Familiefoto's

Familiefoto's
Familiefoto's

vrijdag 8 juni 2018

Genealogisch blog 293


Grote doorbraak (2), Oost Afrika

De meeste artikelen, die mijn vader over zijn reis naar Oost Afrika in 1960 en begin 1961 schreef, heeft De Tijd/De Maasbode later gebundeld in twee delen in de reeks “Ken Uw Tijd”.  Het eerste deel “Op het spoor van de Waarheid” bevatte beschouwende artikelen over de missieproblematiek. Het tweede bundeltje “Nederlanders in Afrika” gaf karakteristieken van de Nederlanders, die in de Afrikaanse “Wijngaard des Heren” werkten. In de inleiding stond geschreven:  

“Gezien de levendige belangstelling, welke de serie reportages van Albert Welling over zijn reis naar het missiegebied Tanganyika heeft gewekt, hebben wij deze in meer bewaarbare vorm herdrukt. Het is bij ons weten de eerste maal geweest, dat een Nederlandse dagbladjournalist in zijn functie een reportagereis naar een tropisch missiegebied heeft gemaakt. De artikelen van Albert Welling geven een moderne kijk op de missieproblematiek. Terwijl zij wellicht bij sommige lezers enige verouderde romantische voorstellingen afbreken, leggen zijn tegelijkertijd de grondslag voor een levendige missionaire belangstelling”.
Mijn vader verbleef, na een intensieve voorbereiding en voorzien van alle benodigde vaccinaties, bijna vier maanden op reportage in Oost Afrika. Het doel van zijn reis was de lezers van De Tijd/De Maasbode een reĆ«el beeld te geven van het missiewerk aldaar. Het beeld uit de vele missieblaadjes was veel te romantisch. Het eerste artikel van mijn vader werd in november 1960 in de krant gepubliceerd, en het laatste in april 1961. 

Afscheid op Schiphol, mijn vader tweede van links
Afscheid op Schiphol, mijn vader tweede van links

Het was eigenlijk de bedoeling, dat de reis via Oost Afrika naar Zuidelijk Afrika zou gaan en vandaar naar West Afrika. De reis zou een half jaar duren, maar doordat mijn vader tijdens zijn reis ziek werd, heeft hij alleen Oeganda, Kenia en Tanganyika (tegenwoordig Tanzania) bezocht. Zijn ziekte hield hem rond Kerst en de jaarwisseling van 1960/1961 ongeveer een maand vast op een missiepost.
Op 25 oktober 1960 deden zijn gezin, zijn ouders en zijn zus Nel mijn vader ‘geĆ«motioneerd’ uitgeleide op Schiphol. In een door de RAPTIM (Romana  Associatio Pro Transvehendis Itinerantibus Missionariis, een organisatie die voor groepen missionarissen vliegtuigen charterde om hen, na hun grootverlof, terug te vliegen naar de landen waar zij werkten) gecharterde Superconstellation vloog hij met tachtig missionarissen eerst naar Rome voor een audiĆ«ntie bij de Paus. Over het begin van zijn reis schreef hij:

“Toen ik een paar dagen geleden – na zelf toch min of meer geĆ«motioneerd afscheid te hebben genomen – met tachtig missionarissen per vliegtuig naar Afrika vertrok, viel mij op Schiphol al direct Ć©Ć©n ding op. Uiterlijk was er geen glimp van ontroering merkbaar. Niemand zat stil in een hoekje, en ook niemand had er behoefte aan met veel drukte andere gevoelens te maskeren. De literaire missionaris, die zijn leed verbergt en met geprangd gemoed op reis gaat, bleek niet voorradig. Wat er dan wel aan boord was, lijkt de moeite van een beschrijving nauwelijks waard. Er was om te beginnen een stel oudgedienden. Nogal potige kerels over het algemeen, bijzonder nuchter en met een woordkeus die in niets aan het seminarie herinnerde. Ik durf wel te zeggen, dat ze de indruk maakten blij te zijn. Weg uit het kikkerland en terug naar huis”
De volgende dag ging het, via een vlucht van vijf uur naar Cairo en na een tussen landing aldaar, in acht uur door naar Entebbe in Oeganda. Tot mijn vaders grote verbazing werd er tijdens de nachtelijke vlucht een H. Mis gelezen.

Mijn vader op een missiepost in Oost Afrika
Mijn vader op een missiepost in Oost Afrika

De rode draad door de artikelen, die mijn vader schreef over zijn gesprekken met missionarissen, zusters, broeders en leken, werd gevormd door de grote behoefte van Oost Afrika aan een andere vorm van missionering. Niet langer zieltjes winnen en tegelijk de Europese cultuur opdringen, maar sociale noden lenigen met respect voor de eigen cultuur van de Oost Afrikaan. De landen Oeganda, Kenia en Tanganyika stonden op het punt zelfstandig te worden, los van de koloniale Britse overheersing. In het artikel “De bedrukte Kerk van Oeganda” schreef mijn vader:

“Want Oeganda wordt zelfstandig. Het kan twee, het kan drie jaar duren. Het kan bloed kosten of niet, er zal straks waarschijnlijk sprake zijn van een federalistisch maar onafhankelijk Oeganda. Hoe zal zijn regering de kerk, die zoveel voor dit land betekend heeft en nog betekent, tegemoet treden? Zal ze de blanke missionarissen blijven dulden? Zal ze de missiescholen, die vrijwel het gehele onderwijs in Oeganda gedragen hebben, welgezind blijven?”
Even verder:

“In een land, dat zich met alle geweld vanuit een primitief verleden een weg baant naar een Europees levensniveau, is voor godsdienst weinig ruimte. Politieke leiders spreken erover als een zaak van tweede rang. Hebben zij veel aan de missie te danken en bestaat hun aanhang uit lieden, die tenminste in naam religieus zijn, dan matigen ze zich en beloven in de toekomst een ‘fair change’.”
Voor een deel schoof mijn vader de schuld van het falen van de missie op de missionarissen zelf. Zij bleven, naar zijn mening, te lang vasthouden aan zieltjes winnen en het overdragen van de kerk volgens de maatstaven van hun eigen Europese cultuur:

“Deze houding – dit in zijn tijd wellicht noodzakelijke teruggrijpen naar zijn eigen cultuur –  heeft nog andere gevolgen. Op de eerste plaats voor de missionaris zelf. Zijn bekeringswerk is een enorm succes geweest. De kerk van Oeganda doet percentsgewijs niets onder voor die van Nederland en dit moet hem het bewijs geleken hebben voor de stelling, dat kerkvestiging identiek is met algemene cultuuroverdracht. Wie bekeerd werd, bekeerde zich ook tot Europa. Op dat terrein was de Oegandees echter een kind. Zijn eigen cultuur deed hem in die nieuwe wereld  volkomen teloorlopen en daarmee staat men aan de wieg van het paternalisme, die neerbuigende zorg van de goedwillende missionaris, die zijn zwarte katholieken langzaam maar zeker inleidt tot een nieuw Europees christelijk leven.”
Tijdens zijn verblijf in Tanganyika had mijn vader een ontmoeting met Julius Nyerere (1922-1999), die na de onafhankelijkheid de eerste president van het land zou worden. Hij wilde weten wie deze man was over wie hij negers, IndiĆ«rs, Europeanen, katholieken, protestanten en moslims met zoveel ontzag hoorde spreken. Wat bedoelde Nyerere met zijn “Oehoeroe”? Naar de eigen bevolking toe was Nyerere heel duidelijk:

“Oehoeroe, vrijheid, betekent geen rijkdom. Vrijheid betekent niet, dat de bezittingen van de Europeanen ons als rijpe vruchten in de schoot zullen vallen, vrijheid betekent harder werken, vrijheid betekent meer belasting, en vrijheid betekent eenheid, discipline, zelfbeheersing. Nyerere maakt Tanganyika wakker. Hij ziet kans om 120 stammen tot een eenheid te brengen, hij overbrugt de kloof tussen christenen en mohammedanen en nu staat hij aan het hoofd van een regering, waarin Tanganyikanen, Europeanen, IndiĆ«rs, moslims en christenen samenwerken.”
Nyerere wilde met alle omliggende landen samengaan in een Oost Afrikaanse Federatie. Maar vrijwillig en, als de andere landen niet wilden, dan zou Tanganyika alleen verder gaan.
 
Ontmoeting met Julius Nyerere
Ontmoeting met Julius Nyerere
Mijn vader gaf in zijn reportage Nyerere de gelegenheid zijn idealen nog eens uitvoerig over het voetlicht te brengen:

“Ik geloof niet in oom Amerika, in oom Canada of in oom Rusland. Men krijgt alleen zogenaamd grote hulp als men bereid is driekwart van zijn eigen vrijheid op te offeren. Ik ben dat niet van plan en ik probeer ons volk duidelijk te maken, dat wij het zelf zullen moeten doen. De rijke landen hebben geen echte belangstelling voor ons. Zij zijn om dwaze prestige-redenen bezig biljoenen te verspillen aan het bouwen van raketten, die alleen de ondergang van de wereld tot gevolg kunnen hebben. Als ik vraag om enige hulp om hier in mijn land alleen maar malaria te bestrijden, moet ik op mijn knieĆ«n vallen. Neen, wij zijn volledig op onszelf aangewezen.”
Nyerere vervolgde met een betoog waarom het voor Tanganyika zinloos was om een leger te hebben. Tanganyika zou geen oorlog beginnen tegen landen waarmee het wil samenwerken in federatief verband. Oorlog voeren betekende het einde van de federatieve gedachte.
In een volgend artikel schetste mijn vader nogmaals de veranderingen die het missiewerk daarom zou moeten ondergaan:

In het missioneringswerk is niets romantisch. De dagen dat uitgeteerde mannen te voet van Mombassa naar het Victoriameer trokken, zijn voorbij en de beminde Afrikaanse gelovigen hebben geen behoefte aan spiegeltjes of kraaltjes. Ook tweedehands goederen thuishouden s.v.p. Ze zijn zich van hun eigen waarde wel degelijk bewust. De braafste meisjes in de kerk dragen nog jurkjes, waarop in kapitale letter “oehoeroe” gedrukt staat…. Oehoehoe betekent, dat de tijd nabij is, dat geen Europeanen, maar Afrikanen nauwkeurig en precies vaststellen hoe in Oeganda en Tanganyika, in Kenia en Nyassaland het leven geleid en georganiseerd wordt.”
En verderop een waarschuwing aan de Europeanen:

“Wie op deze verhalen alleen Oost Afrika beoordeelt vergist zich. Hij vergeet, dat in landen die zo snel en zo plotseling tot ontwikkeling komen, primitiviteit en progressiviteit natuurnoodzakelijk naast elkaar bestaan. Hij vergeet ook, dat de primitiviteit snel zal verdwijnen en dat men er voor een zelfstandige koersbepaling goed aan doet zich op dat andere Afrika te richten…….In deze situatie heeft het missioneringswerk dringend behoefte aan een algehele en grondige heroriĆ«ntatie. Wij moeten de heroĆÆek van onze missieblaadjes begraven, onze kinderen niet opvoeden met verkrampte en verouderde missie-idealen en vooral in de huidige missioneringspraktijk de nieuwe werkelijkheid accepteren en daarvan uitgaan.”
Het artikel van mijn vader over Julius Nyerere deed het nodige stof opwaaien. Het artikel was voor pater Harry Wintraecken aanleiding de omschrijving van mijn vader van de nieuwe missionaris te ondersteunen. Wintraecken stuurde vanuit Afrika zijn reactie:

“U hebt via verhalen van missionarissen-met-baard-en-rozenkrans een kolonie geschapen voor de afzet van uw medelijden, Maar Albert Welling heeft in uw dagblad – en ik ben hem er dankbaar voor – allang verteld, dat die baard, althans symbolisch, is afgeschoren en dat hier in een bestek van enkele jaren problemen ontstaan zijn, die bijna niemand voorzag of voorzien wou en die de Kerk plus missionering bijna verlammen. De omschakeling die van ons verlangd wordt, gaat van Stanley en Livingstone tot de eerste ruimtevaarder!”
Voor de Katholieke Illustratie was het artikel van mijn vader over Julius Nyerere aanleiding om zelf een reporter naar Tanganyika te sturen. Ook J.W. Hofwijk (1920-2009), een latere collega van mijn vader, kreeg de kans Nyerere te interviewen.

Op het spoor van de waarheid
Op het spoor van de waarheid

Vanuit de omgeving van Dar-es-Salaam reageerde de Nederlandse Capucijn ‘zonder baard’, J. Berkhout. Hij was er trots op, dat mijn vader over zijn missiepost had geschreven in de krant van 29 maart 1961. Nu deed hij een oproep zijn werk te ondersteunen met medische apparatuur. Mijn vader ondersteunde die oproep.
Hij pleitte in volgende artikelen voor de uitzending van hoog gekwalificeerde krachten naar Oost Afrika, die vanuit een niet paternalistische houding de landen wilden helpen in hun ontwikkeling om te voorkomen, dat dezelfde problemen zich zouden voordoen als in Congo. Daarbij zou men erkenning moeten hebben voor wat van de zijde van de Islam voor die landen werd gedaan. En Nederland zou de mensen, die in Oost Afrika wilden helpen, goed met materiaal en geld moeten uitrusten. Afrika had geen behoefte aan afdankertjes uit Europa.
In zijn laatste artikel verantwoordde mijn vader de verslaggeving van zijn reis naar de landen van Oost Afrika. Hij herhaalde nogmaals, dat men in Nederland niet moest denken, dat de Europese cultuur goed zou zijn voor Afrika. En hij merkte nog eens op, dat de Afrikaanse bevolking als geheel weliswaar tengevolge van een grote onderwijsachterstand een geringe ontwikkeling had, maar:

“Haar intelligentie is niet in het geding. Ze ziet scherp en bijna moeiteloos heeft ze ontdekt, dat dit westen, waarmee ze nu dagelijks meer en meer in contact komt, een ander contour heeft dan die welke de missionaris heeft doen vermoeden.”
De Afrikaanse landen waren arm, maar wel gelijkwaardig aan de Europese landen, betoogde mijn vader, die op het einde van zijn artikelenreeks duidelijk maakte, dat de missionarissen, die hij ontmoet had, persoonlijk geen blaam trof:

“Tenslotte nog een opmerking. Ik heb mij als leek verstout om naar Afrika te reizen, op de missies gastvrijheid te genieten en er daarna zelfs in kritische zin over te schrijven. Ik weet, dat vele missionarissen deze verhalen zullen lezen en in hun eenzaamheid teleurgesteld zullen neerleggen. Mag ik dan ook schrijven, dat het mij niet past hun offer te meten. Ik heb mijn werk gedaan vanuit hun bewogenheid en moge God hen zegenen.”
In het voorjaar van 1961 keerde mijn vader terug naar Europa. Vanuit Dar es Salaam kon hij met een vrachtboot meevaren naar Genua. Een reis van een paar weken. Mijn moeder vertrok per trein vanuit Amsterdam naar Genua. Samen wilden mijn ouders, na zo lange tijd zonder elkaar, genieten van een korte, maar welverdiende wintersportvakantie in Oostenrijk.

Na Afrika de sneeuw in Oostenrijk
Na Afrika de sneeuw in Oostenrijk
Toen mijn ouders samen thuiskwamen en mijn vader, na zijn kinderen omhelsd te hebben, in de eerste de beste stoel wilde gaan zitten, zakte hij prompt daar doorheen: welkom thuis.
Vrij snel daarna begonnen de voorbereidingen voor de volgende reis van mijn vader naar Midden en Zuid Amerika.


Tiel, 8 juni 2018






Geen opmerkingen:

Een reactie posten