Passie voor amateurtoneel
In de jaren 1947-1959 heeft mijn
vader, Albert Welling(1922-1983) , in zijn vrije tijd zich vooral bezig
gehouden met toneel, betaald en onbetaald. Toneel was zijn grote passie. Mijn
grootvader had hem met succes geïnfecteerd. De andere passie van mijn vader,
t.w. schaken, verdween in die tijd geheel naar de achtergrond, al zal hij best
nog wel eens een partijtje gespeeld hebben.
In 1947 speelde hij nog één keer
zelf, daarna regisseerde hij alleen nog, schreef zelf stukken en was later druk
met de bestuurlijke kant van het katholieke amateurtoneel in Nederland. Met
zijn toneelstuk “Ambtenaar
geef ons een huis” was hij als schrijver en als regisseur zeer succesvol.
Met de uitvoering door “Wijk C op de planken” onder zijn leiding van de
“Getemde Feeks” van Shakespeare in een bewerking van Jan Derks en hemzelf trok
mijn vader in 1949 zelfs koninklijke belangstelling.
1949, Koninklijke
belangstelling voor de Getemde Feeks, geheel rechts mijn vader
|
Voor de Utrechtse Toneelgroep “Uit
Rechte Liefde” vertolkte mijn vader in 1947 in een openluchtvoorstelling de rol
van zoon in “De Klucht van de Gehangene” van de Franse schrijver Henri Ghéon (1875-1944) onder regie van C.A. Schilp
(1892-1990). Zijn laatste optreden als toneelspeler.
Albert Welling als de zoon in De klucht van de
gehangene
|
Blijkbaar was de uitvoering een
succes, want de Utrechtse Toneelgroep voerde het stuk eind november 1947 nog
een keer op in Dieren. Alleen had men toen in het programmaboekje de naam van
het stuk gewijzigd in “De Klucht van de Gestrafte”. Een drukfout?
Mijn vader was
rond 1947 via zijn voormalige hoofdredacteur bij dagblad De Tijd, Jan Derks (1912-1963) in contact gekomen met de Zusters Augustinessen
van St. Monica. Deze congregatie was opgericht op 19 maart
1934 door pater Sebastianus van Nuenen (1898-1966), met wie mijn vader bevriend zou raken, en door Augustina van Reijsen
(1908-1990), de eerste Mater. Het werkterrein van de zusters was aanvankelijk de
Utrechtse Wijk C. In 1939 openden de zusters een tehuis voor dakloze vrouwen,
meisjes en kinderen: Meisjesstad. Na de oorlog volgden kloostervestigingen in
Hilversum (1946), Amsterdam (1952), Sittard (1953), Arnouville les Gonesse in Frankrijk
(1956) en Maastricht (1962) en een tweede huis in Utrecht (1968). Op 19 maart
2019 vierden de zusters het 85-jarig bestaan van de orde.
Sebestianus van
Nuenen
|
Voor en na de oorlog was de
sociale problematiek in de Utrechtse Wijk C groot. De zusters Augustinessen
zagen in toneel een mogelijkheid om de bewoners hun ellende te doen vergeten
door juist uitdrukking te geven aan die ellende op het toneel.
In 1937 werd de vereniging Het
Katholieke Volkstoneel “St. Franciscus” opgericht. De vereniging stond beter
bekend als “Wijk C op de planken”. De algehele leiding van de toneelvereniging
was destijds in handen van Jan Derks, die ook schrijver van
volkstoneelstukken was. Mijn vader was vanaf 1947 betrokken bij “Wijk C op de
planken”, als schrijver van toneelstukken èn als regisseur van de uitvoeringen.
Albert Welling
|
Mijn vader beperkte zijn
toneelwerk niet alleen tot regisseren van “Wijk C op de planken”. Hij
regisseerde ook twee stukken op zijn voormalige middelbare school, de Rijks HBS
in Amersfoort, evenals twee stukken van LEA, de Amersfoortse Gymnasiasten Bond.
Hij was ook voor de Utrechtse Studentenvereniging Veritas actief. Als regisseur
leidde hij een aantal voorstellingen van de katholieke Amersfoortse
Toneelvereniging “Euripides”,
die mede door zijn vader was opgericht. Hij schreef en regisseerde een spel
voor de gidsen en verkenners van de St. Ansfridusgroep in Amersfoort. Tenslotte
was hij nog actief als regisseur bij het Zuid Nederlands Toneel en bij de
Rotterdamse R.K. Toneelgroep Magna
Pete.
Jan Derks
|
Het Nederlandse episcopaat was in
1947 tot de conclusie gekomen, dat katholieke amateurtoneelverenigingen niet
langer deel konden blijven uitmaken van de Nederlandse
Amateur Toneel Unie (NATU), omdat in de NATU de eigen katholieke beginselen
onvoldoende uitgedragen konden worden. Het was voor katholieke
toneelverenigingen principieel onmogelijk langer lid te zijn van de NATU.
De bisschoppen benoemden een
commissie van onderzoek o.l.v. Jan Derks. De commissie besliste
conform de gedachtegang van het episcopaat tot de oprichting van het Werkverband
Katholiek Amateurtoneel (WKA), dat informeel in 1947 van start ging. Het
voorlopige bestuur bestond uit K.J. ten Hoope, Jan Muller, L.Fels en mijn vader. Om zich aan te sluiten bij het
WKA hoefden toneelverenigingen het predicaat ‘RK’ niet in hun naam te voeren,
maar in de statuten moest wel nadrukkelijk opgenomen zijn, dat de grondslag van
de vereniging de katholieke levensbeschouwing was.
Het WKA kreeg de bevoegdheid
bepaalde toneelstukken te verbieden, wanneer die in strijd waren met de
katholieke beginselen. Verder moest het WKA cursussen voor spel en regie
organiseren, lezingen houden en concoursen uitschrijven en landdagen
organiseren. De formele oprichting van het WKA vond plaats op 1 juli 1948.
Mijn vader was de eerste
secretaris van het WKA, zijn eerste bestuurlijke nevenfunctie. Andere
bestuursleden waren B. Hollewijn, Jan Muller uit Loosdrecht (penningmeester) en Martin
Duinstee. Verenigingen die zich bij het WKA aansloten
ontvingen van mijn vader een welkomstkaartje. Hij schreef daarin:
“….hun schouders zetten onder de
prachtige taak om van het katholiek amateurtoneel een hoeksteen van onze
vaderlandse volkscultuur te maken.”
Het welkomstkaartje was tevens
een oproep om zo snel mogelijk de contributie over te maken aan de
penningmeester. Op 19 juni 1948 legden Derks en mijn vader voor de KRO-radio uit, waarom
het WKA tot stand was gekomen.
Op oudejaarsdag 1948 verscheen in
De Tijd een artikel van mijn vader waarin hij een lans brak voor het WKA.
Vanuit bepaalde delen van het platteland kwamen klachten, omdat daar nog altijd
de wet van kracht was: alleen herentoneel met ’s middags een uitvoering voor
vrouwen en ’s avonds voor de mannen. Verder schreef mijn vader:
“Al lijkt het wellicht een
gemeenplaats, toch – dunkt ons – dient 1948 voor ons Katholieke amateurtoneel
te worden beschouwd als een zeer bijzonder jaar. In ’48 immers hebben de
katholieke gezelschappen zich eindelijk – nadat reeds in vroeger jaren een
tweetal soortgelijke pogingen radicaal mislukten – verenigd binnen een nationaal
“Werkverband Katholiek Amateurtoneel” (het WKA).”
Een jaar na de oprichting
organiseerde het WKA op 30 en 31 juli 1949 in ’s Hertogenbosch de eerste
Landdagen onder de titel ‘Dat gaat
naar Den Bosch toe’. Namens het bestuur van WKA correspondeerde mijn vader met
Wilhelmus Johannes Maria Antonius Asselbergs, alias Anton van Duinkerken, de dichter die ook voor De Tijd werkte, over
de vraag hoe het katholieke amateurtoneel een hoeksteen zou kunnen worden van
de Nederlandse volkscultuur.
Door het sterke centralistische
karakter is het WKA nooit een succes geworden. Per 1 januari 1968 fuseerden het
WKA en de NATU tot het Nederlands Centrum voor het Amateurtoneel.
Welkomstkaartje WKA
|
Op de eerste Diocesane Toneeldag
in Roermond van WKA op 17 september 1951 hield mijn vader, namens het
hoofdbestuur, voor de 300 deelnemers een anderhalf uur durende inleiding,
getiteld ‘Speelt u dat?’ over de repertoirekeuzen.
Door zijn werk
voor het katholieke amateurtoneel kwam mijn vader al in 1948 in contact met
Anton Sweers (1903-1969), oprichter (in 1934) en directeur
van “Ons Lekenspel”. Deze organisatie,
die relaties onderhield met vooraanstaande katholieke schrijvers, stelde zich
ten doel het deelnemen aan amateurtoneel onder het katholieke volksdeel te
bevorderen. Ons Lekenspel had daartoe ook een uitgeverij, omdat Sweers niet tevreden was met het bestaande
toneelrepertoire dat niet geschikt was voor amateurs en niet in overeenstemming
was met de katholieke geloofsovertuiging.
Op 15 maart 1951 schreef Ons
Lekenspel een prijsvraag uit voor katholieke amateurtoneelgezelschappen. De
drie beste gezelschappen, ‘De Narrenkap’ uit Hoensbroek, ‘Maet hou staet’ uit
Hilvarenbeek en ‘St. Jan’ uit Sint Janssteen, kwamen tegen elkaar uit tijdens
een congres over religieus toneel, dat op 30 en 31 maart en 1 april gehouden
werd in Zeist. De jury bestond uit Anton Sweers, Eduard Verkade en mijn vader.
Folder Congres
Religieus Toneel
|
Bij het 25-jarig bestaan kreeg
Ons Lekenspel de vorm van een stichting met in het eerste bestuur Job Pollmann (1902-1972), Jan Nieuwenhuis (1896-1978), Bernard Verhoeven (1897-1965), Willem Tollenaar (1912-1994) en Albert Welling.
Eind 1954 schreef Ons Lekenspel drie
wedstrijden uit ter gelegenheid van de tiende verjaardag van de bevrijding.
Gevraagd werd een eenakter, verhaal of gedicht te schrijven met als thema ‘Tien
jaar bevrijding’. Ook nu weer zat mijn vader in de jury. Voor de beste eenakters
waren drie prijzen beschikbaar van resp. fl. 250, fl. 150 en fl. 100. Voor de
beste verhalen of gedichten stelde Ons Lekenspel fl. 100 en fl. 75 beschikbaar.
Op het jubileumwerkcongres, dat
Ons Lekenspel organiseerde van 27-29 december 1954, hield mijn vader een lezing
over de wijze waarop toneelverenigingen met de pers zouden kunnen omgaan. Het gezelschap
Magna Pete speelde op de slotdag van het congres het stuk ‘Moord in het
klooster’ onder regie van mijn vader.
In vervolg op het congres van
december 1954 schreef Ons Lekenspel in het voorjaar van 1955 twee prijsvragen
uit. In de eerste prijsvraag werd gevraagd een avondvullend religieus
toneelstuk op te voeren, dat gestalte gaf aan een eigentijdse religieuze bewogenheid.
Het winnende gezelschap zou worden gehonoreerd met een prijs van fl. 1500. De
tweede prijsvraag had betrekking op een verhaal dat door de jeugd moest
voorgedragen kunnen worden. De eerste prijs zou worden bekroond met fl. 500. De
jury voor beide prijsvragen bestond uit Anton Sweers, mijn vader en Job Pollmann.
De samenwerking tussen Ons Lekenspel
en mijn vader heeft lang geduurd. Hij is vele jaren secretaris geweest van Ons
Lekenspel. Tussen mijn vader en Anton Sweers was een vriendschappelijke werkrelatie
ontstaan, totdat Sweers in 1969 overleed. Ter gelegenheid van het
overlijden van zijn vriend liet mijn vader in De Tijd van 11 juli 1969 een In
Memoriam plaatsen. Daarin schreef hij:
“Vandaag wordt Anton Sweers in Bussum begraven. En hoewel het zijn vrienden
moeilijk zal vallen het te verwerken, zullen zij afscheid moeten nemen van de
man met wiens overlijden een roerige periode in de ontwikkeling van het
katholieke toneel in Nederland definitief wordt afgesloten.
Op die periode heeft de kleine,
onstuimige Amsterdammer onmiskenbaar zijn stempel gedrukt. Hij heeft schijnbaar
moeiteloos een culturele achterstand van tientallen jaren ingehaald. Hij heeft
zoveel schrijvers, dichters, schilders, musici, dansers en acteur aan zich
verplicht!”
Het Nijmeegs Studenten Toneel
durfde het in 1955 aan het stuk ‘Le Maitre de Santiago’ van de Franse schrijver
Henry de Montherlant (1896-1947) onder regie van mijn vader te
spelen. Een stuk, dat zonder enig uiterlijk hulpmiddel en alleen door een steeds
hoger stijgende dialoog een obsederend probleem aan de orde stelde.
Dagblad De Tijd vond het moedig
van de Nijmeegse studenten, dat zij een stuk wilden spelen, dat
beroepsgezelschappen tot drie keer toe hadden aangekondigd, maar nooit
speelden. De Tijd schreef vooraf:
“Een groep van negen studenten,
amateurs, onder regie van een ‘plusqu’un amateur, Albert Welling, wagen deze sprong.
Zullen zij hun nek breken? Er is in ieder geval lef nodig om het te wagen.”
De Amersfoortse Toneelvereniging
Euripides kondigde in het najaar van 1956 aan zich onder leiding van mijn vader
te zullen stellen om goed voor de dag te komen bij het veertig jarig jubileum
in 1958. Om zich daar geheel op toe te kunnen leggen besloot mijn vader zijn
werkzaamheden voor andere gezelschappen te staken, met uitzondering van de
Utrechtse studentenvereniging Veritas..Daarmee eindigde mijn vaders inzet voor
het katholieke amateurtoneel in Nederland.
Tiel, 11 juli 2019
Bij mijn werk voor het Literatuurmuseum zocht ik naar de leefjaren van een auteur: Albert Welling (er zijn brieven van hem in de collectie) en stuitte op uw blog. Allereerst vond ik alleen maar de Britse acteur Albert Welling (geb. 1952) en daarna nog de Boxtelaar Albert Welling (geb. ca. 1965?) ,
BeantwoordenVerwijderenmaar met de zoekterm 'toneelschrijver' erbij, vond ik toch de juiste persoon. Over uw vader: hij werkte voor dagblad De
Tijd, en voor Nieuwe Revue, en schreef ook 'De klokken van Rufus' een passiespel voor jongeren.
Mocht u de brieven willen inzien: de studiezaal van het het
Literatuurmuseum is van dinsdag t/m vrijdag geopend. zie website: literatuurmuseum.nl
Met vriendelijke groet,
Rian van de Sande