Familiefoto's

Familiefoto's
Familiefoto's

zaterdag 30 maart 2019

Genealogisch blog 356


Strijd om geestelijke goederen

Verschillende personen uit het geslacht Van Haeften waren stichters en/of eigenaren van vicarieën. In 1400 stichtte Otto van Haeften (1365-1430), de echtgenoot van Adelissa van Herwijnen, het kapittel van de kerk in Haaften. Otto was niet alleen de stichter van het kapittel, hij was ook collator (eigenaar) van de pastorie en de vicarieën (zijaltaren) van de kerk. Dirk van Haeften (1525-1578) was collator van het OLV-altaar (vicarie) en het St. Nicolaasaltaar in de kerk van Gameren, waar hij ook opperkerkmeester was. Een laatste voorbeeld uit een lange rij: Nicolaas de Craen van Haeften (1653-1711) was tussen 1692 en 1696 vicaris van het altaar in Huis Beverweerd bij Utrecht.

Huidige kerk in Haaften, gebouwd in 1851, nadat de oude kerk was afgebroken
Huidige kerk in Haaften, gebouwd in 1851, nadat de oude kerk was afgebroken
Een vicarie was in de Middeleeuwen een stichting en rechtspersoon naar kerkelijk en wereldlijk recht. Een vicarie was eigendom van de collator en bestond uit een zijaltaar in een grote kerk. De vicaris of priester, later predikant, beheerde het zijaltaar en droeg daar de heilige missen op, waartoe de collator opdracht had gegeven. De vicaris werd betaald uit de inkomsten van de vicarie.

De collator of zijn erfgenamen hadden over de vicarie het collatierecht, d.w.z. de collator stelde de vicaris aan, weliswaar moest zo’n benoeming formeel goedgekeurd worden door de geestelijke overheid, i.c. de bisschop. De vicaris had tevens de taak de goederen die bij de vicarie behoorden te beheren en daarvoor op te treden in het rechtsverkeer. Tot een vicarie behoorden ook gronden en/of tienden en andere eigendommen. Het was voor adellijke personen lucratief collator van een vicarie te zijn, de opbrengsten waren meestal vele malen hoger dan de vergoeding voor de vicaris.
Tijdens de reformatie brachten de Staten van de provinciën de vicarieën onder het wereldlijke recht. Ook werd de bestemming van de opbrengsten van de vicarieën gewijzigd. Daaruit werden geen priesters meer betaald, maar zij dienden als beurzen voor studenten uit de familie van de collator. Sinds 1556 hielden de Staten van de provinciën toezicht op de bestemming en het beheer van de vicariegoederen. Omdat de opbrengsten van een vicarie vaak niet gering waren, kwam het ook wel voor, dat voor de reformatie zo’n vicarie twee collatoren had.
In de kerk van Heerde op de Veluwe, die gewijd was aan de H. Evangelist Johannes, bevonden zich twee vicarieën, de ene toegewijd aan de heilige Catharina, de andere aan de heilige Anthonius. Deze laatste vicarie had in de 17e eeuw twee collatoren, één uit de familie Van Haeften en één uit de familie Roukens. De Puttense familie Van Haeften had hun deel van de vicarie overgedaan aan hun bloedverwant Goswinus van Haeften, de zoon van Otto van Haeften en Francisca van Woerkum. De voornaam van Goswinus komt ook voor als Gosewijn en Gosen.
De andere helft van de vicarie was eigendom van de jonge Cornelius Roukens, die de vicarie van zijn moeder had gekregen, nadat zijn vader Cornelis Roukens was overleden. Toen moeder Rijksken Gruter de halve vicarie van St. Anthonius overdeed aan haar zoon, was deze nog maar net tien jaar oud. De reformatie was inmiddels achter de en dat had tot gevolg, dat katholieken uitgesloten waren van het vruchtgebruik van de vicarieën.

Johanneskerk in Heerde, tekening van Rijksmonumenten
Johanneskerk in Heerde, tekening van Rijksmonumenten

De moeder van Cornelus Roukens, Rijksken Gruter, dacht, optredend voor haar zoon, een punt te hebben, nu katholieken uitgesloten waren van het vruchtgebruik van vicarieën. Haar was ter ore gekomen, dat Goswinus zich heimelijk bekeerd had tot het katholicisme, daar hij in Maastricht
“op de Paepsche schole studeerde en de schoolen ging”.
Als bewijs hiervoor beriep ze zich op een brief van de Maastrichtse schepen Mathias van Dilsen, die op 12 november 1647 aan de Nijmeegse koopman Mathijs van Cuick had geschreven, dat Goswinus van Haeften in Maastricht naar een katholieke school ging, die behoorde tot het kapittel van St. Servaes. Rijksken Gruter was in juli 1648 bovendien in het bezit gekomen van een document, geschreven door Niklaes Toenissen, bode van het Hof van Gelre, waarin deze op haar verzoek bevestigde, dat Goswinus in Maastricht naar de katholieke school ging. Rijksken Gruter eiste daarom, dat haar zoon ook eigenaar zou worden van de halve vicarie van Goswinus van Haeften. De veronderstelling van Rijksken Gruter, dat Goswinus katholiek zou zijn, was zo gek nog niet. Hij werd op 20 juni 1632 in de St. Jan van ’s Hertogenbosch gedoopt. Bovendien is bekend, dat in ieder geval ook zijn moeder katholiek was.
Er volgde een proces voor het Hof van Gelre. Namens Rijksken Gruter en haar zoon Cornelis voerde advocaat Everhard Everwijn het woord. Het Hof verklaarde, dat het de brief met de eis, die Rijksken geschreven had en die door de bode van het Hof, Engel Peters, op 18 december 1647 overhandigd was aan jonker Willem van Haeften, die als verweerder van zijn zoon optrad, en aan Francina van Woerkum, als bewijs accepteerde.
Het proces vond plaats op 24 maart 1648 in de “griffie der kanzerieën van Gelderland”. Zowel Everhard Everwjjn als Mathijs Feeren, de advocaat van Willem van Haeften c.s. betoogden, dat partijen volhardden in hun standpunten en dat ze binnen twee weken nadere bewijzen daarvoor zouden aanvoeren.

Voormalige Hof van Gelre in Arnhem
Voormalige Hof van Gelre in Arnhem

Het Hof besloot enkele dagen later de behandeling van de zaak enige tijd uit te stellen vanwege
“Syeckte ende swacheijdt van impetrantes advocat”.
Op 12 augustus 1649 was de advocaat van Rijksken Gruter weer opgeknapt, zodat de rechtszaak voortgezet kon worden. Namens de weduwe Roukens voerde haar advocaat toen aan, dat Goswinus van Haeften niet alleen naar de katholieke school in Maastricht ging, maar dat hij, als katholiek, ook niet zou kunnen bewijzen, dat hij zich in de kerk aan de gereformeerde voorschriften hield:
“gelijk door UED is bevolen, dat alle Roomsch gezinden moeten doen, indien zij vakarie willen genieten”.
De advocaat van Rijksken Gruter betoogde verder, dat haar zoon in Nijmegen naar school ging en aanhanger was van de gereformeerde religie. Hij overhandigde daarbij aan het Hof een enigszins curieus attest van de rector van de Latijnse school in Nijmegen, waarin deze aangaf, dat Cornelis Roukens weliswaar vanaf zijn jeugd al mank was, maar dat dat hem er niet van weerhield ’s morgens vroeg al lessen te volgen, terwijl de andere leerlingen nog sliepen. Bovendien was Cornelis rein en had een karakter, dat de rector ten zeerste behaagde. En daarom herhaalde de advocaat de eis van Rijksken Gruter.
Willem van Haeften liet het Hof weten, dat hijzelf gereformeerd was en dat hij als luitenant diende in het Staatse leger. Hij repliceerde verder dat hij:
“Zyn soon mede in den oorlog en in dezelfde religie voorgenomen hadde op te trekken, hetzij tot ingenieurschap of andere faculteit ende geenszins in de paepsche religie end dat hy niet daartoe op de katholieke scholen is besteld”.
Willem had zijn zoon naar de Latijnse school in Maastricht gestuurd om Latijn te leren spreken, schrijven en verstaan, wat hem bij zijn latere studie goed van pas zou komen. En daarvan zou de Latijnse school ook kunnen profiteren.
Hoe deze zaak is afgelopen weten we jammer genoeg niet. Mogelijk, dat de Van Haeftens in het gelijk gesteld zijn, omdat Rijksken Gruter niet zo’n goede reputatie had. Voordat zij met Cornelis Roukens in het huwelijk trad, had zij al een buitenechtelijke zoon met de naam Hendrik van Heusden. Diens vader, Jelis van Heusden, wendde zich op 11 augustus 1648 tot het Hof in Arnhem met het verzoek de zoon van Rijksken Gruter als de zijne te legitimeren. Aldus geschiedde.
Of Goswinus in het gelijk werd gesteld, blijft dus speculatie.

Tiel, 30 maart 2019
 




Geen opmerkingen:

Een reactie posten