Patrouille
Ik heb in mijn Genealogisch blog al verschillende keren geschreven over de belevenissen van mijn beide ooms, Frans en Bertus Bosman, die als dienstplichtige soldaten naar het voormalige Ned.-Indië werden gestuurd om daar te vechten tegen de opstandige Indonesiërs, die zeggenschap wilden hebben over hun eigen land. Wie die verhalen wil lezen klikt hiernaast links op het label Ned.-Indië en komt dan vanzelf daarbij terecht.
Door
de reorganisatie van 15 december 1947 van de Mariniersbrigade (Marbrig),
waarvan hij deel uitmaakte, kwam Bertus Bosman terecht bij het stootpeleton
van het 4e Infanterie Bataljon (4e Inbat), dat
nieuw opgericht was uit de overgebleven manschappen van het 3e Inbat
en de uit Nederland gekomen dienstplichtigen. De vrijwilligers, waaruit Marbrig
tot dat moment bestond, werden eindelijk gerepatrieerd. Bertus zat nu net als
zijn broer Frans bij de infanterie, maar dan wel bij de mariniers.
Marinier Bertus Bosman
In Soerabaja volgde nu voor Bertus en zijn kameraden een training van drie weken om de demolitie (ontmanteling) van mijnen te leren. In zijn brief aan een vriendin van 14 december 1947 bagatelliseerde Bertus de gevaren die zijn nieuwe functie met zich meebracht. Hij bekende liever niet te schrijven over de gevaren, die hij in het stootpeloton zou kunnen tegenkomen. Hij wilde zijn ouders eigenlijk niet informeren over zijn nieuwe taak, maar hij besefte, dat hij daar niet onderuit kon, toen hij schreef:
“Ik ben eigenlijk nooit gewend om hierover te schrijven, maar de meeste zullen denken als ze zien dat ik bij het stootpeleton ben dat ik overal voorop zit en dat is niet zo. Naar huis zal ik het ook heel voorzichtig moeten schrijven anders schrikken ze veelste erg. Maar ja ik moet het ze wel vertellen want het staat op mijn adres.”
Tamelijk laconiek vertelde Bertus op 24 januari 1948, dat naast hem een mijn tot ontploffing was gekomen:
“Nou gezond ben ik als een kip. Alhoewel er vanmorgen nog een mijn vlakbij me gesprongen is. Maar ik heb een klein beetje geluk gehad, zodat ik niets mankeerde. Het gebeurt wel niet zo vaak dat er zo’n ding springt, maar ja als het ook elke dag gebeurde dan werd het ongezellig.”
Bertus werd op 2
januari 1948 weer overgeplaatst, nu naar de “W”-compagnie van het 4e
Inbat, waarvan het hoofdkwartier in Loemadjang (Lumajang) was gevestigd. Hij
maakte nu echt deel uit van het stootpeloton. Hij zou daar meer dan een jaar
deel toe behoren en het zwaar te verduren krijgen.
Vanaf medio januari 1948 werd het 4e Inbat ingezet voor de bezetting van het westelijke deel van de Oosthoek van Java. Regelmatig voerden de manschappen acties uit tegen guerrillastrijders, de peloppers of rampokers, die de kampongs onveilig maakten.
Bertus nam tussen januari en juli 1948 actief deel aan vijftien zuiveringspatrouilles, terwijl zijn moeder vond, dat hij zich ervan moest terughouden. Zijn moeder schreef over de patrouilles:
“Toch lijkt het me, Bep, dat je nog wel gevaarlijke baantjes hebt, vooral met die patrouilles lopen. Kijk maar goed uit, jongen.”
Bertus kwam terecht in Tjandi Toero, de tweede post aan het front. Hij moest elke dag de weg tussen de tweede en de eerste post controleren op mijnen. Hij wilde zijn moeder niets vertellen van die dingen, want dan prakkiseert ze nog veel meer. Soms nam hij deel aan andersoortige patrouilles, zoals hij op 24 januari 1948 liet weten:
“Ik mag ’s nachts ook wel eens niet slapen, maar dan is het ergens anders voor. We hebben van de week een hele bende te pakken gekregen, die hier bij de mensen koeien stelen en dan naar de T.R.I. (het officiële Indonesische leger) brengen. Het heeft mij ook verscheidene uren slaap gekost voor dat we ze allemaal hadden.”
Vanaf 1 maart 1948 heeft Bertus, als lichtbewapende veldpolitie, deelgenomen aan een actie bij de demarcatielijn, die de Nederlandse troepen scheidde van de troepen van de Republik Indonesia.
Demarcatielijn
In ruim een week legden Bertus en zijn kornuiten zo’n kleine 200 km. lopend af. Hij schreef daarover:
“Nou en daar word je niet dikker van.
Mijnen opruimen was nog steeds Bertus’ werk. Hoewel er niet gevochten werd, moest hij wel steeds alert blijven.
Bertus en zijn kameraden waren op maandag 1 maart ’s nachts om 02.00 uur per auto vertrokken. Twee uur later stonden de manschappen voor een ravijn van 100 m. breed en met een diepte van 50 à 60 meter. Ze konden niet verder met de auto’s. Ze bevonden zich nu in een gebied waar de mariniers nog niet waren geweest. Lopend moesten ze verder, terwijl 200 koelies hun materiaal en eten droegen. Twee dagen achter elkaar lopen! Ze moesten drie bergen van 800 m. beklimmen. Grote dalen. Alle huizen werden voor hun neus platgebrand. De mensen waren verdwenen. Bertus zag veel wilde apen en de prachtigste planten. Vlak bij de kust lag de Kali Brontas, een mooie bron waarvan je het water kon drinken.
Bertus kreeg een week lang geen brood en raakte afgesloten van de anderen. Er waren gelukkig geen bommen of mijnen. Via een bergpad kon hij terug naar zijn basis.
Bertus beschreef deze patrouilles in korte zinnen aan zijn vriendin, een beetje stoer. Maar in de toonzetting van zijn beschrijving kan de lezer weldegelijk de angst proeven, die hij gekend moet hebben tijdens deze tochten. Uit de brieven van zijn moeder weten we, dat Bertus op 13 maart 1948 weer uit Soerabaja, waar hij officieel gelegerd was, vertrok om deel te nemen aan acties in Tjepoe, het centrum van de oliebronnen van Shell. Zijn moeder schreef:
“Wat is het toch rommelig in Indië, het wil nog maar niets opschieten met die besprekingen, en het ergste is, dat er zoveel jongens sneuvelen.”
Gebied rond Pasirian
Rond 7 april verbleef Bertus met nog vijf andere jongens op de post Kebon Agoeng, zo’n 40 km. van Pasirian. (zie kaart). Hij schreef over die post:
“We zijn hier met 6 jongens op deze post. Ongeveer weer 40 km verder als Pasirian.
Eigenlijk horen we met 8 man te zijn. Maar een is er steeds met verlof en een is in het ziekenhuis. We hebben hier alleen maar een korporaal en kunnen doen en laten wat we zelf willen. Nu snap je zeker wel dat er heel wat geschoten wordt. Er zijn hier ook heel veel apen en wilde zwijnen.
Ik zit nu op wacht te schrijven, dus kun je nagaan hoe soepel het hier is en hoe rustig aan de front posten. Al deze jongens die hier nu zitten zijn van de stootgroep”.
Vlakbij de post was een ravijn van 200 m. breedte en 50 m. diepte, waar genietroepen een weg aan het aanleggen waren. Daarbij werd gebruik gemaakt van springstoffen. Een van de soldaten viel in dat ravijn. Bertus schreef daarover:
“Bij dat ravijn is een jongen naar beneden gevallen in 15 m3 zand dat los stortte. Hij is toen gestikt. Z’n lichaam was nog geheel gaaf. Zondag is ie begraven.”
De marinier Bertus deed op een hele zakelijke en onderkoelde manier verslag van dit afschuwelijke ongeluk. Hij kon zich, overigens, niet voorstellen, dat er in Ned. Indië een nog mooiere omgeving was dan dat ravijn. Hij bleef maar fotograferen. Hier liet de marinier Bertus zich als romanticus kennen.
Omdat de nachten hoog in de bergen behoorlijk koud waren, was hij tamelijk verkouden geworden. Hij ging op 7 april naar de basis Pasirian om een kist met onder meer zijn kleren op te halen. Hij kon daar, tot zijn genoegen, ook nog even tafeltennissen.
Op 15 april 1948 kreeg Bertus een tweede beoordeling van zijn functioneren als marinier. Voor zijn militaire prestaties scoorde hij op alle onderdelen een 5. Zijn commandant maakte daarbij de aantekening:
Welopgevoed, rustig.
Op 16 april 1948 werd Bertus voorgedragen voor bevordering tot Marinier der tweede klasse zeemilicien. Bij beschikking nr. 129 van de Commandant Mariniers Brigade kreeg hij zijn bevordering op 1 mei daaropvolgend.
Een latere voordracht van 20 mei 1949 tot bevordering tot Marinier der eerste klasse per 1 mei 1949 werd op dezelfde dag tijdelijk uitgesteld vanwege een overplaatsing. Zijn moeder reageerde vol trots op zijn bevordering tot Marinier der Tweede Klasse, toen ze schreef:
“…En nu ben je ook 2e klas mariniertje, hè? Hoe staat je dat witte pak met rode biezen. Zeker wel mooi, hè?”
Tiel, 11 juni 2020
Geen opmerkingen:
Een reactie posten