Familiefoto's

Familiefoto's
Familiefoto's

donderdag 1 februari 2024

Genealogisch blog 741

 

Dachau

De meeste Joden in mijn stambomen, die tijdens de Tweede Wereldoorlog door de nazi’s zijn vermoord, zijn omgekomen in de concentratiekampen Auschwitz-Birkenau (en de subkampen) en Sobibor. Vele honderden. Een veel geringer aantal werd vermoord in kampen als Bergen-Belsen, Buchenwald, Mauthausen, Gross-Rosen en andere, of stierf ergens in Midden-Europa, wanneer de juiste plaats van overlijden niet bekend was.

Heel verwonderlijk is, dat slechts zeven Joden in mijn stambomen concentratiekamp Dachau ven binnen hebben gezien. Drie van hen hebben er tijdelijk gevangen gezeten, van wie weer een de bevrijding van het kamp door de Amerkanen op 29 april 1945 heeft meegemaakt. Vier personen uit mijn stambomen overleefden de gruwelen van Dachau niet.

Dachau, zo’n 20 km ten noorden van München, was het eerste grootschalige concentratiekamp, dat de SS liet bouwen in Nazi-Duitsland. Het kamp werd op 22 maart 1933 in gebruik genomen. Het bouwplan van Dachau werd het voorbeeld voor de latere vernietigingskampen. In het kamp werden aanvankelijk politieke gevangenen vastgehouden, later werden er ook Roma, homoseksuelen, misdadigers, verzetsstrijders en vooral Joden opgesloten.

Dachau, appèlplaats en Joodsmonument

Als journalist van dagblad De Tijd De Maasbode deed mijn vader verslag van het van het 37ste Eucharistische Wereldcongres, dat plaats vond in München begin augustus 1960. De inzegening door kardinaal Marcello Mimmi (1882-1961) van de ‘Kapel van Christus’ Doodsangst’ recht tegenover de appèlplaats van voormalig concentratiekamp Dachau noemde mijn vader het hoogtepunt van het 37ste Eucharistische Wereldcongres. Hij schreef over de bijeenkomst in Dachau in De Tijd De Maasbode het volgende:

“De eerste oud-gevangene, die stikkend van ontroering met een harde schreeuwende stem het woord voerde, was president dr. Leopold Figi uit Oostenrijk. Hij slaagde er niet in zijn tevoren aan de pers ter beschikking gestelde rede uit te spreken. Zijn behoefte om alle tien- honderdduizenden aanwezigen te doordringen van het leed dat hier geleden was, greep hem zo aan dat hij niet verder kwam dan enkele uitgeschreeuwde exclamaties.

Na hem volgde aartsbisschop Adam Kozlowiecki, een Poolse Jezuïet. Hij vertelde hoe hij en zijn Poolse medepriesters in de vijf en een half jaar van zijn gevangenschap werden gemarteld. ‘Als er één dag voorbijging’, zei hij, ‘waarin ik maar één of twee keer in het gezicht geslagen werd, voelde ik mij gelukkig.’ Toch kon ook hij tegen het eind zijn menselijke gevoelens niet meer onderdrukken. ‘God heeft mij’, zo zei hij, ’voor zijn Dienst gespaard, maar gelukkig mag ik daarvoor werken in Afrika,’ Zijn allerlaatste woorden in het Pools en als een schreeuw weg klinkend over het kamp echode na tussen de barakken.

Gerrit Dreese is een van de personen in mijn stambomen, die in Dachau werd vermoord. Gerrit kwam ter wereld in Amsterdam op 1 december 1905. Hij was een zoon van Jacques Dreese (1882-1936) en Henriëtte Swaab (1882-1943). Als schrijfwijze van de achternaam van Henriëtte Swaab komt ook ‘Swaap’ voor. Ik houd mij aan de schrijfwijze ‘Swaab’. Na de lagere school ging Gerrit naar de MULO  en volgde hij lessen in handelscorrespondentie. In tegenstelling tot zijn vader en grootvader ging Gerrit niet werken in de diamantindustrie in Amsterdam, hij vond emplooi in de handel. Op zijn latere huwelijksakte staat als zijn beroep vermeld handelsagent.

In 1924 moest Gerrit opkomen voor de keuring voor militaire dienst. Daardoor weten we nu, dat hij een lengte had van 1.59 m. en dat hij problemen had met de wijsvinger van zijn linkerhand, waardoor hij definitief ongeschikt werd verklaard voor de militaire dienst.

Op 24-jarige leeftijd trouwde Gerrit met Clara Polak in Amsterdam op 20 februari 1930. Een van de getuigen bij de voltrekking van hun huwelijk was Gerrit Polak, een oom van Clara. Als getrouwd stel gingen Gerrit en Clara inwonen bij de moeder van Gerrit aan de Vechtstraat 85 eenhoog. Ze hebben daar de rest van hun leven gewoond.

Clara was de oudste dochter van kleermaker Benjamin Polak (1885-1943) en Roosje Pampel (1885-1943). Clara was in het bezit van de diploma’s typen en steno. Ze had met succes de avondopleiding boekhouden gevolgd. Op 1 april 1934 schonk Clara het leven aan zoon Jack, hun enig kind.

Kaart Arolsen Archiv Gerrit Dreese

Zowel uit de kaart in het Arolsen Archiv van Gerrit Dreese als uit de kaart van Clara Polak blijkt, dat beiden tijdens de Tweede Wereldoorlog gewerkt hebben voor de Joodse Raad. Daardoor zouden ze gesperrt moeten zijn van deportatie. Maar beloften van de nazi’s hadden geen geldigheid.

De kaart van Gerrit Dreese laat zien, dat hij als magazijnbediende en bode gewerkt heeft op het adres Nieuwe Keizersgracht 58 in Amsterdam. Op dat adres was het kantoor van de Joodse Raad gevestigd. De Raad bestempelde hem als ‘bruikbaar’. Clara werkte weliswaar bij de firma Gebr. Henselijn in de Muiderstraat en later aan de Keizersgracht, waar voornamelijk bedrijfskleding werd gemaakt. Op haar Arolsenkaart valt te lezen, dat ze daar werkte aan de productie van rugzakken ten behoeve van de Joodse Raad. De opmerking “ten behoeve van de Joodse Raad” duidt erop, dat ze bij Henselijn werkte in opdracht van de Joodse Raad.

Kantoor van de Joodse Raad, Foto Gem. Archief Amsterdam

Ondanks hun ‘sperr’ namen de nazi’s Gerrit, Clara en de kleine Jack in juni 1943 gevangen. Op 20 juni 1943 kwamen Gerrit en Clara in Westerbork aan. Volgens zijn kaart bij het Arolsen Archiv zou de kleine Jack een dag later in Westerbork zijn aangekomen. Dat komt mij als zeer onwaarschijnlijk voor. Hoe dan ook vader Gerrit belandde in barak 60 en Clara en Jack in kinderbarak 65.

In Westerbork heeft Gerrit er alles aan gedaan om in aanmerking te komen om naar Palestina te gaan. Op 10 juli 1943 zou hij daarvoor in aanmerking komen, zo valt op te maken uit een tweede kaart van hem in het Arolsen Archiv. Een week later werd bekend gemaakt, dat het vermeld staan op de Palestinalijst ook voor gesperrten als Gerrit geen waarborg meer was tegen deportatie. Om op de lijst te kunnen blijven staan moesten de gevangenen beschikken over officiële papieren uit Palestina of van het Rode Kruis, het zgn. Palestina-certificaat, of kunnen aantonen, dat hun echtgenoot of echtgenote al in Palestina verbleef. Op 17 juli 1943 werd op de kaart van Gerrit genoteerd:

“geen plaatsing op Palestinalijst mogelijk.”

Kaart 2 Arolsen Archiv van Gerrit Dreese

Op 31 augustus 1943 volgde voor het gezin van Gerrit Dreese het onvermijdelijke transport naar het Oosten. Drie dagen later gingen Clara en zoontje Jack in Auschwitz direct door de schoorsteen. Gerrit was blijkbaar nog sterk genoeg om voor de nazi’s slavenarbeid te verrichten. Hij werd op 6 augustus 1944 om onduidelijke redenen overgebracht naar concentratiekamp Dachau.

Sterbeurkunde Gerrit Dreese

In Dachau was Gerrit Dreese gevangene nr. 87671. Op 25 april 1950 maakte de dienst in Arolsen zijn akte van overlijden op. Daaruit bleek, dat Gerrit Dreese op 23 april 1945 om het leven kwam, minder dan een week voor de bevrijding van het kamp door de Amerikanen.

 

Tiel, 1 februari 2024

Geen opmerkingen:

Een reactie posten