Familiefoto's

Familiefoto's
Familiefoto's

zaterdag 1 januari 2022

Genealogisch blog 597

 

Waarom Jonas Walvisch?

Soms kom je als genealoog in je niet aflatende speurtochten iets tegen waarvan je ogen gaan knipperen. Een onverwachte, maar zeer interessante vondst. Dat overkwam mij enkele dagen geleden, toen ik in het Surinaamse Slavenregister ontdekte, dat de slaaf Goedmoed de naam Jonas Walvisch had gekregen. Zou er een verband zijn tussen deze Jonas Walvisch en de Amsterdamse familie Walvisch?, was mijn eerste vraag. Direct kwamen nog andere vragen op: wie was deze Goedmoed? Waar kwam hij vandaan? Wanneer leefde hij? Op welke plantage in Suriname leefde en werkte hij? Wat deed hij daar? Wie was zijn eigenaar?

Veel vragen dus. Al zoekende naar antwoorden op Internet, realiseerde ik me, dat ik eigenlijk helemaal niets afweet van de geschiedenis van de slaven in Suriname. Vroeger op school leerde ik, dat Nederland allerlei mensen van overal vandaan, Afrika, Java, India etc., al dan niet gedwongen, naar Suriname overbracht om met hun werk daar de portemonnee van de Nederlanders te spekken. Kolonialisme, zeker in de vorm zoals Nederland dat deed in de jaren ’40-50 van de vorige eeuw, was geen verfoeilijke zaak, zo leerde ik op school. Wij werden er beter van, maar zeker ook de mensen in onze koloniĆ«n. We pasten zelfs vormen van zelfbestuur toe. Pas veel later zag ik in, dat we als kolonisator bepaald geen lieverdjes waren, maar rasechte uitbuiters.

Over de slaaf Goedmoed ben ik eigenlijk niet veel te weten gekomen. Ik heb niet kunnen achterhalen van waar hij afkomstig was. Ik neem aan, dat hij ergens in West-Afrika is geboren in 1808 of 1810. Wat zijn Afrikaanse naam was is niet bekend.

Slavenregister (detail)

Uit het slavenregister valt op te maken, dat hij in 1830 als slaaf werd geregistreerd onder de naam Goedmoed. Hij werkte als kuiper (maker van tonnen) en delver (graver) op de plantage Potribo.

Potribo aan de Boven-Commewijnerivier

Potribo was een plantage aan de Boven-Commewijnerivier in Noordoost-Suriname. De plantage had in 1827 een oppervlakte van 1500 akkers (= 600 ha.). Er werd alleen maar (riet)suiker verbouwd. In 1737 was Maria Couderc de eerste eigenaar van Potribo. Ten tijde van Goedmoed was de SociĆ«teit van eigendom “Weduwe van de Poll” de eigenaar van de plantage. Deze SociĆ«teit van eigendom was eigenaar van meerdere plantages in Suriname. Een SociĆ«teit van eigendom zouden we tegenwoordig omschrijven als een investeringsmaatschappij. Aanvankelijk stelde zo’n sociĆ«teit alleen kapitaal ter beschikking aan de eigenaren van plantages. De Nederlandse aandeelhouders waren uitsluitend uit op een hoog rendement op hun geĆÆnvesteerde kapitaal

De SociĆ«teit van eigendom “Weduwe van de Poll” had een administratiekantoor in Paramaribo, waar boekhouders werkten die de aandeelhouders op de hoogte hielden van de stand van zaken op de plantages. De dagelijkse leiding op de plantage was in handen van een directeur.

Oorspronkelijk woonden de plantage-eigenaren op hun plantage, maar in de 18e eeuw gingen velen ven hen failliet, omdat ze niet meer aan hun torenhoge verplichtingen konden voldoen. De plantages werden overgenomen door de investeringsmaatschappijen, die nu eigenaar waren, maar die zich niet in Suriname vestigden, maar kantoor bleven houden in hun panden aan de Amsterdamse grachten. Dit systeem is bekend als het absenteĆÆsme. Het dagelijkse werk op de plantages was de taak van de slaven. Zij moesten het suikerriet kappen, persen, koken, zeven, indikken en in kegelvormige ‘suikerbroden’ gieten, waarna verscheping naar Amsterdam plaatsvond. In Amsterdam werden die suikerbroden verder geraffineerd om nog meer winst te kunnen maken.

De aangestelde directeuren hadden op de plantages min of meer vrij spel. Zij hoefden niet veel meer te doen dan enkele lichte administratieve taken en inspecties houden op de plantages. Veel directeuren verveelden zich en waren bang voor opstanden onder de slaafgemaakte arbeiders op de plantages. Vaak was daarvan drankmisbruik het gevolg, maar ook andere wantoestanden, zoals verkrachting van vrouwelijke slaven. Natuurlijk vormden de plantages van De SociĆ«teit van eigendom “Weduwe van de Poll” daarop geen uitzondering.

Archibald Jan van de Poll

De SociĆ«teit van eigendom “Weduwe van de Poll” stond onder leiding van directeur Archibald Jan van de Poll (1800-1870). Zijn familielid Jacobus Salomon van de Poll was de andere directeur. Voor de directie en de aandeelhouders van De SociĆ«teit van eigendom “Weduwe van de Poll” was niets belangrijker dan de hoeveelheid geproduceerde suiker en de winst.

Op plantage Potribo werkten in de periode 1830-1831 ongeveer 140 slaven. Een van hen was Goedmoed. Zoals ik al schreef, over zijn geboortedatum bestaat verwarring. Volgens het ene borderel (lijst) was dat 1808, volgens een andere 1810. Hij was lid van de Evangelische Broeder Gemeenschap (EBG), en dus christen. De EBG heeft in de 19e eeuw op de plantages rond Potribo veel zendingswerk gedaan onder de slaven.

Plantage Potribo

Op een lijst met Vrijverklaarde slaven uit 1863 heeft Goedmoed de “Nederlandse” naam “Jonas Walvisch” gekregen. Als zijn eigenaar stond ene Pieter Geesken geregistreerd. Pieter Geesken werd in 1790 in Amsterdam geboren. Hij voorzag in zijn levensonderhoud als commissionair. In 1811 trad hij in het huwelijk met Susanna Johanna Esman. In Suriname was Geesken eigenaar/directeur van diverse plantages en van veel slaven. Op de plantage Potribo waren 21 slaven, 13 mannen en 8 vrouwen, het eigendom van Geesken.

(Ik merk bij mijzelf, dat ik er grote moeite mee heb om te vermelden, dat Geesken eigenaar was van zoveel andere mensen, die in onvrijheid als slaaf voor hem moesten werken.)

Uit het slavenregister (zie boven) blijkt, dat Goedmoed werd ingeschreven in 1830 en al het jaar daarop werd uitgeschreven, omdat hij op 3 augustus 1831 was overleden. Blijft de vraag over waarom Goedmoed de naam Jonas Walvisch kreeg of heeft aangenomen.

Enig verband met de (Joodse) Amsterdamse familie Walvisch heb ik niet kunnen vinden. De Amsterdamse familie Walvisch heeft geen enkele connectie met Suriname, hoewel er destijds best wel Joodse families geld verdienden met de handel van producten uit Suriname. Paramaribo kende een vrij omvangrijke Joodse gemeenschap, die voornamelijk bestond uit Portugese Joden, maar ook uit Asjkenazische Joden. Ik veronderstel, dat Goedmoed de naam Jonas Walvisch heeft gekregen, omdat hij bij zijn bekering tot de EBG erg onder de indruk was van het Bijbelse verhaal van Jonas in de walvis.

Het lijkt erg onwaarschijnlijk, dat Goedmoed alias Jonas Walvisch, voor nageslacht heeft gezorgd. Aangenomen, dat hij in 1808 werd geboren, dan was hij bij zijn overlijden nog maar 23 jaar oud en nog slaaf. Ik heb geen andere personen in Suriname kunnen vinden met de achternaam Walvisch.

Het blijft overigens een vreemde zaak, dat Goedmoed in twee verschillende registers voorkomt. In het Slavenregister 1830-1863, staat hij alleen vermeld als Goedmoed, wiens eigenaar Pieter Geesken was en die uitgeschreven werd op 3 augustus 1831, omdat hij was overleden. In de lijst van Vrijverklaarde slaven uit 1863 komen we Jonas Walvisch tegen, wiens slavennaam Goedmoed was en die als kuiper en delver werkte op de plantage Potribo, lid was van de EBG en 53 jaar oud was. Is hier sprake van een of twee personen met de naam Goedmoed? Of klopte de administratie niet helemaal? Zeker is, dat de achternaam “Walvisch” in Suriname niet meer voorkomt.

 

Tiel, 1 januari 2022


 

 


 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten