Soldaatverslaggever
In dit verhaal neem ik je mee
naar november 1950 en april 1951. De verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog waren vijf jaar daarvoor
tot een einde gekomen, maar er volgden voor ons land nog vijf loodzware jaren,
zoals Ad van Liempt die
jaren betitelde in zijn boek “Na de bevrijding, de loodzware jaren 1945-1950”.
Nederland was dan wel door de geallieerden van de Duitsers bevrijd, maar raakte
in die jaren verzeild in een smerige koloniale oorlog in voormalig
Nederlands-Indië. Een paar honderdduizend jonge mannen werden als dienstplichtig
soldaat naar Indië gestuurd om daar orde en rust te brengen en de peloppers te
verdrijven, die uit waren op een eigen Indonesische staat. Die
Nederlandse jongemannen in Indië konden niet meewerken met de opbouw van het
eigen land. Sommigen van hen verbleven ruim drie jaar in de Gordel van Smaragd,
anderen bleven daar voor eeuwig.
Pas na de beëindiging van de
gevechten in Indië kon goed met de wederopbouw van Nederland begonnen worden.
Met Amerikaanse steun. De Amerikanen, zakelijk als ze waren, ontwikkelden tal
van programma’s om het uitgemergelde Europa zich te laten ontwikkelen tot
krachtige naties aan wie veel geld te verdienen viel door de Yankees.
Voorwaarde was, dat in Duitsland nooit meer iemand als Hitler het voor het
zeggen zou kunnen krijgen.
Gereed voor vertrek
naar Heidelberg
|
Samen met de Russen verdeelden de
geallieerden Duitsland in vier zones, voor elke overwinnaar een zone. Voor de
westerse geallieerden was nu niet meer Duitsland de grote vijand, maar de
Sovjet Unie. De Koude Oorlog was begonnen! Om de West-Europese landen buiten de
invloedsfeer van de Russen te houden, hadden de Amerikanen het “Mutual Defense Assistance Programme” in het
leven geroepen. Tussen 1948 en 1954 gaven de Amerikanen ca. 30 miljard dollar
uit aan materiaal en het opleiden van militairen. Gedurende de jaren
vijftig kwam de helft van de aanschaf van materieel door Nederland voor
rekening van de Amerikanen. Daaronder waren vooral fregatten, mijnenvegers, onderzeeboten
en een deel van de jachtvliegtuigen.
De opperbevelhebber van de
Amerikaanse troepen in Europa, generaal Thomas T. Handy (1892-1982), nodigde – met gevoel voor PR - in november 1950
in het kader van het “Mutual Defense
Assistance Programme” een negental Nederlandse verslaggevers uit om kennis
te komen nemen van de opleiding die in totaal 500 Nederlandse militairen kregen
aan de Amerikaanse militaire scholen in Duitsland.
Mijn vader schudt
generaal Handy de hand
|
Mijn vader was één van de uitgenodigde
verslaggevers, die samen met enkele Nederlandse militairen op het Centraal
Station in Amsterdam verzamelden om per trein naar Heidelberg te reizen.
Tijdens een interview met de
Nederlandse journalisten deed Handy “enige
markante opmerkingen met betrekking tot onze bewapening”, zoals mijn vader
schreef in De Tijd van 16 november 1950. Hij schreef verder:
“Generaal
Thomas T. Handy, geboren te Spring City in Tennessee (USA) en begiftigd met
meer eretekenen dan zonder bezwaar voor de leesbaarheid van deze krant kan
worden opgesomd, is 58 jaar. Hij heeft in de afgelopen oorlog geen frontdienst
verricht en hij komt in zijn uiterlijk meer overeen met onze goede oom, die
zijn leven lang kostelijke moccataartjes vervaardigde, dan met de klassieke
voorstelling van de keiharde bevelhebber op een moeilijke post in een spannende
tijd. Desniettemin is hij dat. Deze vriendelijke, grijze en nog door geen
honderd journalisten uit zijn evenwicht te brengen generaal is commandant van
de Amerikaanse bezettingszone en als zodanig de hoogste Amerikaanse autoriteit
in Europa.”
Met een haast profetische blik
beschreef mijn vader in de krant van 18 november 1950 een klas waar
tanktechniek werd onderwezen:
“Maar
wanneer men nu in Villseck, op de zoom van het IJzeren Gordijn, een klas
binnentreedt, waar de tanktechniek wordt onderwezen en men treft in die klas
broederlijk vereend, maar ten prooi aan een Babylonische spraakverwarring:
Grieken, Italianen, Noren, Fransen en Turken, dan krijgt dat tot dusver nog
abstracte begrip van eenheid plotseling een aangrijpende realiteit. Hier wordt
een oude droom: eenheid van alle naties voor een goed deel verwerkelijkt. Maar
als men ziet met hoeveel moeilijkheden dat gepaard gaat, hoe een Amerikaanse
sergeant zich via vijf onderscheiden tolken nog maar nauwelijks verstaanbaar
kan maken, dan begrijpt men dat het Italiaanse spreekwoord: tussen zeggen en
doen ligt de halve zee, ook geldt voor de eenheid van Europa. Ze is simpel
geformuleerd en gemakkelijk te eisen, maar haar uitvoering vraagt een
ontzettend geduld en een grote vasthoudendheid.”
Dat mijn vader een hekel had aan
fysieke inspanningen heb ik zeer recentelijk
laten weten. Toch moest hij zich daaraan af en toe onderwerpen, simpel om aan
de kost te komen. In de week van 23 april 1951 vond op de Veluwe de
grootscheepse militaire oefening ‘Crescendo II’ plaats. Mijn vader was, net als
tal van collega’s, uitgenodigd met eigen ogen waar te nemen hoe zeer het
Nederlandse leger voorbereid was op een aanval uit het Oosten. De legerleiding
had besloten, dat aanwezige pers de oefening kon meemaken als ‘speciaal soldaat’ om het contact met de
troepen te vergemakkelijken. Mijn vader kreeg een uniform aan en een helm op
zijn hoofd. Natuurlijk ontbrak zijn notitieblok niet, en, zoals altijd wanneer
het spannend voor hem was, een sigaret in de mond.
Soldaatverslaggever
|
Tijdens deze oefening kreeg mijn
vader ook nog een geweer in handen geduwd. Hij was nu net een echte soldaat,
want zijn dienstplicht was door de oorlog (gelukkig maar) aan hem voorbij
gegaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten