Ambtenaar geef ons een huis
Mijn vader, Albert Welling
(1922-1983), was rond 1948 via Jan Derks (1912-1963), zijn toenmalige hoofdredacteur bij dagblad
De Tijd, in contact gekomen met de Zusters
Augustinessen van St. Monica. Deze congregatie was opgericht op 19
maart 1934 door pater Sebastianus van Nuenen (1898-1966),
met wie mijn vader bevriend zou raken, en door Augustina van Reijsen
(1908-1990), de eerste Mater. Het
werkterrein van de zusters was aanvankelijk de Utrechtse Wijk C. In 1939 openden
de zusters een tehuis voor dakloze vrouwen, meisjes en kinderen: Meisjesstad.
Na de oorlog volgden kloostervestigingen in Hilversum (1946), Amsterdam (1952),
Sittard (1953), Arnouville les Gonesse in Frankrijk (1956) en Maastricht (1962)
en een tweede huis in Utrecht (1968). De zusters hanteren het motto:
“Goed zijn voor de ander, voor de mens in
nood.”
Voor en na de oorlog was de
sociale problematiek in de Utrechtse Wijk C groot. De zusters Augustinessen
zagen in toneel een mogelijkheid om de bewoners hun ellende te doen vergeten
door juist in toneelstukken uitdrukking te geven aan die ellende.
Sebastianus van
Nuenen
|
In 1937 werd de vereniging “Het
Katholieke Volkstoneel St. Franciscus” opgericht. De vereniging stond beter
bekend als “Wijk C op de planken”. De algehele leiding van de toneelvereniging
was toen in handen van Jan Derks, die ook schrijver van
volkstoneelstukken was. Mijn vader was vanaf 1947 betrokken bij Wijk C op de
planken, als schrijver van toneelstukken èn als regisseur van de uitvoeringen.
Mijn vader beperkte in die tijd zijn
toneelwerk niet alleen tot regisseren van “Wijk C op de planken”. Hij
regisseerde ook opvoering van andere amateur toneelverenigingen zoals bijv.
uitvoeringen van de Rotterdamse R.K. Toneelgroep “Magna Pete”.
Misschien wel zijn grootste
succes, als schrijver en regisseur van toneelstukken, vierde mijn vader in 1948
met het door hemzelf geschreven stuk “Ambtenaar geef ons een huis!”
Oorspronkelijk speelde het stuk,
dat door N.V. Vink’s Uitgeversmaatschappij in Alkmaar werd uitgegeven, in een
kroeg in de Amsterdamse Jordaan. De gedrukte uitgave kostte fl. 2,40. Het auteursrecht
voor een opvoering bedroeg fl. 15,00.
Mijn vader, Albert
Welling
|
Wijk C op de planken voerde
“Ambtenaar geef ons een huis!” vijf keer op onder regie van mijn vader, op 29,
30 en 31 januari 1948 was er een avondvoorstelling in de Stadsschouwburg van
Utrecht, op zondag 1 februari volgden om 15.00 uur een matinee en ’s avonds een
galavoorstelling.
Affiche Ambtenaar
geef ons een huis!
|
Het stuk, nu gesitueerd in
Utrecht, geeft het leven van alle dag weer in een volkswijk als Wijk C,
gelardeerd met de politieke actualiteit van het moment. Het leven is in wijk C
ruig en eerlijk, maar kent volkse openheid. De bewoners tobben met de grote
naoorlogse problemen van jongens die naar Indië werden gestuurd en de nijpende
woningnood. Mijn vader schreef daarover in het programmaboekje:
“Dit stuk geeft niets dan het probleem
alleen. Maar dan het probleem, gesteld in het volkse milieu van Wijk C, beleefd
door bijna overgevoelige mensen, die het dagelijks belaagt. Het probleem dus,
zoals wij menen, dat het waarachtig voorkomt. Want dit is het verhaal: Jan, een
jongen uit Wijk C, moet naar Indië. Hij neemt afscheid van de mensen uit zijn
omgeving en Door, het meisje dat hem trouw beloofde, huwt kort daarop met zijn
broer en komt inwonen bij haar schoonouders. Dan herhaalt zich het conflict van
schier alle inwoningen. Er ontstaat onenigheid tussen haar en de waardin.
Onenigheid, die haar hoogtepunt bereikt juist op de dag, dat de buurt wordt
opgeschrikt door het geval van Mien Willems, die het huis wordt uitgezet, dat
ze zonder vergunning betrok. Op deze beide feiten, waarvan het eerste nog wordt
versterkt door de dreiging van een onverwachte terugkeer van Jan, na een
ongeluk in Indië, steunt de hele intrige.”
Het lijdt geen
twijfel, dat mijn vader zich bij het schrijven van het stuk heeft laten
inspireren door eigen ervaringen. Mijn moeder en hij woonden op de Lessinglaan
als het ware in bij andere mensen. De twee oudste broers van mijn moeder
vertoefden als militair in voormalig Ned.-Indië in het kader van de politionele
acties. Er werd op het toneel gezongen:
“Wie achterblijven,
treuren niet
Verspil om ons geen
traan
Wij zijn geen Doorman,
geen Hein,
Geen held om ons vóór te
gaan
Maar toch sterk en mans
genoeg
Om ginds te doen wat
moet
Om in de tropen pal te
staan
Voor vrijheid, recht,
haven en goed.
Refrein:
Wij jongens van Wijk C,
Wij trekken naar de oost
Straks vaart ons schip
de haven uit
Daarom nog eerst een
toast:
Drink op de glorie van
ons land,
Drink op het weerzien
ander jaar.
Wij jongens van Wijk C
Gaan naar de evenaar.
Wie achterblijven moeten
wel:
Wie weggaat is een man,
Die tranen noch beklag behoeft,
alleen maar troost en
dan,
wanneer het schip op
Java landt
en hij zijn plicht moet
doen:
Per week een fikse dikke
brief
Besloten met: je Door,
een zoen!
Refrein
De mensen uit Wijk C legden
gemakshalve de schuld van de woningnood bij de ambtenaren. De ambtenaar in het
stuk verdedigde zich door te stellen, dat er gewoonweg geen woonruimte was. Ook
een brief van de bisschoppen veranderde daar niets aan:
“Ja, ik praat en ik praat. Maar bij God, ik
kan niet anders. De bisschoppen hebben samen een brief geschreven. Ze hebben
met bewogenheid gewezen op de plicht van naastenliefde. Ze hebben gesmeekt,
gesmeekt om elkaar te helpen. En wat heeft het geholpen? Mensen, het heeft
niets geholpen. Het lijkt of de harten verdroogd zijn. Wij praten en praten. Ik
praat en onderhand verstrijkt de tijd. Gezinnen barsten kapot, mensen sarren
elkaar het graf in. En wij zien dat aan en wij kankeren. Wij staan erbij en wij
kankeren. Mijn hemel, als jullie dat wilt veranderen, helpen jullie dan deze
vrouw.”
De recensies vonden, dat door het
stuk het probleem van de woningnood weliswaar werd aangestipt, maar niet dichter
tot een oplossing werd gebracht. Het toneelspel van Wijk C werd ‘gedisciplineerde realiteit’ genoemd. De
mensen stonden op de planken zoals ze leven.
Het programmaboekje van Ambtenaar geef ons een huis!
|
Recensent C. de Groot van het Utrechts Nieuwsblad omschreef op 7
februari 1948 zijn kritiek als volgt:
“Het is de verdienste
van Albert Wellings toneelspel, dat het - met fantasie en
toneelbegrip geschreven – bewust niet hoger reikt dan de natuurlijke
speelkwaliteit van zijn spelers.
Hoezeer het daarop
aankomt en hoe nauw dit luistert bleek uit de vertolking van de figuur van de
ambtenaar, die de schrijver in dit stuk heeft gebracht. Welling belicht de
materiële noden van het gewone volk tengevolge van de woningnood. Doch hij
heeft niet de indruk willen wekken, dat hij daarvoor de ambtenaren
verantwoordelijk stelt. Goed! Maar de ambtenaar, die hij ten tonele voert
blijft wel een erg vage figuur, die een beetje jammert, dat hij het ook niet
helpen kan en in nogal algemene en weinig zeggende termen tot samenwerking en
het dragen van elkaars lasten aanspoort en zich daarbij zelfs beroept op wat de
bisschoppen in hun brief over de woningnood hebben gezegd. Het bezwaar is, dat
al het gepraat van deze brave ambtenaar geen enkele concrete oplossing aan de
hand doet voor een zeer concreet probleem.”
Nadat de Groot nog een opmerking maakte, dat hij de tekst van
de liedjes niet sterk vond, beëindigde hij met:
“Doch deze bezwaren
tellen tenslotte licht in een opvoering, die, gegeven in de suggestieve decors
van Cuno van der Steene, getuigde van een toewijding, een vaardigheid, een temperament en
warmte van hart, die een verkwikking waren. Het St. Franciscus Volkstoneel
heeft met deze voorstelling, die in Utrecht vijf maal voor een uitverkochte
zaal is gegeven, eer ingelegd.”
Na de matineevoorstelling van 1 februari 1948 zag mijn vader
zich, als regisseur, voor een probleem geplaatst. De hoofdrolspeelster kreeg
tijdens het slotapplaus een bos bloemen overhandigd. Binnen de groep spelers en
bij het bestuur van de vereniging leidde dat tot opmerkingen. De pater (van
Nuenen) had altijd gezegd, dat het gezelschap een gemeenschap vormden en dan
kan er niet één maar bloemen krijgen. Mijn vader was van mening, dat dit probleem
door het bestuur van de vereniging op gelost moest worden. Na een uur vergaderen
was het bestuur eruit:
“Wij hebben besloten,
dat ze de bloemen vanavond mag houden, meneer. Zij heeft ze tenslotte gekregen.
Maar ze mag ze niet mee naar huis nemen. Ze moeten naar de kapel van de
zusters. Voor het Mariabeeld.”
Het Amsterdamse amateurgezelschap “De Jordaan op de planken”
speelde na de oprichting als eerste stuk “Ambtenaar geef ons een huis!” in de
oorspronkelijke situering in de Jordaan. Het gezelschap deed dat meer dan
vijfentwintig maal. Op zondag 3 oktober
1948 voerde het gezelschap een hoorspelversie van het stuk op voor de KRO-radio
in het programma ‘Uit en thuis’. Mijn vader en regisseur Herbert Perquin
(1908-1995) hadden van het toneelstuk een hoorspel van
ongeveer 50 minuten gemaakt. De rol van ambtenaar werd gespeeld door Frank
Stranger, de artistiek leider van het
gezelschap en een collega van mijn vader bij de krant.
Frank Stranger
|
Het gezelschap “De Jordaan op de planken” bracht het stuk op
27 januari 1949 ten tonele voor jongeren van alle katholieke organisaties uit
Den Haag in de Dierentuin. De Haagse redacteur van De Tijd meldde daarover:
“Hierna speelde het Amsterdams Volkstoneel het stuk ‘Ambtenaar geef ons
een huis!’ van Albert Welling, dat door de aanwezige Hagenaars zeer
gewaardeerd werd, al kon men niet aan de indruk ontkomen, dat ‘De Jordaan op de
planken’ niet geheel vrijblijft van arrivisme.”
In 1949 ging de Toneelgroep van Anton Gerlach, vernoemd naar
de vader van Frank Stranger, op
tournee met “Ambtenaar geef ons een huis!” onder regie van Frank Stranger, die in 1939 als journalist
bij De Tijd begonnen was.
Opvoering in 1983 en
1984
|
In 1976 kwam Bert van der Roest in Utrecht wonen. Na eerst op een paar andere
adressen gewoond te hebben, kwam hij op de Oudegracht in Wijk C terecht, zo
liet hij op zijn website weten. Het Utrechtse Gemeenteraadslid voor de PvdA,
die later door malversaties in een kwaad daglicht kwam te staan, ging op zijn
website verder met:
“Daar werd ik in 1980
ook actief in het actiecomité Wijk C. Samen met Corrie Huiding heb
ik ‘Wijk C op de Planken’ nieuw leven in geblazen met het stuk ‘Ambtenaar, geef
ons een huis’. Later zijn wij doorgegaan onder de naam ‘Volkstheater Wijk C.”
Het is mij niet bekend of mijn vader geweten heeft, dat zijn
stuk op 16 februari 1983, ruim 30 jaar later, nog eens werd opgevoerd. Ik
veronderstel, dat hij toen al te ziek was om daarvan kennis genomen te hebben.
Tiel, 22 oktober 2018
Geachte heer Welling.
BeantwoordenVerwijderenIk ben een van de spelers van het toneelstuk van uw vader Ambtenaar geef ons een huis uit 1983.
U vraagt zich af of uw vader geweten zou hebben dat dat stuk opnieuw is uitgevoerd.
Ik kan u verzekeren dat uw vader dit geweten heeft.
Bert van de Roest heeft persoonlijk contact met uw vader gehad over dit stuk, dat moet geweest zijn in eind 1981. Bert heeft uw vader ook uitgenodigd bij de 1e voorstelling die opgevoerd is bij de opening van buurthuis Wijk C. De gezondheid van uw vader liet het niet meer toe.
Met vriendelijke groet,
Corrie Huiding-Stomp