De kinderen van Lammert en Jetje
Dit is een triest verhaal.
Lammert Fransman was, toen hij in
1890 trouwde met Jetje Polak, van beroep loswerkman. Later ging hij als
typograaf door het leven. Lammert was op 5 november 1866 in Amsterdam geboren als
oudste van de vijf kinderen van Alexander Fransman (1842-1929) en Mietje van der Tong (1840-1877). Toen hij
23 jaar oud was trouwde Lammert in Amsterdam op 9 juli 1890 met de 24-jarige
Jetje Polak, dochter van Abraham Polak (1844-1899) en Matje Verdooner
(1840-1922). Na het overlijden van Matje Verdooner hebben Lammert en Jetje hun
(schoon)vader een tijdje in huis genomen om voor hem te zorgen. Zij woonden
eerst in de Swammerdamstraat in Amsterdam. Daarna woonde Abraham op het adres
Valeriusstraat 107 3 hoog bij zijn dochter en tenslotte in de Jan Lievenstraat
44 3 hoog bij een andere zoon.
Lammert en Jetje kregen tien
kinderen. De oudste was dochter Mietje, die op 27 juli 1890 werd geboren. In
1911 trad Mietje in het huwelijk met de 21-jarige Jacob Kokernoot, die van
beroep vellendroger was. Het paar zette drie kinderen op de wereld. Na het
overlijden van Mietje in januari 1940 hertrouwde Jacob Kokernoot met Anna
Swaab. Jacob behoorde tot de slachtoffers van Auschwitz, evenals een van zijn
kinderen. Anna Swaab en Jacob’s zoon Abraham werden in Sobibor vergast. Leman,
het jongste kind van Mietje en Jacob vond ergens in Midden Europa de dood in
1944.
Het Apeldoornsche
Bosch rond 1930, hoofdgebouw
|
Over het tweede kind van Lammert
en Jetje is mij niet meer bekend dan dat hij Abraham heette en op 20 december
1891 geboren werd. Hij stierf op 13 februari 1933 in Apeldoorn in de Joodse
Psychiatrische Inrichting Het Apeldoornsche Bosch. Het derde kind was zoon
Alexander van31 maart 1893. Het mannetje ging al op 29 april 1894 hemelen.
De volgende was dochter Maria,
die op 2 juli 1894 ter wereld kwam. Na haar schooltijd trad Maria in 1918 in
het huwelijk met de 25-jarige Mozes Polak, zoon van Meijer Polak en Rebecca van
Kampen. Tot 1921 hebben Maria en Mozes met hun twee oudste kinderen ingewoond
bij de ouders van Maria. Toen ze zelf woonruimte hadden gevonden in de Magersfonteinstraat
kregen ze nog een derde kind, een meisje met de naam Jetje. Mozes was van beroep
bakker. De beide oudste kinderen, dochter Rebecca en zoon Leman, werden in 1942
afgevoerd naar Auschwitz. Vader Mozes, moeder Maria en jongste dochter Jetje,
werden op 11 mei 1943 op het 11e transport van Westerbork naar
Sobibor gezet. Moeder en dochter werd daar direct vergast, terwijl vader Mozes
van Sobibor doorgestuurd werd naar het werkkamp Dorohucza om daar turf te
steken. De ontberingen waren Mozes op 30 november 1943 te veel.
Alexander Fransman
|
Op 8 oktober 1896 kregen Lammert en
Jetje zoon Alexander, die ze Sander noemden. Toen Sander in 1922 zich verbond
aan Jeanette Abraham, was hij van beroep sigarenmaker. Later werd hij koopman
en stond hij op zondag met bretels op de markt op Uilenburg, midden in de
Joodse wijk van Amsterdam. Sander en Jeanette kregen maar een kind, zoon Leman,
die op 15 oktober 1924 het levenslicht zag. De Duitsers rukten tijdens de
Tweede Wereldoorlog het gezin uit elkaar. Sander kwam eerst in barak 2 in Vucht
terecht, vanwaar hij “vrijwillig” een brief moest schrijven aan zijn zus Sara
en zwager Eduard. In deze ongedateerde brief schreef Sander, dat hij het in het
kamp redelijk goed maakte. Hij keek met belangstelling uit naar de ontmoeting
met zijn kleine neefje en feliciteerde zijn zus met de op handen zijnde
gezinsuitbreiding. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om zijn zus en zwager
te vragen nog wat tandpasta naar hem op te sturen. Hij hield zich ook
aanbevolen voor snijkoek. Uit het feit, dat Sander zijn zus feliciteerde met
het feit, dat ze weer in verwachting was, kan afgeleid worden, dat de brief
hoogstwaarschijnlijk in het begin van de tweede helft van 1943 is verzonden.
Sara beviel vroeg in 1944 van haar tweede zoon.
Terug naar het gezin van Sander
en Jeanette. De Duitsers vergasten zoon Leman op 30 september 1942 in
Auschwitz, daarna was vader Sander aan de beurt op 24 september 1943. Moeder
Jeanette ging op 30 september 1944 door de schoorsteen van Auschwitz.
Brief, die Sander
Fransman schreef vanuit Kamp Vucht
|
Zoon Jacob was het volgende kind
van Lammert en Jetje. Toen Jacob op 19 februari 1902 overleed was hij nog maar
drie jaar oud.
Na Jacob kwam zoon Joseph op deze
wereld op 20 januari 1901. Joseph was aanvankelijk pakhuisknecht, maar stond
vanaf 1936 met modeartikelen op de zondagse markt op Uilenburg, een van de drie
oostelijke eilanden van Amsterdam naast Kattenburg en Wittenburg. Op 2 augustus
1922 trouwde Joseph met zijn 20-jarige nicht Lena Fransman, een dochter van
Joachim Alexander Fransman en Sellie Waas. Het gezin van Joseph en Lena woonde
op het Krugerplein in Amsterdam Oost. Hun zoon Lehman, die op 16 augustus 1923
werd geboren, werd in 1942 in Auschwitz omgebracht. Joseph en Lena vertrokken
beiden met het eerste transport van2 maart 1943 van Westerbork naar Sobibor, waar
ze drie dagen later de dood vonden.
Lena
Fransman-Fransman
|
Joseph Fransman
|
Jacob Fransman was het achtste
kind van Lammert en Jetje. Hij werd op 26 februari 1903 geboren. Bij zijn
huwelijk met Schoontje Sloog in 1931 was hij magazijnbediende. Daarna ging hij
aan de slag als perser bij de textielfabriek Hollandia-Kattenburg
. Jacob en Schoontje woonden in de Jan Lievenstraat op nr. 44 3 hoog. In 1932
werd dochter Jetty geboren. Moeder Schoontje en dochter Jetty werden op 3
december 1942 in Auschwitz vergast.
Jacob Fransman
|
Terwijl hij bij
Hollandia-Kattenburg aan het werk was, deed de Sicherheitspolizei onder leiding
van Willy Lages een inval in de fabriek van Hollandia-Kattenburg op woensdag 11
november 1942, omstreeks 16.30 uur. Alle uitgangen werden afgezet en de Joodse
medewerkers van het bedrijf werden ‘s avonds weggevoerd. Van alle die avond
weggevoerde werknemers, maar ook van de werknemers die al eerder op transport
waren gesteld, is in het 'Boek der tranen' een foto opgenomen.
Op 5 maart 1905 kwam het negende
kind van Lammert en Jetty ter wereld, zoon Joachim. Het mannetje overleed op 9
augustus 1906, een jaar oud.
Het tiende en jongste kind van
Lammert en Jetty was dochter Sara van 5 augustus 1907. Sara was een nakomeling
in een traditioneel Joods gezin van hard werkende ambachtslieden. Zij werd heel
erg verwend, omdat zij de jongste dochter was en erg welkom. Zij leerde via een
nicht haar latere man, Eduard Welling, kennen en trouwde met hem op 2 augustus
1933. Vaak samen met het gezin van Sara’s broer Sander werden uitstapjes
gemaakt naar zee en het bos. Dankzij het feit, dat het de Jood Eduard lukte
zich “katholiek”
te laten verklaren, kwamen hij, Sara en hun beide zoons voorlopig niet in
aanmerking om op transport gesteld te worden.
Sara Fransman
|
Als enige van haar familie overleefde
Sara de Tweede Wereldoorlog. Altijd zat ze te wachten op de terugkeer van haar geliefden.
Als er een keer contact was met een overlevende uit een concentratiekamp, vroeg
ze altijd: ken je die? Of heb je die en die misschien gezien? Weer werd dan de
wond van verdriet opengetrokken. Terwijl Eduard genoot van zijn vrijheid en het
werk, bleef Sara eenzaam en alleen in haar stoel voor het raam zitten. Sara en
Eduard spraken nooit meer met elkaar. Sara hield zich verder bezig met eten
maken, veel oude joodse recepten. Hoewel zowel Sara als Eduard niets meer op
hadden met het Joodse geloof, hield Sara wel enkele Joodse tradities in ere,
zoals een schoon wit tafel kleed op vrijdagavond en matzes eten met Pesach (Pasen)
.
Nooit meer Auschwitz, nooit meer
Sobibor!
Tiel, 29 maart 2018
Geen opmerkingen:
Een reactie posten