Het tweede bundeltje
“Nederlanders in Afrika” gaf karakteristieken van de Nederlanders, die in de
Afrikaanse “Wijngaard des Heren”
werkten. In de inleiding stond geschreven:
“Gezien de levendige belangstelling,
welke de serie reportages van Albert Welling over zijn reis naar het missiegebied
Tanganyika heeft gewekt, hebben wij deze in meer bewaarbare vorm herdrukt. Het
is bij ons weten de eerste maal geweest, dat een Nederlandse dagbladjournalist
in zijn functie een reportagereis naar een tropisch missiegebied heeft gemaakt.
De artikelen van Albert Welling geven een moderne kijk op de
missieproblematiek. Terwijl zij wellicht bij sommige lezers enige verouderde
romantische voorstellingen afbreken, leggen zijn tegelijkertijd de grondslag
voor een levendige missionaire belangstelling”.
Mijn vader verbleef, na een
intensieve voorbereiding en voorzien van alle benodigde vaccinaties, bijna vier
maanden op reportage in Oost Afrika. Het doel van zijn reis was de lezers van
De Tijd/De Maasbode een reƫel beeld te geven van het missiewerk aldaar. Het
beeld uit de vele missieblaadjes was veel te romantisch. Het eerste artikel van
mijn vader werd in november 1960 in de krant gepubliceerd, en het laatste in
april 1961.
Afscheid op
Schiphol, mijn vader tweede van links
|
Het was eigenlijk de bedoeling,
dat de reis via Oost Afrika naar Zuidelijk Afrika zou gaan en vandaar naar West
Afrika. De reis zou een half jaar duren, maar doordat mijn vader tijdens zijn
reis ziek werd, heeft hij alleen Oeganda, Kenia en Tanganyika (tegenwoordig
Tanzania) bezocht. Zijn ziekte hield hem rond Kerst en de jaarwisseling van
1960/1961 ongeveer een maand vast op een missiepost.
Op 25 oktober 1960 deden zijn
gezin, zijn ouders en zijn zus Nel mijn vader ‘geĆ«motioneerd’ uitgeleide op Schiphol. In een door de RAPTIM (Romana
Associatio Pro Transvehendis Itinerantibus Missionariis, een organisatie die
voor groepen missionarissen vliegtuigen charterde om hen, na hun grootverlof,
terug te vliegen naar de landen waar zij werkten) gecharterde
Superconstellation vloog hij met tachtig missionarissen eerst naar Rome voor
een audiƫntie bij de Paus. Over het begin van zijn reis schreef hij:
“Toen ik een paar dagen geleden – na zelf
toch min of meer geĆ«motioneerd afscheid te hebben genomen – met tachtig
missionarissen per vliegtuig naar Afrika vertrok, viel mij op Schiphol al
direct Ć©Ć©n ding op. Uiterlijk was er geen glimp van ontroering merkbaar.
Niemand zat stil in een hoekje, en ook niemand had er behoefte aan met veel
drukte andere gevoelens te maskeren. De literaire missionaris, die zijn leed
verbergt en met geprangd gemoed op reis gaat, bleek niet voorradig. Wat er dan
wel aan boord was, lijkt de moeite van een beschrijving nauwelijks waard. Er
was om te beginnen een stel oudgedienden. Nogal potige kerels over het
algemeen, bijzonder nuchter en met een woordkeus die in niets aan het seminarie
herinnerde. Ik durf wel te zeggen, dat ze de indruk maakten blij te zijn. Weg
uit het kikkerland en terug naar huis”
De volgende dag ging het, via een
vlucht van vijf uur naar Cairo en na een tussen landing aldaar, in acht uur
door naar Entebbe in Oeganda. Tot mijn vaders grote verbazing werd er tijdens de
nachtelijke vlucht een H. Mis gelezen.
Mijn vader op een
missiepost in Oost Afrika
|
De rode draad door de artikelen,
die mijn vader schreef over zijn gesprekken met missionarissen, zusters,
broeders en leken, werd gevormd door de grote behoefte van Oost Afrika aan een
andere vorm van missionering. Niet langer zieltjes winnen en tegelijk de
Europese cultuur opdringen, maar sociale noden lenigen met respect voor de
eigen cultuur van de Oost Afrikaan. De landen Oeganda, Kenia en Tanganyika
stonden op het punt zelfstandig te worden, los van de koloniale Britse
overheersing. In het artikel “De bedrukte Kerk van Oeganda” schreef mijn vader:
“Want Oeganda wordt zelfstandig. Het kan
twee, het kan drie jaar duren. Het kan bloed kosten of niet, er zal straks waarschijnlijk
sprake zijn van een federalistisch maar onafhankelijk Oeganda. Hoe zal zijn
regering de kerk, die zoveel voor dit land betekend heeft en nog betekent,
tegemoet treden? Zal ze de blanke missionarissen blijven dulden? Zal ze de
missiescholen, die vrijwel het gehele onderwijs in Oeganda gedragen hebben,
welgezind blijven?”
Even
verder:
“In een land, dat zich met alle geweld
vanuit een primitief verleden een weg baant naar een Europees levensniveau, is
voor godsdienst weinig ruimte. Politieke leiders spreken erover als een zaak
van tweede rang. Hebben zij veel aan de missie te danken en bestaat hun aanhang
uit lieden, die tenminste in naam religieus zijn, dan matigen ze zich en
beloven in de toekomst een ‘fair change’.”
Voor een deel schoof mijn vader
de schuld van het falen van de missie op de missionarissen zelf. Zij bleven,
naar zijn mening, te lang vasthouden aan zieltjes winnen en het overdragen van
de kerk volgens de maatstaven van hun eigen Europese cultuur:
“Deze houding – dit in zijn tijd wellicht
noodzakelijke teruggrijpen naar zijn eigen cultuur – heeft nog andere gevolgen. Op de eerste
plaats voor de missionaris zelf. Zijn bekeringswerk is een enorm succes geweest.
De kerk van Oeganda doet percentsgewijs niets onder voor die van Nederland en
dit moet hem het bewijs geleken hebben voor de stelling, dat kerkvestiging
identiek is met algemene cultuuroverdracht. Wie bekeerd werd, bekeerde zich ook
tot Europa. Op dat terrein was de Oegandees echter een kind. Zijn eigen cultuur
deed hem in die nieuwe wereld volkomen
teloorlopen en daarmee staat men aan de wieg van het paternalisme, die
neerbuigende zorg van de goedwillende missionaris, die zijn zwarte katholieken
langzaam maar zeker inleidt tot een nieuw Europees christelijk leven.”
Tijdens zijn verblijf in
Tanganyika had mijn vader een ontmoeting met Julius Nyerere (1922-1999), die na de onafhankelijkheid
de eerste president van het land zou worden. Hij wilde weten wie deze man was
over wie hij negers, Indiƫrs, Europeanen, katholieken, protestanten en moslims
met zoveel ontzag hoorde spreken. Wat bedoelde Nyerere met zijn “Oehoeroe”? Naar de eigen bevolking
toe was Nyerere heel duidelijk:
“Oehoeroe, vrijheid, betekent geen
rijkdom. Vrijheid betekent niet, dat de bezittingen van de Europeanen ons als
rijpe vruchten in de schoot zullen vallen, vrijheid betekent harder werken,
vrijheid betekent meer belasting, en vrijheid betekent eenheid, discipline,
zelfbeheersing. Nyerere maakt Tanganyika wakker. Hij ziet kans om 120
stammen tot een eenheid te brengen, hij overbrugt de kloof tussen christenen en
mohammedanen en nu staat hij aan het hoofd van een regering, waarin
Tanganyikanen, Europeanen, IndiĆ«rs, moslims en christenen samenwerken.”
Nyerere wilde met alle omliggende landen samengaan in
een Oost Afrikaanse Federatie. Maar vrijwillig en, als de andere landen niet
wilden, dan zou Tanganyika alleen verder gaan.
Ontmoeting met
Julius Nyerere
|
Mijn vader gaf in zijn reportage
Nyerere de gelegenheid zijn idealen nog eens uitvoerig
over het voetlicht te brengen:
“Ik geloof niet in oom Amerika, in oom
Canada of in oom Rusland. Men krijgt alleen zogenaamd grote hulp als men bereid
is driekwart van zijn eigen vrijheid op te offeren. Ik ben dat niet van plan en
ik probeer ons volk duidelijk te maken, dat wij het zelf zullen moeten doen. De
rijke landen hebben geen echte belangstelling voor ons. Zij zijn om dwaze
prestige-redenen bezig biljoenen te verspillen aan het bouwen van raketten, die
alleen de ondergang van de wereld tot gevolg kunnen hebben. Als ik vraag om
enige hulp om hier in mijn land alleen maar malaria te bestrijden, moet ik op
mijn knieĆ«n vallen. Neen, wij zijn volledig op onszelf aangewezen.”
Nyerere vervolgde met een betoog waarom het voor
Tanganyika zinloos was om een leger te hebben. Tanganyika zou geen oorlog beginnen
tegen landen waarmee het wil samenwerken in federatief verband. Oorlog voeren
betekende het einde van de federatieve gedachte.
In een volgend artikel schetste mijn
vader nogmaals de veranderingen die het missiewerk daarom zou moeten ondergaan:
“In het missioneringswerk is niets
romantisch. De dagen dat uitgeteerde mannen te voet van Mombassa naar het
Victoriameer trokken, zijn voorbij en de beminde Afrikaanse gelovigen hebben
geen behoefte aan spiegeltjes of kraaltjes. Ook tweedehands goederen thuishouden
s.v.p. Ze zijn zich van hun eigen waarde wel degelijk bewust. De braafste
meisjes in de kerk dragen nog jurkjes, waarop in kapitale letter “oehoeroe” gedrukt
staat…. Oehoehoe betekent, dat de tijd nabij is, dat geen Europeanen, maar
Afrikanen nauwkeurig en precies vaststellen hoe in Oeganda en Tanganyika, in
Kenia en Nyassaland het leven geleid en georganiseerd wordt.”
En verderop een waarschuwing aan
de Europeanen:
“Wie op deze verhalen alleen Oost Afrika
beoordeelt vergist zich. Hij vergeet, dat in landen die zo snel en zo
plotseling tot ontwikkeling komen, primitiviteit en progressiviteit
natuurnoodzakelijk naast elkaar bestaan. Hij vergeet ook, dat de primitiviteit
snel zal verdwijnen en dat men er voor een zelfstandige koersbepaling goed aan
doet zich op dat andere Afrika te richten…….In deze situatie heeft het missioneringswerk
dringend behoefte aan een algehele en grondige heroriƫntatie. Wij moeten de
heroĆÆek van onze missieblaadjes begraven, onze kinderen niet opvoeden met
verkrampte en verouderde missie-idealen en vooral in de huidige
missioneringspraktijk de nieuwe werkelijkheid accepteren en daarvan uitgaan.”
Het artikel van mijn vader over
Julius Nyerere deed het nodige stof opwaaien. Het artikel was
voor pater Harry Wintraecken aanleiding de omschrijving van mijn vader van
de nieuwe missionaris te ondersteunen. Wintraecken stuurde vanuit Afrika zijn reactie:
“U hebt via verhalen van
missionarissen-met-baard-en-rozenkrans een kolonie geschapen voor de afzet van
uw medelijden, Maar Albert Welling heeft in uw dagblad – en ik ben hem er
dankbaar voor – allang verteld, dat die baard, althans symbolisch, is
afgeschoren en dat hier in een bestek van enkele jaren problemen ontstaan zijn,
die bijna niemand voorzag of voorzien wou en die de Kerk plus missionering
bijna verlammen. De omschakeling die van ons verlangd wordt, gaat van Stanley en Livingstone tot de eerste ruimtevaarder!”
Voor de Katholieke Illustratie
was het artikel van mijn vader over Julius Nyerere aanleiding om zelf een reporter naar Tanganyika
te sturen. Ook J.W. Hofwijk (1920-2009), een latere collega van mijn vader,
kreeg de kans Nyerere te interviewen.
Op het spoor van de
waarheid
|
Vanuit de omgeving van
Dar-es-Salaam reageerde de Nederlandse Capucijn ‘zonder baard’, J. Berkhout. Hij was er trots op, dat mijn
vader over zijn missiepost had geschreven in de krant van 29 maart 1961. Nu
deed hij een oproep zijn werk te ondersteunen met medische apparatuur. Mijn
vader ondersteunde die oproep.
Hij pleitte in volgende artikelen
voor de uitzending van hoog gekwalificeerde krachten naar Oost Afrika, die
vanuit een niet paternalistische houding de landen wilden helpen in hun ontwikkeling
om te voorkomen, dat dezelfde problemen zich zouden voordoen als in Congo.
Daarbij zou men erkenning moeten hebben voor wat van de zijde van de Islam voor
die landen werd gedaan. En Nederland zou de mensen, die in Oost Afrika wilden
helpen, goed met materiaal en geld moeten uitrusten. Afrika had geen behoefte
aan afdankertjes uit Europa.
In zijn laatste artikel
verantwoordde mijn vader de verslaggeving van zijn reis naar de landen van Oost
Afrika. Hij herhaalde nogmaals, dat men in Nederland niet moest denken, dat de
Europese cultuur goed zou zijn voor Afrika. En hij merkte nog eens op, dat de
Afrikaanse bevolking als geheel weliswaar tengevolge van een grote
onderwijsachterstand een geringe ontwikkeling had, maar:
“Haar intelligentie is niet in het geding. Ze
ziet scherp en bijna moeiteloos heeft ze ontdekt, dat dit westen, waarmee ze nu
dagelijks meer en meer in contact komt, een ander contour heeft dan die welke
de missionaris heeft doen vermoeden.”
De Afrikaanse landen waren arm,
maar wel gelijkwaardig aan de Europese landen, betoogde mijn vader, die op het
einde van zijn artikelenreeks duidelijk maakte, dat de missionarissen, die hij
ontmoet had, persoonlijk geen blaam trof:
“Tenslotte nog een opmerking. Ik heb mij
als leek verstout om naar Afrika te reizen, op de missies gastvrijheid te
genieten en er daarna zelfs in kritische zin over te schrijven. Ik weet, dat
vele missionarissen deze verhalen zullen lezen en in hun eenzaamheid
teleurgesteld zullen neerleggen. Mag ik dan ook schrijven, dat het mij niet
past hun offer te meten. Ik heb mijn werk gedaan vanuit hun bewogenheid en moge
God hen zegenen.”
In het voorjaar van 1961 keerde mijn vader terug naar
Europa. Vanuit Dar es Salaam kon hij met een vrachtboot meevaren naar Genua. Een
reis van een paar weken. Mijn moeder vertrok per trein vanuit Amsterdam naar
Genua. Samen wilden mijn ouders, na zo lange tijd zonder elkaar, genieten van
een korte, maar welverdiende wintersportvakantie in Oostenrijk.
Na Afrika de sneeuw
in Oostenrijk
|
Toen mijn ouders samen
thuiskwamen en mijn vader, na zijn kinderen omhelsd te hebben, in de eerste de
beste stoel wilde gaan zitten, zakte hij prompt daar doorheen: welkom thuis.
Vrij snel daarna begonnen de
voorbereidingen voor de volgende reis van mijn vader naar Midden en Zuid
Amerika.
Tiel, 8 juni 2018
Geen opmerkingen:
Een reactie posten