Hokkende kanunnik
Johan Ottensz. (Johan) van
Haeften, die in Herwijnen in 1448 werd geboren, was een zoon van Otto
van Haeften (1411-1494) en Jutta Pieck (†1509). Over zijn afkomst bestaat enige onduidelijkheid. Volgens Laurentia
Clara Elisabeth van Haeften zou Johan een bastaardzoon zijn van Otto. In de
genealogie van de familie Van Haeften, die in het bezit was van de Utrechtse familie
Grothe, zou Johan ook een bastaardzoon zijn, maar nu van Johan van Haeften, die
leefde van 1448 tot na 1509 en wiens ouders Alert van Haeften en Aleyd van
Weerdenburgh zouden zijn, en die daarnaast nog twee wettige zonen zou hebben,
t.w. Dirk en Johan, en die kanunnik was van de St. Marie Kerk in Utrecht. Laurentia
Clara Elisabeth van Haeften stipte dat ook even aan. Beide aannames zijn vaag.
Daarom ga ik er vooralsnog vanuit, dat Johan Ottensz. een zoon was van Otto van
Haeften en Jutta Pieck. Bovendien, zijn naam zegt het al.
Nadat hij zich eerst een tijdje
als heemraad van de Lopikkerwaard had bezig gehouden, werd Johan in 1463
kanunnik in het Kapittel van de St. Mariakerk in Utrecht. Een kanunnik was een
geestelijke (of een monnik), die met andere kanunniken het kapittel ofwel het bestuurlijk
orgaan van een kerk of kloostergemeenschap vormde. Voor hun werk in het
kapittel genoten de kanunniken een prebende, giften of rente uit de geestelijke
goederen, om in hun levensonderhoud te voorzien. Ook de 15-jarige Johan werd,
na de dood van kanunnik Johannes Hondertmerck, op 5 april 1463 in het genot
gesteld van de prebende, die aan de waardigheid van kanunnik was verbonden. Hij
was in dat jaar “canonicus non capitularis”, een kanunnik die nog niet tot het
kapittel behoorde, een leerling als het ware. In 1470 werd Johan “canonicus
capitularis”, hij werd in dat jaar volwaardig lid van het kapittel. Kanunniken
als Johan ontvingen drie maal per jaar presentiegeld. De ministrator van het
kapittel verantwoordde de uitbetaalde presentiegelden in zijn rekening.
St. Mariakerk
Utrecht, schilderij Pieter Saenredam
|
De Mariakerk in Utrecht was een
van de vijf kapittelkerken van de stad. Met de bouw van de kerk werd in de 11e
eeuw in romaanse stijl begonnen. In 1421 was de bouw nagenoeg voltooid. Jan van Scorel
(1495-1562) ontwierp niet alleen enkele gebrandschilderde ramen van de kerk,
hij was als kanunnik ook lid van het kapittel van dertig personen. Pieter Saenredam
(1597-1665) maakte enkele zeer
gedetailleerde tekeningen van de kerk, waardoor we ons nog steeds een goed
beeld kunnen vormen hoe de kerk eruit heeft gezien.
Na 1576 raakte de Mariakerk, mede
door de opkomst van de reformatie, in verval, de noordelijke toren werd stuk geschoten
en in 1682 werd de andere toren afgebroken. In 1813 gelaste Napoleon de definitieve
afbraak van de kerk. De verkoop van de nog te gebruiken materialen moest mede
bijdragen aan de financiering van zijn veldtochten. In 1816 was de sloop gedaan,
al bleef het gotische koor nog tot 1844 overeind. Alleen de driearmige kloostergang
bleef gespaard, evenals het grootste deel van de bibliotheek. Na de opheffing
van het kapittel in 1811, kwam het grootste gedeelte van de bibliotheek met
kostbare handschriften terecht bij de bibliotheek van de Utrechtse
Universiteit.
Hoewel de RK. Kerk voor geestelijken
officieel aanhanger was van het celibaat, was het in de 15e en 16e
eeuw algemeen gebruikelijk, dat priesters en kanunniken in het huwelijk traden.
Maar Johan van Haeften is nooit officieel getrouwd. Wel ging hij een relatie
aan met Henrica van Brakel. Tegenwoordig zouden we zeggen, dat ze gingen
samenwonen, hokken.
Volgens het handschrift Calkoen
zou Johan het echter aangelegd hebben met Aleyd van Broeckhuijsen. Maar dat was
de andere, eerder genoemde Johan. Sommige, minder betrouwbare bronnen willen
doen geloven, dat Johan weldegelijk met Henrica getrouwd was. Dat is echter
niet correct, omdat zijn kinderen te boek staan als bastaardkinderen en van
Johan zelf bekend is, dat hij zonder wettige kinderen stierf. Bastaardkinderen
hadden in de (late) Middeleeuwen vrijwel gelijke rechten als wettelijke
kinderen. Bastaardkinderen kwamen meestal voort uit liefdesrelaties, terwijl
wettelijke kinderen het gevolg waren van weloverwogen huwelijkspolitiek.
Graf van Otto Jansz
van Haeften in de Jacobikerk vlg. Van Buchel
|
Johan en Henrica kregen drie
kinderen, van wie zoon Jan en dochter Otgen op jonge leeftijd overleden. Tweede
zoon Otto Jansz werd in 1474 geboren. Hij trad in 1504 in het huwelijk met de
eenogige Elisabeth van Zuylen, de 22-jarige dochter van Dirck van Zuylen en
Aleid Aerntsdr. van Broeckhuijsen. In 1556 was Otto droogscheerder in het pand
“De Grote of Gulden Hem” aan de Oude Gracht in Utrecht. Hij wordt gezien als de
stamvader van de zgn. bastaardtak van de familie Van Haeften. Otto overleed op
83-jarige leeftijd in 1558. Hij werd begraven in de Jacobikerk in Utrecht.
Geheel in stijl met de gewoonten
van zijn familie zorgde Johan ervoor, dat het hem in materieel opzicht naar den
vleze ging. In 1490 ontving hij geld voor het uitlenen van een pan waarmee
buskruid gemaakt kon worden. Zijn moeder beleende hem in 1493 met dertien
morgen grond, genaamd “De Hoernick” in Beesd. Walraven van Brederode beleende
hem met de tienden en het gericht van Gameren.
Binnen het kapittel van St. Marie
werd de rol van Johan Ottensz van Haeften steeds belangrijker. Zo tekende hij
in 1512 mede het besluit waarmee de statuten van het kapittel werden vastgesteld.
In mei 1524 werd Johan genoemd in de notariële akte, die werd opgesteld om de
verkiezing van Hendricus
van Beieren (1487-1552) tot bisschop
van Utrecht door de vijf kapittels van de stad, te bekrachtigen. Van Beieren
was tot 1529 bisschop van Utrecht en daarna van Worms en Freising. In 1525
ondertekende Johan een besluit waarmee het kapittel van St. Marie van zich
afbeet:
"wegens
violentiën, waaraan hetzelve was blootgesteld".
Johan bereikte het toppunt in
zijn carrière in 1526, toen hij de senior was van de kanunniken van St. Marie
en van de andere kapittels in de stad.
Graf van Johan
Ottensz van Haeften vlg. Van Buchel
|
Op 20 december van dat jaar
overleed Johan, hij was 77 jaar oud. Het spreekt voor zich, dat hij in de
Mariakerk werd begraven. Zijn testament, dat helaas niet bewaard is gebleven,
werd op 23 december 1526 voorgelezen. De uitvoering daarvan had Johan in handen
gegeven van de kanunniken Kroll, Venrode, Montfoort en Jacob de Gheer. In zijn
“Monumenta” heeft Aernout
van Buchel (1565-1641) later het graf van Johan in de vloer van de
Mariakerk beschreven:
"Stoffelijk overschot van Jan van Haeften,
hij was de oudste kanunnik van St. Marie en van de andere Utrechtse kapittels,
gestorven 1526, op 20 december, amen"
Buchel maakte in zijn boek “Monumenta” ook een tekening van
het graf (zie boven) van Otto, de zoon van Johan en Henrica, die het schopte
tot vooraanstaand zakenman in het Utrecht van de 16e eeuw.
Tiel, 3 februari 2018
Geen opmerkingen:
Een reactie posten