Vier kastelen
Wie tegenwoordig door het dorp
Herwijnen, aan de Waal in het westelijke deel van de Tielerwaard, rijdt of
beter fietst zal er geen idee van hebben, dat hij of zij zich beweegt door een
dorp dat in de Middeleeuwen een van de belangrijkste plaatsen was in de
Tielerwaard. Heden ten dage ademt het dorp een en al rust. De grootste drukte
speelt zich of op het water van de Waal waar vrachtschepen af en aan varen,
zo’n 600-700 per dag. Wanneer je je door het dorp beweegt moet je heel goed
kijken, en vooral weten waar je moet kijken, om nog iets van de oude glorie te
herkennen. Mogelijk dat het imposante huis Nieuw Frissestijn bij de bezoeker
nog iets oproept van de grandeur uit ver vervlogen tijden.
Nieuw Frissestijn
|
In de Middeleeuwen en enkele
eeuwen daarna was Herwijnen, dat strategisch ligt in de westelijke punt van de
provincie Gelderland en grenst aan Holland, de grootste plaats in de Tielerwaard.
Interessant dus voor de heren van Arkel, die in de 13e eeuw
voortdurend bezig waren hun machtsgebied vanuit Gorichem uit te breiden naar
het Oosten. Voor het bereiken van hun doelen hadden ze best een robbertje
vechten over.
De oudst bekende Heer van
Herwijnen was Hubertus, die op het einde van de 13e ten tonele
verscheen. Deze van oorsprong Franse ridder wist zich in Herwijnen het nodige
bezit te verwerven. Zijn zoon Gijsbert liet kasteel Wayenstein aan het begin
van de 14 eeuw bouwen op de grens met het grondgebied van de Heren van Arkel.
De stenen die voor de bouw gebruikt werden kwamen overeen met die van de St.
Maartenskerk in Zaltbommel, van een gedeelte van Kasteel Waardenburg en van de
kerk in Brakel.
In 1312 verpandde Gijsbert van
Herwijnen zijn bezittingen aan Jan van Arkel, omdat hijzelf benoemd werd tot
richter van de Veluwe. Gijsbert loste zijn pand weer in, waarna de Heren van
Herwijnen tot 1415 op Wayenstein bleven wonen. De dochter van Gijsbert,
Adelissa van Herwijnen, huwde met Dirk Wouters van Tuyl. Hun zoon Bruysten
(1341-1410) nam de
achternaam van zijn moeder over, omdat de leden van het geslacht Van
Herwijnen in hoger aanzien stonden dan de familie Van Tuyl, die slechts
ministerialen waren. Ministerialen beheerden in die tijd de kerkelijke
goederen, maar toen de macht van de bisschop van Utrecht steeds minder werd,
gingen de ministerialen zich steeds zelfstandiger gedragen en ze slaagden er
zelfs in hun ambt erfelijk te maken. Vanaf dat moment was er geen binding meer met de bisschop en de kerk.
Restanten van
Kasteel Wayenstein
|
In 1370 trad Bruysten in het
huwelijk met Elisabeth van Beieren (1353->1415), een bastaarddochter van Albrecht
van Beieren (1336-1404), de graaf van Holland. Ondanks het feit, dat Bruysten
nogal een vechtersbaas was – hij was lid van het Verbond der Kabeljauwen -,
leed zijn maatschappelijke carrière daar niet onder. Hij kreeg de benoeming als
‘rentmeester van Zeeland beooster de Schelde’, werd Heer van Stavenisse,
ambtman van de Tieler- en Bommelerwaard en raad (adviseur) van zijn schoonvader.
De verhouding tussen Bruysten en
zijn schoonvader Albrecht van Beieren verslechterde echter, omdat Albrecht van
Beieren Bruysten ervan verdacht gelden verduisterd te hebben, die hij als
rentmeester van Zeeland had moeten afdragen. De Hollanders onder leiding van Albrecht
namen Bruysten gevangen. Maar met hulp van Otto van Haeften (1365-1430), zijn
schoonzoon die met zijn dochter Adelissa was getrouwd in 1392, wist Bruysten te
ontkomen naar Slot Loevestein. De Hollanders veroverden Loevestein echter,
waarbij twee, te hulp geschoten zwagers van Otto gevangen werden genomen door
de zoon van Albrecht. Bruysten en Otto ontkwamen. Bruysten vond onderdak bij de
hertog van Gelre.
Tijdens de Arkelse Oorlog
(1401-1412) speelde Wayenstein een belangrijke rol, en liep aanzienlijke schade
op door de gevechtshandelingen. Tijdens die oorlog was Otto van Haeften weer
betrokken bij de zaken van zijn schoonvader. Jacoba van Beieren
(1401-1436) streed met haar oom Jan van Beieren, bisschop van Luik, over de
opvolging in het graafschap Holland en Zeeland. Jacoba was haar vader Albrecht
opgevolgd, maar Jan van Beieren betwistte dit. De hertog van Gelre koos de
zijde van Jan van Beieren. In deze oorlog streden Otto van Haeften, Bruysten
van Herwijnen, Steven van Maurick en Gijsbert Pieck aan de zijde van de hertog
van Gelre.
Als dank voor bewezen diensten
droeg Bruysten niet alleen het Kasteel Wayenstein in 1405 over aan Otto en zijn
vrouw Adelissa, maar ook het Kasteel Frissestein, dat Johan van Herwijnen een
voorvader van Adelissa rond 1350 had laten bouwen. Otto en Adelissa kozen
ervoor om op Frissestein te gaan wonen, terwijl Bruysten zeer waarschijnlijk op
Wayenstein bleef wonen.
Kasteel Frissestein
|
Op 5 april 1415 verklaarde Otto
van Haeften, dat zijn huis te Herwijnen
met de voorborcht, dat vroeger van Bruysten van Herwijnen was geweest , een open
huis zou zijn voor de hertog van Gelre op voorwaarde, dat hij het bij leven of na
zijn dood mocht vermaken aan een van zijn zoons. De hertog stemde daarmee in,
maar verbond daaraan wel de bepaling, dat Otto een jaarlijkse vergoeding moest
geven aan zijn zwager Willem van Herwijnen.
Niet lang na de bouw van
Frissestein, dat buitendijks lag om beter toezicht te kunnen houden op de tol
in de Waal, lieten de heren Van Leyenburg binnendijks, tussen Frissestein en Wayenstein
kasteel Drakenburg bouwen. In de volksmond werd dit kasteel de ‘Blauwe Toren’
genoemd. De heren Van Leyenburg bezaten al een kasteel en heerlijkheid tussen
Herwijnen, Vuren, Arkel en Heukelum.
De Blauwe Toren
|
Daarbij konden de heren van
Herwijnen uiteraard niet achterblijven. Zij gaven daarom opdracht om enkele
honderden meters naast Frissestein binnendijks nog een kasteel te bouwen. Ze
noemden dit kasteel de ‘Engelenburg’. Dit kasteel kenmerkte zich door de karakteristieke
trapgevels. Het verhaal wil, dat bij de sloop van Drakenburg in 1825 nog resten
van het pantser en vizier zijn gevonden van Otto van Wayenstein die door
manschappen van de Engelenburg op een vreselijke wijze om het leven werd
gebracht, nadat hij de Vrouwe van de Engelenburg had overweldigd.
Kasteel Engelenburg
|
De heren uit de familie Van
Haeften bleven tot 1558 Heer van Wayenstein, dat toen in handen kwam van de
erfgenamen van Maarten
van Rossem. De laatste mannelijke eigenaar uit het geslacht Van Haeften van
Kasteel Frissestein was Walraven (1568-1608). In tegenstelling tot veel
familieleden was Walraven in de Tachtigjarige Oorlog op de hand van de Spanjaarden.
Na zijn dood gingen zijn bezittingen over naar zijn zus Theodora (1560-1625),
die daardoor zeer vermogend werd en een interessante huwelijkspartij. Zij was
in 1593 in het huwelijk getreden met Floris van Brederode (1549-1599). Daardoor
kwam Frissestein in handen van de familie van Brederode, evenals vele andere
eigendommen van Walraven van Haeften.
Rijke Amsterdamse kooplui vonden
niet alleen langs de Vecht hun buitenhuizen, maar ook in Herwijnen. Jacob
Bicker (1588-1647), bewindhebber van de VOC, werd in 1643 eigenaar van
Kasteel de Engelenburg. Leden van de familie Bicker verwierven later ook
Kasteel Wayenburg. Op het einde van de 15e eeuw had de familie Van
Herwijnen kasteel Drakenburg in handen gekregen. Zij bleven eigenaar tot het
begin van de 16e eeuw, toen Reinier van Bern, die gehuwd was met
Merel van Rossum, het kasteel verwierf.
De vier kastelen in
Herwijnen
|
De Fransen verwoestten in het
Rampjaar 1672 drie van de vier Herwijnense kastelen. Alleen Wayenstein konden
de Fransen geen grote schade toebrengen, sterker nog bij de slag om het kasteel
sneuvelden veel Fransen. Van Frissestein, Drakenburg en de Engelenburg bleef
slechts een gedeelte overeind. De kosten voor volledig herstel waren niet op te
brengen voor de latere eigenaren. Frissestein werd in het begin van de 19e
eeuw gesloopt. In 1817 volgde de Engelenburg. Drakenburg kwam in 1825 in aanraking
met de slopershamer.
Wayenstein werd in 1860
gedeeltelijk afgebroken, alleen de toren bleef staan als kenmerkend punt in het
landschap. De toren werd zelfs in 1909 met overheidssubsidie gerestaureerd. Het
mocht niet baten, de toren raakte weer in verval en verdween in de Tweede Wereldoorlog
helemaal.
Straatnaam
|
Wat is er nog over van de vier
kastelen in Herwijnen? Niet veel meer. Een straatnaam herinnert nog aan
Wayenstein of Wadenstein. De plekken waar de Engelenburg, Frissestein en
Wayenstein hebben gestaan zijn in het landschap nog duidelijk te herkennen en
zijn zelfs Rijksmonumenten. Een verhoging in de landerijen moet de herinnering
aan Drakenburg levend houden. Er zijn zo’n 10 jaar geleden plannen ontwikkeld door
particulieren en de Gemeente Lingewaal om van de restanten van Frissestein en
de Engelenburg een soort landschapspark te maken. Bij mijn weten is het,
helaas, bij plannen gebleven.
Tiel, 3 mei 2018
Hi Paul,
BeantwoordenVerwijderenBij jouw blog 281 heb ik een kleine kanttekening. Naar mijn inziens wordt in jouw betreffende artikel ten onrechte ervan uitgegaan dat Elisabeth een bastaarddochter van Albrecht van Beieren was. Ik heb echter meerdere aktes gevonden waarin vermeld staat dat zij een dochter was van graaf Willem V van Beieren bij Catharina Gerrits Busendr. Willem V stond bekend als de "Dolle" graaf, hij leed aan geestesziekten. Zijn broer Albrecht nam het roer over en aan zijn hof is de dochter van Willem V opgegroeid. Als bastaarddochter is zij uitgehuwelijkt aan Bruinsten van Herwijnen, een onbeduidende edelman die het klaarblijkelijk ver geschopt had aan het hof van Albrecht. Elisabeth werd aan het hof behandeld alsof zij een dochter zou zijn geweest van Albrecht. In menig artikelen op internet tref ik deze fout aan zonder dat deze gefundeerd is met bewijsmateriaal. Ik heb echter meerdere aktes aangetroffen waarin vermeld wordt dat Elisabeth de dochter van Willem V zou zijn geweest. Alle afkomstig uit "Het oorkondenboek van Amsterdam tot 1400: supplement door B.L de Melker".
Zie voorts ook een artikel over slot Loevestein om de webpagina van Kasteleningelderland.nl
Met vriendelijke groet,
Rosemarie van Uden
Beste Rosemarie van Uden,
BeantwoordenVerwijderenJouw reactie spreekt voor zichzelf. Dank daarvoor.
Paul Welling