Verbond van Nederlandsche Journalisten
Enkele dagen geleden ontving ik
van het NIOD kopieën van de documenten, die daar bewaard worden, over mijn
vader en de gelijkschakeling van de Nederlandse pers tijdens de Tweede
Wereldoorlog. Ik schreef daar in Genealogisch
blog 132 het volgende over:
“Na de Nederlandse capitulatie in mei 1940 verplichtte de Duitse
militaire bevelhebber alle Nederlandse dagbladen niets te publiceren, dat als ‘vijandig gezind tegenover Duitsland’
kon worden uitgelegd:
“De bladen, behoorende tot de Nederlandsche dagbladpers, zullen tijdens
de duur der bezetting door de militaire autoriteiten verschijnen, zonder dat op
deze bladen een voorcensuur wordt uitgeoefend. Deze tegemoetkomende houding
veronderstelt natuurlijk een absoluut loyale houding van uitgevers en
redacteuren.”
Daarmee waren de Nederlandse kranten ‘gelijkgeschakeld’,
zoals dat heette. Alle journalisten moesten de betreffende verklaring
ondertekenen, wilden ze hun werk niet verliezen of erger. Mijn vader
ondertekende de verklaring, toen hij als leerling in dienst trad bij de
Utrechtsche Courant.”
Aan de hand van de documenten,
die ik nu van het NIOD ontving, wil ik in dit Genealogisch blog dieper ingaan
op de gevolgen, die de gelijkschakeling had voor mijn vader, die op 26 mei 1942
als leerling-journalist in dienst trad van de Utrechtsche Courant, een uitgave
van N.V. Uitgeversmij. Neerlandia. Zijn inkomen was toen fl. 600,- per jaar.
Hij kreeg een vast dienstverband en vier dagen later werd zijn
arbeidsovereenkomst door hemzelf, de uitgever en de Raad van Commissarissen
ondertekend.
Arbeidsovereenkomst
Albert Welling
|
Direct na zijn indiensttreding
richtte mijn vader een verzoek aan het Verbond van Nederlansche Journalisten (VNJ),
de enige toegestane, nationaalsocialistische vereniging van journalisten, om
als lid toegelaten te worden. Het betreffende vragenformulier had hij ingevuld.
Hij werd toegelaten tot het Verbond en ontving, gedateerd 1 januari 1943, zijn
Journalistenpas met nummer 0612.
Journalistenpas
|
Als leerling schreef mijn vader nog kleine stukjes, vooral recensies van
films, van recent verschenen boeken, circus en amateurtoneel. In mei 1943 vond
hij het tijd geworden om bij het VNJ officieel te boek te staan als
kunstcriticus. Blijkens zijn aanvrage daartoe was hij al sinds augustus 1941
als zodanig werkzaam, aanvankelijk als plaatselijk correspondent en medewerker
in algemene zin Hij gaf ook aan, dat hij door zijn lidmaatschap van het Amersfoorts Kunstenaarsgilde mede gevormd was tot kunstcriticus. Zijn
aanvrage werd gehonoreerd en op zijn journalistenpas kwam te staan, dat hij
ingeschreven was in het Register voor Kunstcritici voor toneel en
ontspanningskunst.
In de zomer van 1943 wilde mijn vader niet langer leerling-journalist
zijn. Hij schreef op 9 september 1943 een brief naar het VNJ, dat hij er genoeg
van het systeem:
“om jonge krachten voor vol te doen
werken, doch half te betalen.
Hij begon zijn brief met de
litanie, dat:
“ondergetekende zich in de weinig benijdenswaardige
positie bevindt slachtoffer te zijn van het instituut leerling-journalist.
Voorzien van een salaris van zegge en schrijven fl. 50,0 per mnd. Plus zoowaar
de vergoeding van zijn abonnement Amersfoort-Utrecht, mag hij proberen zichzelf
te verzorgen en tevens zich middels de studie voor te bereiden op de toekomst.”
Mijn vader wilde van de VNJ weten
of er een mogelijkheid bestond om van het juk van leerling-journalist bevrijd
te worden. Hij vond zichzelf een volwaardig journalist en had genoeg jaren “geleerlingd”. Hij wilde vooruit en was ervan overtuigd
dat hij dat kon.
Ik denk, dat de wat sarcastische
toon van zijn brief voortkwam uit het feit, dat mijn vader zich door de oorlog
al voldoende in zijn ontwikkelingsmogelijkheden beperkt voelde. Tewerkstelling
in Duitsland hing hem boven het hoofd en hij had het niet zo op organisaties,
als de VNJ, die in de pas liepen met de bezetter.
Brief van Albert
Welling aan VNL, d.d. 06-09-1943, gedeelte
|
In de nazomer van 1943 kreeg mijn
vader heel direct te maken met de gevolgen van de gelijkschakeling, toen
zakelijk leider, J.
Learbuch, van de VNJ, hem op 10
september antwoordde. Learbuch was zeer verbaasd over het feit, dat mijn vader
kritiek leverde op de salarisregeling. Daarmee gaf hij er blijk van niets
begrepen te hebben van het Journalistenbesluit van 1941 (de gelijkschakeling),
waarvan artikel 6 precies aangaf aan welke voorwaarden een leerling-journalist
moest voldoen om tot journalist te worden bevorderd. Learbuch gaf mijn vader
het advies het artikel 6 nog eens grondig te bestuderen.
Half september verscheen in alle kranten een advertentie, die gegadigden
tussen 19 en 25 jaar, die zich tot de journalistiek aangetrokken voelden, opriep
deel te nemen aan de opleidingscursus, die de VNJ organiseerde. Het
achterliggende doel van de advertentie kwam naar voren in de volgende zinsnede:
“Zij dienen begrip te hebben voor en in te
stemmen met de beginselen der nieuwe orde.”
Daar de advertentie nauwelijks
tot aanmeldingen leidde, verzocht het Verbond ingeschreven
leerling-journalisten over deelname te komen praten. Mijn vader ontving op 2
november 1943 een uitnodiging voor zo’n gesprek met de Verbondsvoorzitter. Op 5
november 1943 reisde hij toch af naar Den Haag ondanks zijn bezwaren. Hij was
al anderhalf jaar in dienst bij de Utrechtsche Courant en 21 jaar. Volgens het
Journalistenbesluit was hij daarom geen leerling meer. Zijn ondervragers wilden
van hem enige categorische vragen exact beantwoord zien:
“Wat
dunkt u, vroeg hij, van de Volksdienst, de Winterhulp, de Arbeidsdienst, de
Jeugdstorm, het Arbeidsfront en de N.S.B.? Ik antwoordde op deze vragen zoals
een principieel Nederlander en katholiek betaamt, aanvaardend wat aanvaard mocht
worden, verwerpend wat verworpen moest worden.”
Op 8 november klom Learbuch weer
in de pen en schreef mijn vader, dat Verbondsvoorzitter, P.J.
van Megehelen, alles overwegende na het gesprek met mijn vader, het toch noodzakelijk
vond, dat mijn vader de cursus zou volgen. Learbuch dreigde zelfs:
“U staat dus voor de keus, ofwel den
cursus volgen of een ander beroep kiezen."
Mijn vader reageerde op 17
november 1943 door erop te wijzen, dat zijn tijd als leerling-journalist al
bijna vier jaar duurde. Daarom verzocht hij de Verbondsvoorzitter dringend ermee
in te stemmen hem tot eerstejaars journalist te bevorderen per 1 januari 1944. Gelukkig
voor mijn vader hadden zijn hoofdredacteur en de directie van de krant er geen
moeite mee hem per direct als volwaardig journalist in dienst te nemen, wat een
salarisverhoging voor hem betekende.
P.J. van Megehelen
|
Per brief van 25 november 1943
liet Learbuch weten, dat van heroverweging van het besluit van de
Verbondsvoorzitter geen sprake kon zijn. Om eerstejaars journalist te worden
moest en zou mijn vader deelnemen aan de cursus.
Gesterkt door de stellingname van
zijn hoofdredacteur en directie, berichtte mijn vader op 23 februari 1944 aan
de VNJ, dat hij om principiële redenen afzag van de uitnodiging deel te nemen
aan het voorexamen voor de cursus. Daarop was de maat voor de VNJ vol. Per 6
maart 1944 werd mijn vader afgevoerd uit het Register van Kunstcritici. Hij
stuurde zijn journalistenpas terug naar de VNJ.
Mijn vader dreigde nu brodeloos
te worden. Zijn hoofdredacteur, gesteund door de complete redactie, diende
echter het verzoek in hem als administrateur van de redactie te handhaven. Dit
verzoek werd ook afgewezen. Maar er kwam toch een oplossing, zoals mijn vader
zelf schreef:
“Met ingang van 1
april zou mijn bureau officieel op de administratie moeten staan, waar mijn
hoofdtaak de verzorging der redactieadministratie zou zijn. Hierbij dient
opgemerkt te worden, dat de Verbondsvoorzitter tegen mijn aanstelling als
administrateur T E R redactie geen bezwaar maakte.”
In zijn Curriculum Vitae van 1946
vermeldde mijn vader, dat hij van april tot augustus 1944 clandestien als
redacteur voor de Utrechtsche Courant werkte.
Tiel,3 november 2017
Dag Paul,
BeantwoordenVerwijderenJouw vader opereerde strategische, doelgericht en vasthoudend. Daarmee is hij de Tweede Wereldoorlog doorgekomen zonder werkloos te worden. Aan het begin van zijn loopbaan nam hij een lastige beslissing, Het is niet duidelijk of hij zich daarvan op zo’n jeugdige leeftijd bewust is geweest. We hebben het er vast nog wel een keer over.
Wim
In de schoonfamilie van mijn vader waren ook leden van de familie Welling.
BeantwoordenVerwijderenZal ik die gegevens eens naar je mailen. Misschien heb je er wat aan en misschien andersom kun je mij verder helpen. Ik hoor graag.
Jan Bontje