Familiefoto's

Familiefoto's
Familiefoto's

zaterdag 26 mei 2018

Genealogisch blog 288


Sonja Veffer en Salomon Kesnig

Op het eerste gezicht hebben Sonja Veffer, die geboren is op 27 februari 1934, en Salomon Kesnig van 25 maart 1878 niets met elkaar gemeen. Toen de Tweede Wereldoorlog begon was Sonja net zes geworden en was Salomon al 62 jaar oud. Sonja werd in Amsterdam geboren als dochter van Joseph Veffer en Roosje Koopman, die in augustus 1925 met elkaar waren getrouwd. Salomon zag het eerste levenslicht in Londen, zijn ouders waren Solomon Kesnig en Mary Ann Bezema. Sonja was uiteraard niet getrouwd en Salomon was op 21 juli 1910 in Amsterdam getrouwd met Hendrika Walvis, die op 11 december 1886 geboren werd als dochter van Hartog Walvis en Rosette Beetz. Salomon en Hendrika kregen drie zonen: Saul van 1911, Hartog van 1914 en Hijman van 1916. De oudste twee overleefden de oorlog, terwijl Hijman al in 1929 overleed.

Salomon Kesnig
Salomon Kesnig

Salomon Kesnig was marktkoopman, woonachtig in de Blasiusstraat. Hij stond met zijn handel garen en band van dinsdag tot en met zaterdag op de markt in de Ten Katestraat in Amsterdam. Omdat hij in 1925 een (te) grote achterstand had met het betalen van het marktgeld, werd, ondanks verschillende waarschuwingen, zijn marktvergunning ingetrokken. De kleine Sonja woonde met haar ouders aan de Zuider Amstellaan (tegenwoordig Rooseveldlaan).
Toch deelden Sonja Veffer en Salomon Kesnig een vreselijk lot. De eerste overeenkomst wordt gevormd door het feit, dat beiden in de loop van 1944 vanuit Westerbork op transport gingen naar concentratiekamp Bergen-Belsen, zo’n 60 km ten noordoosten van Hannover. Salomon verliet Westerbork op 11 januari en Sonja ging op transport naar Bergen-Belsen op 15 februari. Vanaf 30 april 1943 deed een deel van het gevangenenkamp Bergen-Belsen dienst als concentratiekamp. Maar niet alleen Sonja en Salomon gingen op transport naar Bergen-Belsen. Dat lot trof ook de beide ouders van Sonja en de echtgenote van Salomon Kesnig.
Joseph Veffer, de vader van Sonja, liet het leven op 30 december 1944 door uitputting, ondervoeding en ziekte. Begin 1945 raakte het concentratiekamp overvol door geëvacueerde gevangenen uit kampen in het oosten. Tussen januari en april 1945 lieten zo’n 30.000 mensen het leven in Bergen-Belsen, vooral door een uitbraak van vlektyfus. Onder de overledenen bevonden zich niet alleen Roosje Koopman, de moeder van Sonja die op 1 april bezweek, en Hendrika Walvis, de vrouw van Salomon Kesnig die overleed op 8 april 1944, maar ook onder meer Anne Frank en haar zus Margot.

Hendrika Walvis
Hendrika Walvis

Sonja Veffer en Salomon Kesnig wachtte nog een ongelooflijk zware tocht. Om hun misdaden te verdoezelen en om met de geallieerden nog enigszins zaken te kunnen doen, lieten de SS’ers tussen 6 en 11 april 1945 in totaal 6800 mensen, die werden aangeduid als “Austauschjuden” (ruiljoden) in drie treinen vanuit Bergen-Belsen afvoeren. In feite waren de treinpassagiers gijzelaars. Het was de bedoeling van de SS om deze gevangenen te ruilen tegen Duitse geïnterneerden of tegen harde valuta.
De bestemming van de drie treinen zou het concentratiekamp Theresiënstadt zijn in het nog niet door de geallieerden bezette deel van het Derde Rijk. Na de bevrijding van Auschwitz door de Russen, eind januari 1945, werd in Theresiënstadt een gaskamer gebouwd om de gevangenen uit Bergen-Belsen te vermoorden. Deze gaskamer is echter nooit in gebruik genomen. Elk van de drie treinen, die de “Austauschjuden” van uit Bergen-Belsen naar Theresiënstadt moest vervoeren, bestond deels uit verouderde personenwagons en deels uit goederenwagons.
Reichsführer SS, Heinrich Himmler, had ermee ingestemd, dat de 6800 “Austauschjuden” uit Bergen-Belsen werden weggevoerd, toen de Engelse troepen met rasse schreden naderden. Hij gaf zijn fiat er ook aan, dat ca. 60.000 gevangenen in Bergen-Belsen achterbleven en dat er op 12 april 1945 plaatselijk een wapenstilstand werd overeengekomen, zodat op 15 april het overbevolkte kamp aan het Engelse leger kon worden overgedragen.
De eerste trein met “Austauschjuden” vertrok op 6 april uit Bergen-Belsen. Amerikaanse troepen bevrijdden dit transport op 13 of 14 april bij Farsleben bij Maagdenburg. De tweede trein met daarin 1712 voornamelijk Hongaarse Joden verliet Bergen-Belsen op 9 april en kwam uiteindelijk op 21 april aan in Theresiënstadt.
De derde trein reed in de nacht van 10 op 11 april, nog geen week voor de bevrijding, weg uit Bergen-Belsen met 2400 “Austauschjuden”, van wie velen besmet waren met vlektyfus. In deze trein zaten ongeveer 800 “Austauschjuden” van Nederlandse afkomst, onder hen Sonja Veffer en Salomon Kesnig.

Route van het Verloren Transport
Route van het Verloren Transport

Het “Verloren Transport”, zoals de laatste trein na de oorlog werd genoemd, ging eerst in noordelijke richting en daarna richting Berlijn, waar de trein op 18 april aankwam. Het duurde meer dan een dag om door het verwoeste Berlijn te komen. Bij Schipkau volgde een tussenstop van twee dagen. Daar leek de reis ten einde te zijn vanwege de naderende Russische troepen. In de daarop volgende dagen, echter, vielen laagvliegende vliegtuigen de trein aan met machinegeweren en bommen. Er vielen doden in de trein, voor de commandant van de trein aanleiding de gehele trein met witte doeken te laten bespannen.  Deze laatste trein kwam de tweede drie keer tegen op weg van Berlijn richting Praag. De tweede trein was door een bombardement zwaar getroffen: 50 doden en 250 gewonden.
In het “Verloren Transport” brak vlektyfus uit door de zeer slechte sanitaire en hygiënische omstandigheden, met als gevolg vele doden. Bij elke stop werden de doden uit de trein gedragen en langs het spoor begraven. Uiteindelijk kwam de trein op 20 of 21 april voor de Elsterbrücke bij het dorp Tröbitz definitief tot stilstand. Daags na aankomst in Tröbitz stierf Sonja Veffer door ziekte en uitputting. Salomon Kesnig hield het nog enige dagen uit. Troepen uit de Oekraïene vonden de trein in de ochtend van 23 april 1945. De soldaten vonden de overlevenden tussen de doden. Ter plekke begroeven ze 28 mensen. In totaal waren tijdens de tocht van het  “Verloren Transport” 198 mensen omgekomen.
In Tröbitz werd een klein veldhospitaal ingericht. De bewoners van het stadje en de Russische soldaten deden er alles aan om de ca. 2000 uitgehongerde en doodzieke mensen te helpen en om te voorkomen, dat de vlektyfus zich zou uitbreiden. De overlevenden van het “Verloren Transport” vormden een comité, dat de verdeling van levensmiddelen regelde en onderdak. Het comité regelde ook de begrafenissen van de omgekomenen. Onder hen bevond zich Salomon Kesnig, die op 2 mei 1945 het leven liet.
Het duurde nog 2 maanden tot de vlektyfusepidemie onder controle was. In die periode stierven nog eens 320 personen. De epidemie trof ook enkele bewoners van Tröbitz, onder wie de burgemeester. Het laatste slachtoffer van het “Verloren Transport” was de Nederlandse Klara Miller, zij werd op 24 juni 1945 op de Joodse begraafplaats van Tröbitz ter aarde besteld.

Gedenkmuur in Tröbitz met de namen van alle omgekomenen
Gedenkmuur in Tröbitz met de namen van alle omgekomenen

Het “Verloren Transport” kostte in totaal meer dan 550 mensen uit 13 landen het leven. Sonja Veffer en Salomon Kesnig behoorden tot hen. De plekken waar zij begraven zijn, vormen tegenwoordig gedenkplaatsen. Enkele overledenen zijn later in hun land van afkomst herbegraven.
Tot de overlevenden behoorden onder meer schrijver en advocaat  Abel J. Herzberg (1893-1969), die in zijn boek “Tweestromen land” verhaalde van zijn belevenissen in Bergen-Belsen, de zussen Hannah (een schoolvriendin van Anna Frank) en Rachel Goslar en de toen 2-jarige, latere journalist Ischa Meijer (1943-1995) en zijn ouders. De Duitse Erika Arlt (1926-2015) uit Tröbitz heeft de lotgevallen van mensen uit het “Verloren Transport” onderzocht en daarover een brochure uitgegeven.

Tiel, 26 mei 2018



 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten