Otto en Jutta
Otto van Haeften, die, naar men
aanneemt, in 1421 geboren werd in Tuil,
was een bijzonder persoon. Dat begon al bij zijn geboorte. Officieel staat hij
te boek als een van de zonen van Otto
van Haeften en Adelissa van Herwijnen. Hij volgde, echter, zijn vader niet
op als zesde Heer van Haaften. Die eer viel zijn broer Walraven
(1410-1478) ten deel.
In het dorp Zennewijnen, tussen
Tiel en Ophemert aan de Waal, stond in vroeger tijden een nonnenklooster met de
naam “Mariënweerd”. Dit klooster was een dependance voor vrouwen van het destijds
machtige klooster Mariënweerd bij Beesd.
Hier stond het
Klooster Zennewijnen
|
In het boek “Klooster
Mariënschoot te Zennewijnen” worden verschillende schepenakten aan gehaald van
de Hoge (recht) Bank van Tuil, waarin Otto een bastaardzoon van zijn vader Otto
werd genoemd. Een voorbeeld van 13 juni 1429:
“Arnt die Koc van Opynen en Coenraet van
Tuel, Arnt van Haeften en Wouter Hacke... Arnt die Koc van Opynen ende Coenraet
van Tuel scepen in Tuel, ... ... Daernae wij, Arnt van Haeften ende Wouter
Hacke scepen in Tuel tugen dat .... ... scillinge ghever penninge, Otten
bastartsoin heren Otten van Haeften ridders ...”
Andere voorbeelden zijn allemaal
uit de periode maart-juni 1429. Hier doet zich iets vreemds voor. In hetzelfde
boek wordt Otto in 1438 schepen van Tuil genoemd. Hoe zit het nu? Er doen zich
verschillende mogelijkheden voor. Dat vader Otto, de man van Adelissa van Herwijnen
bastaardkinderen had, is bekend. Misschien heeft een van die bastaardkinderen
de naam Otto gekregen. Erg waarschijnlijk is dat niet, want in geen enkele
andere bron staat vermeld dat vader Otto een bastaardzoon Otto had. Het
Nederlands Adelsboek van 1994 beschouwt de Otto, over wie ik het hier heb, als
de stamvader van het geslacht Van Haeften, omdat de gegevens over de
(voor)ouders van Otto onbetrouwbaar zouden zijn. Tegenwoordig weten we meer
over de voorouders van Otto, zodat de conclusie gerechtvaardigd is, dat Otto
een wettige zoon was van Otto van Haeften en Adelissa van Herwijnen.
Een ander vreemd punt is de
datering van de schepenakten in genoemd boek. In 1429 was Otto pas acht jaar
oud, uitgaande van zijn geboortejaar 1421. Natuurlijk was de jeugd in die tijd
eerder volwassen dan tegenwoordig, maar zo jong al??? Ik vermoed, dat de
schrijver van het boek “Klooster Mariënschoot te Zennewijnen” zich tien jaar vergist heeft, omdat hij Otto
al in 1430 wel gewoon schepen van Tuil noemt.:
“13 juli 1430. Schepenen: Otte van
Haeften Ottensoin en Heynric Doelvoet Janssoin.”
Wanneer we verder aannemen, dat
de bastaardzoon dezelfde is als de wettige zoon van Otto van Haeften en
Adelissa van Herwijnen, klopt alles weer, wanneer we ook nog ervan uitgaan, dat
Otto in 1411 geboren werd, en dat hij een jaar jonger was dan zijn broer Walraven
en een jaar ouder dan broer Gijsbert.
In 1440 trad Otto in het huwelijk
met Jutta Pieck, dochter van Franck Pieck, Heer van Gameren, en Geertruyd van
IJzendoorn. Jutta werd Vrouwe van Gameren, omdat haar broer Arnt kinderloos was
gestorven in 1499. Jutta Pieck was eerder gehuwd met Dirck van Wees, met wie
zij voor 1464 trouwde. Door het huwelijk van Otto en Jutta kwam er een eerste
verbinding tot stand tussen de familie Pieck, veruit de machtigste familie in
de Betuwe en omgeving, en de wat bescheidener familie Van Haeften.
Wapen van de familie
Pieck
|
Door zijn huwelijk met Jutta werd
ridder Otto vanzelf Heer van Gameren en daarmee kwam de heerlijkheid Gameren in
bezit van de familie Van Haeften. Was Otto tot 1438 schepen in de Bank van
Tuil, in 1442 werd hij aangesteld als schepen van de Hoge Bank van Deil. De Bank
van Deil behoorde tot de jurisdictie van de ambten Bommeler- en Tielerwaarden.
De civiele rechtspraak in deze ambten was verdeeld over de vier z.g.
"Hooge Rechtbanken" nl. van Zuilichem en Driel in de Bommeler- en
Tuil en Deil in de Tielerwaard. Elke bank bestond uit een richter, 12 schepenen
en een secretaris. De richter zat beide banken van een waard voor. De criminele
zaken werden door de bank van de stad Zaltbommel behandeld. De vonnissen werden
uitgesproken uit naam van de ambtman van Zaltbommel, Bommeler- en Tielerwaarden,
die zich door een richter liet vertegenwoordigen. Onder competentie van de Bank
van Deil vielen de dorpen Deil, Drumpt, Wadenoyen, Geldermalsen, Enspijk,
Rumpt, Gellicum en Meteren.
Voormalig kasteel
Wadestein bij Herwijnen
|
In 1444 volgde Otto zijn vader op
als Heer van Wadestein. Drie jaar later verwierf hij het Huis te Rhenoij met
alle toebehoren. Toen hij in de jaren daarna nog meer bezit in Rhenoij kreeg,
werd hij wel Otto van Haeften van Rhenoij genoemd. Hij is dan ook het begin van
de tak Van Rhenoij van de familie:
“Otto van Haeften ontfengt dat huys tot
Renoy, begrepen 7 hont met den cingel ende 19 mergen, daerto gehorende, die
daeromme liggen, an d'een sijde naest gelant Otto van Haeften heer Otten soon,
heer Johan van Haeften ende Johan van Beesde, an d'ander tgemeyn dorp van
Renoy; item noch 13 mergen, daerto gehorende over den nyen grave, an d'averste
sijde naest gelant Gysbert Piex erfgenamen ende an de nederste sjjde Johan van
Beest ende Derck Storm; item noch 2 mergen op den Corten Wegh; item noch en
hofstat met 15 hont ende dat veer met der hofstat ende sijnen opslach, allet
tot Zutphenschen rechten.”
In overeenstemming met de
traditie binnen de familie, vergrootte Otto zijn bezit verder in de daarop
volgende jaren. Maar af en toe verkocht hij ook wel stukken grond.
Otto en Jutta kregen tien
kinderen, zes dochter en vier zonen. In de loop der jaren namen de zonen veelal
taken van hun vader over. Zoon Gijsbert en andere familieleden waren bijv.
medeverantwoordelijk voor het bevaarbaar houden van de rivier de Linge:
“Het convent van Mariënweerd en
ridderschap en geërfden der dorpen Deil, Enspijk, Beesd, Renooi, Rumpt,
Gellikum, Heessel, Opijnen, Neerijnen, Hier, Tuil, Haaften en Hellouw maken
eene ordonnantie op het vegen, ruimen, graven, schoonhouden,en schouwen van de
Linge, van het Beesdsche Veer tot aan de Ackooische sluis. Bezegeld door Johan
Braedbeeckt, abt van Mariënwaard, Johan heer tot Broekhuizen en Weerdenburg,
Arend van Haaften, Arend de Kok van Opijnen, Helmich van Schevenich, drost te Buren,
als heer van Deil, Walraven Pieck, ridder, ambtman van Beesd en Renooi, Adam
van Hoekelum, Otto van Asperen en Vuren, Dirk de Roever van Tuyl, Reynier van
Tuyl van Est; voorts Walraven van Haaften, ridder, Willem van Haaften Otto's
zoon, Alart van der Sloet, Rutger van Tuyl, geërfden van Heessel; Henrik van
Tuyl van Est, Alffert de Kok en Gijsbert de Kok van Opijnen, gebr., Willem de
Kok, Gijsbert de Kok, Frderik de Kok van Neerijnen, gebr., Willem van Haaften
Klaas zoon, Jan van Schauwen, Bartholomeus Pieck, Willem van Holthuysen,
Gijsbert van Haaften Otto's zoon, Jan van Beesd van Renooi, Ot van Gellicom,
Klaas van Haaften Alfferts zoon, Ot Pieck, Goert van Loon, Ot van Ackooi bast.,
geërfden van Beesd; Willem van Tuyl Willemsz., Johan van Weerdenburg Dirksz.,
Wijnalt van Tuyl, Gijsbert van Haaften Alarts zoon, Hubert van Beesd tot
Enspijk,en Hubert van Beesd Willemsz., Arend Pieck Hermansz., Wouter van Beesd
Florisz.
Int jaer ons Heren dusent vierhondert
negen ende vijftich, des saterdaechs voer onser lieuer Vrouwen dach
visitationes.”
Illustre Lieve
Vrouwe Broederschap
Otto overleed in 1494. Voor Jutta
betekende dat geenszins, dat zij tot armoede verviel. Zij leidde haar eigen
leven. In 1473 werd ze lid van de Illustre
Lieve Vrouwe Broederschap in Den Bosch door haar intredegeld te betalen en
later haar doodschuld.
Deze Broederschap was in de 14e eeuw opgericht als uiting van de
opkomende verering van de H. Maagd Maria en waarvan sinds 1371 ook vrouwen lid
konden worden. Jutta was een devote vrouw.
“Joffr. Jut Otten wyf van Haeften in Zaltboemel,
jonkvrouw te Zaltbommel heeft in 1473 doodschuld betaald deels tijdens het
leven, deels na de dood. Joffr. Jut Otten wyf van Haeften te Boelmel, jonkvrouw
te Zaltbommel heeft in 1488 doodschuld betaald tijdens het leven, de betaler is
overleden.”
Jutta was niet alleen bezig met
de verering van Maria. Ook op het gebied van grondverwerving was ze actief, zoals
Sloet en Van Veen ons lieten weten:
“Jutta Piecken huysfrou Otten van Haeften
erve hares vaders Francken, wordt 24 september 1473 beleend met die Hoernick in
Beesd; op 16 oktober 1481 wordt haar eed vernieuwd door haar bastaardbroer Arnt
Pieck. Jutte wed. Otto van Haeften wordt 3 mei 1484 door de heer van Vianen
beleend met het gerecht van Gameren en de helft van de tiende. Derk van Haeften
verheft 1495 het leen van de windmolen te Gameren en bevestigt de tucht sijner
oldemoeder Jutte wed. Otto van Haeften.”
In 1484 werd Jutta beleend met
het gericht (lagere rechtspraak) te Gameren en verwierf zij de helft van de
tiende van Gameren. Dat ze ook op bestuurlijk niveau behoorlijk wat in de melk
te brokkelen had, bleek in 1494:
“Kaerle hertog van Gelre bevestigt ten
behoeve van de erfgenamen van Franck Pyeck en zijn zoon Arnt, met name vrouwe
Cornelis, huisvrouw van heer Johan van Reness, ridder, Jutte weduwe van Ot van
Haeften, en Cornelis van den Donck, weduwe van Bernart van Galen, alsmede Gaedert
van Harne tot Harne op grond van zijn huwelijksvoorwaarden, hunne
pandvorderingen op de ambten van Saltboemell, Boemelre-en Tyelreweerden en
Herwairden, met de dijkgraaf-, richter-en bodeambten (zie de brieven d.d. 1421
April 13 en 1422 Maart 4, nos. 64 en 70), stelt op hun verzoek Herman Pieck tot
ambtman aldaar aan en erkent, dat hunne vordering alsnog met 300 goudgld. is
vermeerderd.
Gegeven in den jair onss Heren duysent
vierhondert ind vier ende tnegentich, op den achtentwyntichsten daige des maendes
Septembris.”
Jutta Pieck overleed op 2
augustus 1509.
Tiel, 20 januari 2018
Geen opmerkingen:
Een reactie posten