Strijd om geestelijke goederen
Verschillende personen uit het
geslacht Van Haeften waren stichters en/of eigenaren van vicarieën. In 1400
stichtte Otto van Haeften (1365-1430), de echtgenoot van Adelissa van
Herwijnen, het kapittel van de kerk in Haaften. Otto was niet alleen de
stichter van het kapittel, hij was ook collator (eigenaar) van de pastorie en
de vicarieën (zijaltaren) van de kerk. Dirk van Haeften (1525-1578) was
collator van het OLV-altaar (vicarie) en het St. Nicolaasaltaar in de kerk van
Gameren, waar hij ook opperkerkmeester was. Een laatste voorbeeld uit een lange
rij: Nicolaas de Craen van Haeften (1653-1711) was tussen 1692 en 1696 vicaris
van het altaar in Huis Beverweerd bij Utrecht.
Huidige kerk in Haaften, gebouwd in 1851, nadat de oude kerk was
afgebroken
|
Een vicarie was in de
Middeleeuwen een stichting en rechtspersoon naar kerkelijk en wereldlijk recht.
Een vicarie was eigendom van de collator en bestond uit een zijaltaar in een
grote kerk. De vicaris of priester, later predikant, beheerde het zijaltaar en
droeg daar de heilige missen op, waartoe de collator opdracht had gegeven. De
vicaris werd betaald uit de inkomsten van de vicarie.
De collator of zijn erfgenamen
hadden over de vicarie het collatierecht, d.w.z. de collator stelde de vicaris
aan, weliswaar moest zo’n benoeming formeel goedgekeurd worden door de
geestelijke overheid, i.c. de bisschop. De vicaris had tevens de taak de
goederen die bij de vicarie behoorden te beheren en daarvoor op te treden in
het rechtsverkeer. Tot een vicarie behoorden ook gronden en/of tienden en
andere eigendommen. Het was voor adellijke personen lucratief collator van een
vicarie te zijn, de opbrengsten waren meestal vele malen hoger dan de
vergoeding voor de vicaris.
Tijdens de reformatie brachten de
Staten van de provinciën de vicarieën onder het wereldlijke recht. Ook werd de
bestemming van de opbrengsten van de vicarieën gewijzigd. Daaruit werden geen
priesters meer betaald, maar zij dienden als beurzen voor studenten uit de
familie van de collator. Sinds 1556 hielden de Staten van de provinciën
toezicht op de bestemming en het beheer van de vicariegoederen. Omdat de
opbrengsten van een vicarie vaak niet gering waren, kwam het ook wel voor, dat
voor de reformatie zo’n vicarie twee collatoren had.
In de kerk van Heerde op de
Veluwe, die gewijd was aan de H. Evangelist Johannes, bevonden zich twee
vicarieën, de ene toegewijd aan de heilige Catharina, de andere aan de heilige
Anthonius. Deze laatste vicarie had in de 17e eeuw twee collatoren,
één uit de familie Van Haeften en één uit de familie Roukens. De Puttense
familie Van Haeften had hun deel van de vicarie overgedaan aan hun bloedverwant
Goswinus van Haeften, de zoon van Otto
van Haeften en Francisca van Woerkum. De voornaam van Goswinus komt ook
voor als Gosewijn en Gosen.
De andere helft van de vicarie
was eigendom van de jonge Cornelius Roukens, die de vicarie van zijn moeder had
gekregen, nadat zijn vader Cornelis Roukens was overleden. Toen moeder Rijksken
Gruter de halve vicarie van St. Anthonius overdeed aan haar zoon, was deze nog
maar net tien jaar oud. De reformatie was inmiddels achter de en dat had tot
gevolg, dat katholieken uitgesloten waren van het vruchtgebruik van de
vicarieën.
Johanneskerk in Heerde, tekening van Rijksmonumenten
|
De moeder van Cornelus Roukens, Rijksken Gruter, dacht, optredend voor haar zoon, een
punt te hebben, nu katholieken uitgesloten waren van het vruchtgebruik van
vicarieën. Haar was ter ore gekomen, dat Goswinus zich heimelijk bekeerd had
tot het katholicisme, daar hij in Maastricht
“op de Paepsche schole studeerde
en de schoolen ging”.
Als bewijs hiervoor beriep ze
zich op een brief van de Maastrichtse schepen Mathias van Dilsen, die op 12
november 1647 aan de Nijmeegse koopman Mathijs van Cuick had geschreven, dat
Goswinus van Haeften in Maastricht naar een katholieke school ging, die
behoorde tot het kapittel van St. Servaes. Rijksken Gruter was in juli 1648 bovendien in het
bezit gekomen van een document, geschreven door Niklaes Toenissen, bode van het
Hof van Gelre, waarin deze op haar verzoek bevestigde, dat Goswinus in
Maastricht naar de katholieke school ging. Rijksken Gruter eiste daarom, dat
haar zoon ook eigenaar zou worden van de halve vicarie van Goswinus van
Haeften. De veronderstelling van Rijksken Gruter, dat Goswinus katholiek zou
zijn, was zo gek nog niet. Hij werd op 20 juni 1632 in de St. Jan van ’s
Hertogenbosch gedoopt. Bovendien is bekend, dat in ieder geval ook zijn moeder
katholiek was.
Er volgde een proces voor het Hof van Gelre.
Namens Rijksken Gruter en haar zoon Cornelis voerde advocaat Everhard Everwijn het woord. Het Hof verklaarde, dat het
de brief met de eis, die Rijksken geschreven had en die door de bode van het
Hof, Engel Peters, op 18 december 1647 overhandigd was aan jonker Willem van
Haeften, die als verweerder van zijn zoon optrad, en aan Francina van Woerkum,
als bewijs accepteerde.
Het proces vond plaats op 24
maart 1648 in de “griffie der kanzerieën van Gelderland”. Zowel Everhard
Everwjjn als Mathijs Feeren, de advocaat van Willem van Haeften c.s. betoogden,
dat partijen volhardden in hun standpunten en dat ze binnen twee weken nadere bewijzen
daarvoor zouden aanvoeren.
Voormalige Hof van Gelre in Arnhem
|
Het Hof besloot enkele dagen
later de behandeling van de zaak enige tijd uit te stellen vanwege
“Syeckte ende swacheijdt van
impetrantes advocat”.
Op 12 augustus 1649 was de
advocaat van Rijksken Gruter weer opgeknapt, zodat de rechtszaak voortgezet kon
worden. Namens de weduwe Roukens voerde haar advocaat toen aan, dat Goswinus
van Haeften niet alleen naar de katholieke school in Maastricht ging, maar dat
hij, als katholiek, ook niet zou kunnen bewijzen, dat hij zich in de kerk aan
de gereformeerde voorschriften hield:
“gelijk door UED is bevolen, dat
alle Roomsch gezinden moeten doen, indien zij vakarie willen genieten”.
De advocaat van Rijksken Gruter betoogde verder, dat haar zoon in
Nijmegen naar school ging en aanhanger was van de gereformeerde religie. Hij
overhandigde daarbij aan het Hof een enigszins curieus attest van de rector van
de Latijnse school in Nijmegen, waarin deze aangaf, dat Cornelis Roukens
weliswaar vanaf zijn jeugd al mank was, maar dat dat hem er niet van weerhield
’s morgens vroeg al lessen te volgen, terwijl de andere leerlingen nog sliepen.
Bovendien was Cornelis rein en had een karakter, dat de rector ten zeerste
behaagde. En daarom herhaalde de advocaat de eis van Rijksken Gruter.
Willem van Haeften liet het Hof
weten, dat hijzelf gereformeerd was en dat hij als luitenant diende in het
Staatse leger. Hij repliceerde verder dat hij:
“Zyn soon mede in den oorlog en in
dezelfde religie voorgenomen hadde op te trekken, hetzij tot ingenieurschap of
andere faculteit ende geenszins in de paepsche religie end dat hy niet daartoe
op de katholieke scholen is besteld”.
Willem had zijn zoon naar de
Latijnse school in Maastricht gestuurd om Latijn te leren spreken, schrijven en
verstaan, wat hem bij zijn latere studie goed van pas zou komen. En daarvan zou
de Latijnse school ook kunnen profiteren.
Hoe deze zaak is afgelopen weten
we jammer genoeg niet. Mogelijk, dat de Van Haeftens in het gelijk gesteld
zijn, omdat Rijksken Gruter niet zo’n goede reputatie
had. Voordat zij met Cornelis Roukens in het huwelijk trad, had zij al een
buitenechtelijke zoon met de naam Hendrik van Heusden. Diens vader, Jelis van
Heusden, wendde zich op 11 augustus 1648 tot het Hof in Arnhem met het verzoek de
zoon van Rijksken Gruter als de zijne te legitimeren. Aldus geschiedde.
Of Goswinus in het gelijk werd
gesteld, blijft dus speculatie.
Tiel, 30 maart 2019
Geen opmerkingen:
Een reactie posten