De expedities naar de Slakkona en de Reteh
Als 16-jarige
jongen begon Adriaan Constant van Haeften zijn carrière bij de Marine als
adelborst 2e klasse aan het Koninklijk Instituut voor de Marine in
Medemblik. Toen hij om gezondheidsredenen op 1 juli 1884 met pensioen ging,
kreeg hij de titulaire rang van Schout bij Nacht. Daarmee behoorde bij tot de
groep opperofficieren van de Marine en hij had bijna alle rangen doorlopen.
Adriaan Constant
werd op 11 juni 1830 in Arnhem geboren als oudste zoon van Petrus Adrianus van
Haeften, die van beroep controleur van het Kadaster in Gelderland was, en
Cornelia Jacoba Maria van Outhoorn. Hij werd in de Hervormde Kerk van Arnhem
gedoopt door ds. J.C. Boot, die aldaar van 1789-1834 predikant was en die de
grootvader was van zijn latere echtgenote Johanna Boudewina Boot.
Geboorteadvertentie
van Adriaan Cornelis van Haeften
|
In 1844 had zijn grootvader,
Adriaan van Haeften (1766-1848), voor zichzelf en zijn nog levende nakomelingen
op aanvraag de adellijke titel van jonkheer/jonkvrouw verkregen van de Hoge
Raad van Adel. Daardoor was Adriaan Constant automatisch ook jonkheer vanaf
1844.
Over de jeugd van Adriaan Constant
is weinig anders bekend dan dat het gezin, waartoe hij behoorde, nog al eens
verhuisde door de vele functies van zijn vader bij het kadaster en de
belastingdienst. Het is niet uit te sluiten, dat Adriaan Constant koos voor een
carrière bij de Marine op basis van de verhalen van zijn ooms Anne
Bregittus en Jacob van Haeften, die beiden opklommen tot 1ste
Luitenant ter Zee.
Bij koninklijk Besluit (KB) nr.
66 van 23 augustus 1846 werd Adriaan Constant toegelaten tot de
Adelborstenopleiding bij het Koninklijk Instituut voor de Marine, dat gelegen
was op ’s Lands werf in Medemblik. De toegelaten jongelieden, tussen de 13 en
18 jaar, waren Adelborsten der tweede klasse, kregen een 4-jarige opleiding tot
officier bij de Marine en werden op het terrein in een daartoe geschikt lokaal
gekazerneerd. Geslapen werd er in hangmatten, voorzien van een paardenharen
matras, een hoofdkussen en verder toebehoren.
Het ontbijt vond ’s zomers om
06.30 uur en ’s winters om 7.30 uur plaats. Het middageten werd om 14.00 uur
geserveerd en het avondeten om 21.00 uur. Elke Adelborst kreeg per dag een
halve Nederlandsche kan bier (ca. 1 liter). Op geboortedagen van leden van het
Koninklijk Huis kregen de Adelborsten naast het bier per vier man een fles wijn
bij het middagmaal.
Om op het Instituut toegelaten te
worden moesten de jongelieden een jaarlijkse bijdrage betalen van fl. 350,00.
De betaling kon in twee termijnen plaatsvinden. De Adelborsten mochten
gedurende hun verblijf op het Instituut geen andere kleding dragen dan in het
reglement op de uitrusting bepaald was. In de volgende vakken werd les gegeven:
·
Wiskunde
·
Natuurkunde
·
Militaire en
zeevaartkundige wetenschappen
·
Geschiedenis
·
Aardrijkskunde
·
Nederland
·
Frans, Duits en
Italiaans
·
Godsdienst,
zedenkunde, antropologie en recht
·
Tekenen, waaronder
technische tekenen
·
Gymnastiek
Voormalig Koninklijk Instituut voor de Marine
te Medemblik (foto: NIMH)
|
Op zondag gingen de Adelborsten
in Medemblik ter kerke; roken en sterke drank waren verboden. Per week kregen
de jonge heren een gulden zakgeld. Geld aannemen van familie was verboden.
Om bevorderd te worden tot
Adelborst der eerste klasse moesten de vierdejaars in de periode
augustus-september een openbaar eindexamen afleggen. Wanneer een Adelborst
slaagde voor dit examen, kwam hij bij de eerstvolgende gelegenheid in
aanmerking om geplaatst te worden op een van Zijner Majesteits schepen of
vaartuigen.
H.O. Wichers
|
Per KB nr. 4 van 18 augustus 1850
verkreeg Adriaan Constant de rang van Adelborst der 1ste klasse en
werd hij geplaatst op het fregat ‘Prins Hendrik’, met welk schip hij naar Ned.-Indië
vertrok. Op zijn staat van dienst staat vermeld, dat hij voor het praktisch
examen zeer voldoende scoorde en voor het theoretisch examen voldoende. Tijdens de opleiding was
Adriaan Constant bevriend geraakt met Karel Cornelis Bunnik (1830-1884) en
Hendrikus Octavius Wichers (1831-1889), die het later schopte tot liberaal
Minister van Marine en Koloniën (1877-1879) en die, na twee jaar actieve dienst
op zee, van 1881 tot 1884 lid was van de Tweede Kamer.
A.C. van Haeften als
Luitenant ter Zee der 1ste Klasse
|
Na zijn examen werd Adriaan
Constant op 15 mei 1851 in Ned.-Indië geplaatst op de schoener ‘Kameleon’, die
onder commando stond van A. de Buck, om zijn opleiding tot Luitenant ter Zee
der 2e klasse te voltooien. De ‘Kameleon’ was rond 1827 in Ned.-Indië
gebouwd en behoorde tot de vloot van de Koloniale Marine. Adriaan Constant verkreeg bij
KB nr. 55 van 22 september 1852 ingaande
op 1 oktober daarop volgend de rang van Luitenant ter Zee der 2e
klasse.
Van 1 november 1852 tot 1
augustus 1853 verbleef Adriaan Constant op Zr. Ms. schroefstoomschip ‘Samarang’
in Ned.-Indië. Hij nam daar deel aan de expeditie naar de westkust van Borneo,
waar de aldaar wonende Chinezen een levendige handel in opium hadden, weigerden
belasting te betalen en de inheemse bevolking onderdrukten. De Chinezen kwamen
in verzet tegen de Nederlands-Indische overheid, toen schepen van de Nederlandse
Marine een Chinees vaartuig met smokkelwaar in beslag hadden genomen bij de
monding van de Slakkona rivier op 5 en 6 juli 1853. Adriaan Constant ontving
voor zijn deelname aan deze gevechten het ereteken voor belangrijke
krijgshandelingen. Daar het ereteken pas per KB nr. 24 van 19 februari 1869 werd
ingesteld, kreeg Adriaan Constant het toen met terugwerkende kracht.
Eind 1853 keerde Adriaan Constant
met Zr. Ms. ‘Dolfijn’ terug naar
Nederland. Het schip kwam aan in Vlissingen op 7 december. Vervolgens diende
Adriaan Constant in Nederland tussen 1854 en 1857 op verschillende andere
schepen, waaronder het transportschip ‘Prins Hendrik’, het fregat ‘Doggersbank’
en het wachtschip ‘Willemsoord’ te Vlissingen.
Een wachtschip
was een volledig uitgerust, licht oorlogsschip, dat voor een haven of een riviermonding
lag. Wachtschepen hadden vaak tot taak het innen van tolgelden en het tegengaan
van sluikhandel. Sinds het midden van de 19e eeuw voorzagen
afgedankte wachtschepen in de behuizing van manschappen, omdat er elders geen
plaats meer was. Het laatste wachtschip van de Kon. Marine was de ‘Jacob van
Heemskerk’, die in 1969 van de sterkte werd afgevoerd.
Tussen 31 oktober
1855 en 21 februari 1856 is Adriaan Constant niet in actieve dienst geweest.
Wanneer een marineman op non actief gesteld was dan had hij geen varende
plaatsing, maar verrichtte hij werkzaamheden aan de wal, waarvoor het salaris
lager was dan voor een varende plaatsing. Het op non actief gesteld zijn hield
destijds dus geen disciplinaire maatregel in, zoals tegenwoordig.
Adriaan Constant vertrok
weer naar Ned.-Indië op 1 oktober 1857 met Zr. Ms. schroefstoomschip
‘Soembing’, dat onder bevel stond van Luitenant ter Zee der 1ste
klasse A.J. Kroef.
Reteh
|
In Indië kreeg de ‘Soembing’ de
opdracht als commandoschip van een flottielje op weg te gaan naar de monding
van de rivier de Reteh aan de oostkust van Sumatra ter hoogte van Singapore. De
taak was daar af te rekenen met de Panglima Bezaar, een plaatselijke vorst, die
lak had aan het Nederlandse gezag, zich niet aan verdragen hield, de
plaatselijke bevolking koeioneerde en zich te buiten ging aan zeeroverij.
Tussen 9 oktober en 18 november 1858 werd er rond de vesting van de Panglima in
de monding van de Reteh hevig gevochten, waarbij de al zieke Adriaan Constant,
volgens Luitenant Kroef in zijn
rapporten, zich onderscheidde door zijn “wakkere” gedrag. Bovendien lichtte hij de commandanten van te hulp
geschoten schepen zo goed in over de situatie ter plekke, dat die meteen mee
konden doen met de belegering.
Illustratie in De
Gids, jaargang 23, 1859
|
Op zondag 7 november 1858,
“een
der glorierijkste in de geschiedenis van ons Nederlandsch-Indisch krijgswezen”,
begon de verovering van de
vesting van de Panglima. In het algemeen
cultureel tijdschrift “De Gids” jaargang 23 van 1859 vergeleek schrijver
Nicolas Charles Sieburgh de “krijgsverrigtingen”,
enigszins bombastisch, met een
napoleontische veldslag. De Panglima Bezaar vond zelf de dood. Zijn vrouw en
dochtertje werden evenals een tiental verwanten in verzekerde bewaring gesteld.
“Ter
zake zich te hebben onderscheiden bij de bestorming en inname der bentings
(versterkingen) van de Panglima Bezaar te Reteh op 7 november 1858”
kreeg Adriaan Constant een
eervolle vermelding in de dagorder bij KB nr. 55 van 8 mei 1859. Hij deed nog dienst
op de ‘Soembing’ tot 1 augustus 1859. In 1855 gaf Koning Willem III een replica
van de ‘Soembing” cadeau aan de Keizer van Japan.
De Soembing
|
Daarna bleef Adriaan Constant in
Indië en was hij gedurende 3 weken de oudste officier op het stoomschip
‘Samarang”. Op 21 augustus 1859 werd hij overgeplaatst op het fregat
‘Palembang’, van welk schip hij op 7 december 1859 de eerste officier werd. Dat
was hij ook van 21 januari 1860 tot 1 juli 1861 op Zr. Ms. ‘Madura’, van welk
schip hij van 15-27 december 1860 tijdelijk de commandant was. Vervolgens
diende hij weer op de ‘Palembang’, daarna als eerste officier op de korvet
‘Prinses Amalia’ en tenslotte in dezelfde functie op de ‘Ardjoeno’ om met dat
schip later terug te keren naar Nederland. Op 15 februari 1861 werd Adriaan
Constant bevorderd tot Luitenant ter Zee der 1ste Klasse bij KB nr.
42 van dezelfde datum
De ‘Ardjoeno’ vertrok op 16
december 1861 naar Nederland en liep op 6 april in Hellevoetsluis binnen. Korte
tijd later werd de ‘Ardjoeno’ uit de vaart genomen en kwam Adriaan Constant weer
op non actief.
Adriaan Constant benutte de
periode, dat hij op non actief gesteld was, om te studeren voor het examen voor
1ste Luitenant. Op 7 juni 1862 kreeg hij toestemming dat examen af
te leggen. Hij slaagde voor het praktijkgedeelte met de score “buitengewoon goed” en voor het theoretische deel met de score “zeer voldoende”.
Tiel, 14 juli 2019
Geen opmerkingen:
Een reactie posten