Gelijkgeschakeld
Voor Albert Welling, mijn vader, verliepen
de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog redelijk rustig. In Amersfoort voltooide
hij zijn opleiding aan de HBS B in 1941. Korte tijd later, in december 1941,
werd hij vrijgesteld van de zgn. Schanzarbeiten, de verplichte graafwerkzaamheden
ten behoeve van de opbouw van de Neue Westwall, de eerste fase in de aanleg van
de Atlantikwal. Om die vrijstelling te
verkrijgen was Albert, op dringend advies van zijn moeder, als kantoorbediende gaan
werken bij Eysink Fabrieken N.V. De Amersfoortsche Rijwiel-, Automobiel- en
Machinefabrieken D. H. Eysink aan het
Julianaplein produceerden auto’s, motorrijwielen en transportfietsen, een
betrouwbare werkgever. Mijn vader heeft gewerkt
bij Eysink tot 1942, toen hij, op eigen initiatief, als leerling-journalist begon
bij de Utrechtsche Courant. De journalistiek was toch zijn droomwereld, hoe anders
zijn moeder er aanvankelijk ook over mocht denken.
Vrijstelling van
Schanzarbeiten
|
Na de Nederlandse capitulatie in
mei 1940 verplichtte de Duitse militaire bevelhebber alle Nederlandse dagbladen
niets te publiceren, dat als ‘vijandig
gezind tegenover Duitsland’ kon worden uitgelegd:
“De bladen, behoorende tot de
Nederlandsche dagbladpers, zullen tijdens de duur der bezetting door de militaire
autoriteiten verschijnen, zonder dat op deze bladen een voorcensuur wordt
uitgeoefend. Deze tegemoetkomende houding veronderstelt natuurlijk een absoluut
loyale houding van uitgevers en redacteuren.”
Daarmee waren de Nederlandse
kranten ‘gelijkgeschakeld’, zoals dat
heette. Alle journalisten moesten de betreffende verklaring ondertekenen,
wilden ze hun werk niet verliezen of erger. Mijn vader ondertekende de
verklaring, toen hij als leerling in dienst trad bij de Utrechtsche Courant. De verklaring van mijn vader, voorzien van
twee (pas)foto’s, wordt nog bewaard bij het Nederlands Instituut voor
Oorlogsdocumentatie (NIOD) te Amsterdam.
In de nazomer van 1943 kreeg mijn
vader heel direct te maken met de gevolgen van de gelijkschakeling. Half
september verscheen in alle kranten een advertentie, die belangstellenden,
tussen 19 en 25 jaar, die zich tot de journalistiek aangetrokken voelden,
opriep deel te nemen aan de opleidingscursus, die het Verbond van Nederlandsche Journalisten organiseerde. Het
achterliggende doel van de advertentie kwam naar voren in de volgende zinsnede:
“Zij dienen begrip te hebben voor en in
te stemmen met de beginselen der nieuwe orde.”
In vakkringen was deze cursus nogal
omstreden. Omdat de advertentie nauwelijks tot aanmeldingen leidde, verzocht
het Verbond ingeschreven leerling-journalisten over deelname te komen praten.
Voor Albert was het duidelijk, dat hij de cursus ook zou moeten volgen. Hij zag
dat, echter, helemaal niet zitten. Hij was al anderhalf jaar in dienst bij de Utrechtsche
Courant en 21 jaar. Volgens het Journalistenbesluit was hij daarom geen
leerling meer. Bovendien had hij principiële bezwaren. Zijn hoofdredacteur en
de directie van de krant hadden er geen moeite mee hem per direct als
volwaardig journalist in dienst te nemen, wat een salarisverhoging betekende.
Gelijkgeschakelde
Pers
|
Op 5 november 1943 reisde mijn
vader toch af naar Den Haag voor een gesprek met het Verbond van Nederlandsche Journalisten.
Zijn ondervragers wilden van hem exacte antwoorden hebben op enkele
categorische vragen. Hij schreef daarover in maart 1944:
“Wat dunkt u, vroeg hij, van de
Volksdienst, de Winterhulp, de Arbeidsdienst, de Jeugdstorm, het Arbeidsfront
en de N.S.B.? Ik antwoordde op deze vragen zoals een principieel Nederlander en
katholiek betaamt, aanvaardend wat aanvaard mocht worden, verwerpend wat
verworpen moest worden.”
Een week later viel bij mijn
vader een brief op de mat, waarin werd medegedeeld, dat zijn inschrijving als
journalist ‘niet dan na het volgen van de
cursus zou kunnen plaats vinden.’ Hij moest aan de cursus deelnemen, anders….
Maar op 4 maart 1944 zond hij
zijn journalistenpas terug naar het Verbond. Hij dreigde nu brodeloos te
worden. Zijn hoofdredacteur, gesteund door de complete redactie, diende een
verzoek in om mijn vader als administrateur van de redactie aan te stellen. Dit
verzoek werd om veiligheidsredenen afgewezen. Maar er kwam een oplossing, zoals
mijn vader zelf schreef:
“Met ingang van 1 april zou mijn bureau
officieel op de administratie moeten staan, waar mijn hoofdtaak de verzorging
der redactieadministratie zou zijn. Hierbij dient opgemerkt te worden, dat de
Verbondsvoorzitter tegen mijn aanstelling als administrateur T E R redactie
geen bezwaar maakte.”
In een Curriculum Vitae, dat Albert
schreef na de oorlog in 1946, vermeldde hij, dat hij van april tot augustus
1944 clandestien werkte als redacteur voor de Utrechtsche Courant. Hij had zijn
baan bij de Utrechtsche Courant op het einde van de oorlog al opgezegd en trad 1
juni 1945 als redacteur in dienst bij het Utrechtsch Katholiek Dagblad. Voor deze
krant schreef hij het meest over de gruwelen van de oorlog. Op 26 mei 1945 publiceerde
de krant een artikel van hem met de titel ‘De
accordeonist van Buchenwald’, waarin de Amersfoortse muzikant Jack Louis vertelde hoe hij Auschwitz, Buchenwald en
Bergen Belsen overleefd had. Zijn relaas:
“Dat in mijn tijd 2½ miljoen Joden werden
vergast, dat, wanneer de gaskamers het niet aankonden, mensen bij honderden
werden neergemaaid of levend in kuilen brandende olie geworpen, dat van as en
beenderen der vergasten door ons een kampweg van bijna 2 km werd aangelegd, dat
alles mag je niet ontzetten. Het moet langs je heen gaan als de wind langs een
huis, want wie denkt gaat verloren. Bij 12 uren arbeid, knolrapensoep en een
korst brood per dag, bij ‘uitbetalingen’ stokslagen, waarbij toch de sterkste
man bewusteloos raakt, bij totale rechteloosheid, buiktrappen en kapot geslagen
gebitten moet je alles vergeten voor dat ene: volhouden!”
Precies een jaar na het Duitse Ardennenoffensief
beschreef mijn pa het verloop van die strijd nog eens onder de titel ‘Toen Ike sliep’. Na een beschrijving van de
gevechtshandelingen eindigde hij zijn stuk met:
“Toen de geallieerde tanks Echternach
opnieuw binnenraasden, vonden zij in enige kelders nog altijd weerbare
Amerikaanse soldaten. Hun laatste bevel was geweest stand houden, en zij hadden
standgehouden. Geen Duitser, die hen had durven verdrijven. 150 hadden ze er
neergeschoten. Verder niets.
Doch men vond meer. Men vond de lijken
van neergeschoten Amerikaanse gevangenen, om het leven gebracht in de eerste
dagen van het offensief, toen het tempo blijkbaar niet veroorloofde hen achter
de linies te brengen.
De soldaten die dat zagen hebben het
nooit vergeten. Zij hebben eraan gedacht, toen zij met alle krachten de laatste
resten van de zaak opruimden, en ook toen zij direct daarna bij Nijmegen en
Roermond de strijd om de Rijn begonnen. Zij hebben er weer aan gedacht, toen
zij die rivier overstaken en later toen zij zegevierend Berlijn binnentrokken.
En zij zullen er nogmaals aandenken, straks, als in Neurenberg de verhoren zijn
geëindigd en het vonnis moet worden uitgesproken.”
Albert Welling als
verslaggever
Mijn vader werkte bij het Utrechtsch Katholiek Dagblad tot 1
september 1946. Toen trad hij in dienst bij dagblad De Tijd als redacteur voor
Utrecht. De centrale redactie van De Tijd was gevestigd in Amsterdam aan de
Nieuwezijds Voorburgwal in het pand “’t Kasteel van Aemstel”. De Tijd was destijds
één van de drie landelijke katholieke kranten van Nederland en al sinds de
oprichting in 1845 de spreekbuis van de Nederlandse bisschoppen.
In de naoorlogse jaren tot 1951
vond de zgn.
Perszuivering plaats. Alle journalisten, die tijdens de bezetting gewerkt
hadden bij de gelijkgeschakelde pers moesten in het bezit zijn van een certificaat
van geen bezwaar om aan de slag te kunnen. Mijn pa ook, omdat hij gewerkt had
bij de gelijkgeschakelde Utrechtsche Courant. Bij zijn aanvrage van het certificaat
bij de Commissie voor de Perszuivering moest hij een uitvoerig overzicht doen
van zijn werkzaamheden tijdens de oorlog. Daarop kreeg hij het certificaat.
Een paar maanden later had hij
weer met de perszuivering te maken. Het Utrechts Nieuwsblad van 24 februari
1947 deed verslag van het proces tegen H. van Krugten, de uitgever van de Utrechtsche
Courant, waarin deze NSB-sympathisant ten laste werd gelegd in het door hem
uitgegeven weekblad “De Biltsche Koerier” propaganda te hebben gemaakt voor het
nationaal socialisme en als perscontroleur werkzaam te zijn geweest voor de
Waffen-SS en in die functie mededeling te hebben gedaan, dat sommige kranten,
waaronder de Utrechtsche Courant,
weigerden advertenties van Duitse instanties op te nemen. Voormalig hoofdredacteur
Van den Biggelaar en mijn vader bevestigden in een schriftelijke
verklaring, dat de Utrechtsche Courant inderdaad geen advertenties van Duitse
instanties had opgenomen. Van Krugten werd veroordeeld tot 2 jaar en 3 maanden
internering met aftrek, ontzetting uit alle rechten en verbeurdverklaring van
fl. 5000,00.
Tiel, 20-12-2016
Geen opmerkingen:
Een reactie posten