Vicarie als erfstuk
In de Middeleeuwen was een
vicarie een vermogen in de vorm van geld of landerijen en gebouwen, waarvan de
opbrengst (=rente) bestemd was voor het levensonderhoud van een priester. Deze
vicaris (priester) moest daarvoor aan een bepaald altaar heilige missen
opdragen en de verschaffers van het vermogen gedenken in zijn gebeden. De
eigenaar van het vermogen en de vicarie was de collator, die het collatierecht
had, d.w.z. het recht om voor het ambt van priester een bepaalde persoon voor
te dragen. Het was uiteindelijk de kerkelijke overheid die besliste over de
aanstelling van een vicaris, maar er werd eigenlijk nooit afgeweken van de
voordracht.
De nabestaanden van de stichter
van een vicarie konden de vicarie en de bijbehorende goederen erven met de
verplichting de vicariegoederen te onderhouden en in stand te houden. Voor het
beheren van de vicariegoederen was de collator bevoegd op te treden in het
rechtsverkeer.
Tijdens
de Reformatie kwamen de vicarieën onder het wereldlijke recht. De Staten van de
Zeven Verenigde Nederlanden wijzigden de bestemming van de vicarieën door ze om
te zetten in studiebeurzen. Bovendien namen de Staten het toezicht op het
beheer en de bestemming van de vicarieën over van de kerkelijke overheid.
Adellijke en welgestelde personen groeiden in aanzien wanneer zij in de
Middeleeuwen een vicarie stichten dan wel er een via vererving verkregen.
Nieuwe Kerk Delft |
Gillis van Hogendorp, die in het
huwelijk trad met Catharina Hartmans op 24 augustus 1625 in ’s Gravenhage,
bezat in de Nieuwe Kerk van Delft een vicarie, waarbij gronden behoorden onder
’s Gravenzande en Schipluiden. Door een octrooi van de Staten van Holland van
26 januari 1634 was Gillis in het bezit gekomen van deze vicarie. Na het
overlijden van Gillis ging de vicarie door vererving over op zijn zoon Gillis
(1630-1688). Zoon Gillis was in Maastricht op 29 november 1671 getrouwd met
Anna Verbolt (1638-1723). Gillis jr. was net als zijn vader militair. Daar het
huwelijk van Gillis en Anna, evenals het huwelijk van Casparus, de broer van
Gillis, met Geertruid Verbolt, de zus van Anna, zonder kinderen bleven, was er
binnen de familie Van Hogendorp geen wettelijke erfgenaam die de vicarie zou
kunnen overnemen. Als weduwe van Gillis van Hogendorp is Anna Verbolt de
inkomsten van de vicarie, waarvan haar echtgenoot eigenaar was, blijven
genieten.
Pas na de dood van Anna Verbolt
in 1723 ging de vicarie over in andere handen. Gerhard Martin van Haeften
(1706-1767) werd de nieuwe eigenaar door vererving van zijn oudoom Gillis van
Hogendorp. Gerhard Martin van Haeften was een kleinzoon van Gerard van Haeften
(1630-1674) en Catharina van Hogendorp, met wie Gerhard in tweede echt in 1658
in Maastricht in het huwelijk trad. Catharina van Hogendorp was een zuster van
genoemde Gillis en Casparus.
Gerhard Martin
Wilhelm van Haeften
|
Gerhard Martin deed vrijwel
direct, nadat hij in het bezit gekomen was van de vicarie, t.w. op 15 november
1724, het vruchtgebruik daarvan over aan zijn moeder Margaretha Magdalena
(Madelon) Mahfeld van Dockum. Madelon en haar echtgenoot Diederick van Haeften
(1660-1723) kregen zes kinderen, onder wie genoemde Gerhard Martin. Gerhard
Martin diende aanvankelijk de Hollandse Staten Generaal. Later trad hij in
dienst van het Pruisische leger. Het maakte beroepssoldaten destijds niet
zoveel uit voor wie ze zouden moeten vechten, als ze maar hun soldij betaald
kregen. Ze wisselden wel vaker van vlag.
Hun jongste kind van Diedrick van
Haeften en Madelon Mahfeld van Dockum was dochter Vreda Lucia Hester
(1713-1767). Vreda trad op 8 januari 1724 in het huwelijk met majoor Abraham du
Bouchet. Na de dood van haar moeder kreeg Vreda het vruchtgebruik de vicarie
van Van Hogendorp overgedragen. Haar machtige broer Gerhard Martin, die patroon
en collator was van de vicarie, zorgde daarvoor op 12 juli 1734.
Vreda Lucia
Hester van Haeften
|
Ook het huwelijk tussen Vreda
Lucia Hester van Haeften en Abraham du Bouchet bleef kinderloos. Daardoor kwam
de vicarie na de dood van Gerhard Martin in 1767 in handen van diens oudste
zoon Karl Frans Werner (Karl) von Haeften. Hij werd de nieuwe patroon en
collator.
Waren de Van Haeftens destijds
nog Nederlanders die op Duitse bodem woonden, Karl moest daar verder niets van
hebben en veranderde het “Van” in de achternaam officieel in het Duitse “Von”.
Hij wordt daardoor wel gezien als de echte stamvader van de Duitse tak van de
familie. Als eerste “Herr von Erprath”
woonde hij in Duitsland en was hij onderworpen aan het gezag van de Koning van
Pruisen, in wiens leger hij uiteindelijk luitenant werd. In 1768 verliet hij de
krijgsmacht, nadat hij Haus Erprath had geërfd van zijn oom Johan Werner Müntz,
een broer van zijn moeder.
Karl Frans Werner
von Haeften
|
Op 28 september 1768 gunde Karl
het vruchtgebruik van de vicarie van Van Hogendorp aan zijn nog minderjarige neefje Wilhelm Hendrik Carel Rappard (1759-1820), een
zoon van zijn zwager George Rappard, die op 19 december 1755 in Veurne in
België getrouwd was met Everhardina Sara Wilhelmina von Haeften (1737-1805),
een zuster van Karl.
Van Karl ging het collatorschap
over op diens zoon Wilhelm Ludwig Werner von Haeften (1769-1837), die opklom
tot kapitein in het Pruisische leger. Wilhelm werd tijdens een veldslag tegen
Napoleon krijgsgevangene gemaakt. Op zijn erewoord op zijn goed Erprath werd
hij door de Fransen vrijgelaten. De volgende collator van de vicarie van Van
Hogendorp was zijn zoon Karl Christian Theodor von Haeften (1802-1870). Deze
begiftigde omstreeks 1849 Willem Ulrich Cornelis ridder van Rappard
(1819-1875), een kleinzoon van de eerdergenoemde Wilhelm Hendrik Carel Rappard,
met de vicarie. Daarmee was het eigendom van de vicarie van Van Hogendorp niet
meer in handen van de familie Von Haeften, want op 27 november 1849 ontving
Willem Ulrich Cornelis ridder van Rappard, die in Amersfoort woonde, de
bevestiging van de overschrijving en was hij gerechtigd de inkomsten van de vicarie
te genieten.
Tiel, 25 juni 2020
Geen opmerkingen:
Een reactie posten