Fribourg
Na diens dood in 1844 erfde jonkheer
Pieter Benjamin Johan (Pieter) Vegilin van Claerbergen van zijn vader het
buiten “Mariënburg” in Leeuwarden. Hij werd daarmee één van de rijkste inwoners
van Friesland. Natuurlijk kwam Pieter wel op Mariënburg, maar hij verbleef meestal
op de Heremastate
in Joure, een huis dat sinds de 17e eeuw in eigendom van zijn
familie was. De familie breidde het huis uit en liet de fraaie parktuin
aanleggen. In 1940 verkocht een nazaat van Pieter het huis aan de gemeente
Haskerland. Sindsdien doet het dienst als gemeentehuis van Joure.
Heremastate
|
De vader van Pieter, Valerius
Lodewijk Vegilin van Claerbergen (1774-1844), had Mariënburg in 1838
gekocht. Op het zuidelijke deel van het terrein rond Mariënburg liet Pieter aan
de weg Achter de Hoven in 1872 een “verblijfplaats voor minvermogenden”
optrekken. De verblijfplaats bestond uit een hofje van zes woninkjes onder een
dak, gelegen achter een hoofdgebouw in de stijl van een chalet met een breed
overkapt balkon. Pieter bepaalde, dat de woninkjes bestemd waren voor
minvermogenden
“zonder onderscheid van kunne, ouderdom,
inboorlingschap, geloofsbelijdenis of huwelijksen staat”.
De stichting, die de woninkjes beheerde
kreeg de naam “Fribourg”, naar het Zwitserse stadje Freiburg, van waar het
geslacht Vegilin van Claerbergen afkomstig zou zijn. Tot aan zijn dood
bestuurde jonkheer Pieter de stichting zelf, daarna trad een bestuur van vijf
mannen op, zoals in de stichtingsakte was bepaald. Het bestuur bestond voor een
periode van zes jaar uit de burgemeester van Leeuwarden (voorzitter), de op
twee na oudste predikant van de Hervormde Gemeente van Leeuwarden (secretaris),
een lid van de familie Vegilin van Claerbergen (penningmeester) en twee
notabelen uit de gemeente Leeuwarden, die door de eerste drie leden werden
gekozen. Het bestuur van de Stichting Fribourg bepaalde wie voor een woninkje
in aanmerking kwam, echter twee kamers werden altijd door het bestuurslid uit
de familie Vegilin van Claerbergen toegewezen. De bewoners hoefden niet te
betalen voor brandstof en geneeskundige hulp. En als de financiën het konden
dragen, was het bestuur bevoegd de bewoners een toelage toe te kennen. De
dagelijkse leiding van Fribourg was in handen van een directeur, die door het
bestuur werd aangesteld. Hij genoot met zijn gezin vrije inwoning in het
hoofdgebouw.
Hofje Fribourg
|
Na zijn dood in 1879 liet de
jonkheer Fribourg bezittingen na in Snakkerburen, een terp in Wytgaard en enig
kapitaal. Door de latere sociale wetgeving en de slechte staat van de huisjes
veranderde de bestemming van het hofje in 1976 en ging de stichting subsidie
verstrekken aan niet-gesubsidieerde maatschappelijke instellingen.
Wie was die welgestelde jonkheer
Pieter Benjamin Johan Vegilin van Claerbergen, die zich ook betrokken voelde
bij de minvermogenden in de samenleving? Zoals al opgemerkt was hij de zoon van
politicus Valerius Lodewijk Vegilin van Claerbergen, die getrouwd was met zijn
nicht Aurelia Anna Maria Vegilin van Claerbergen (1772-1843). Als jongeling studeerde
Pieter Romeins en hedendaags recht aan de Universiteiten van Leiden (1827) en Groningen
(1828), waar hij op 19 april 1833 promoveerde op het proefschrift met de titel “De
juribus summi imperantis in societates ecclesiasticas”.
In 1834 trad Pieter in het huwelijk met de
26-jarige jonkvrouw Aurelia van Beyma, dochter van Petrus Johannes Beyma en
Geertrui Trip. Het paar kreeg dertien kinderen, van wie er twee op jonge
leeftijd overleden. Van de zonen van Pieter en Aurelia werden er twee burgemeester,
terwijl zoon Petrus Johannes (1845-1918) directeur werd van het Kabinet der Koningin.
De overige kinderen waren uiteraard eveneens aantrekkelijke
huwelijkskandidaten. Aurelia overleed 29 december 1851, zes dagen na de geboorte
van dertiende, levenloos geboren kind. Vijf jaar na het overlijden van Aurelia
hertrouwde Pieter in Nieuwer Amstel met jonkvrouw Jacoba Johanna (Jacoba) van
Haeften. Jacoba, geboren op 31 december 1830 in ’s Gravenhage, was een dochter
van Adriaan van Haeften (1800-1860) en Maria Cornelia van Hetterschei (1796-1849).
Bij Jacoba verwekte Pieter nog twee kinderen, dochter Adriënne (1857-1931 en
zoon Philip Ernst (1859-1912).
Pieter Benjamin
Johan Vegilin van Claerbergen
|
Keren we terug naar de politiek-bestuurlijke
loopbaan van Pieter. In 1835 verving hij zijn vader als grietman van Haskerland. Hij
oefende die functie uit tot 1844, toen hij vanwege ziekte van zijn vader de
vergaderingen niet meer kon bijwonen en ontslag nam. Daarom ook had hij ontslag
genomen als lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal, waarvan hij sinds 1842
deel uitmaakte.
Na het overlijden van zijn vader
pakte Pieter zijn politiek-bestuurlijke werkzaamheden weer op. In 1845 werd hij
namens de Ridderschap gekozen tot lid van de Provinciale Staten van Friesland.
Vanaf 1850 bekleedde hij die functie als vertegenwoordiger van het kiesdistrict
Sneek. In 1848 werd Pieter buitengewoon lid van de Tweede Kamer der Staten
Generaal. Daar voerde hij het woord over de voorstellen tot grondwetswijziging
van Thorbecke, wiens voorstellen hij van harte steunde. Ten tijde van het
koningschap van Willem II stond Pieter bekend als regeringsgezind, later werd
hij conservatief. Tussen 1850 en 1853 was hij lid van de Gedeputeerde Staten
van Friesland.
In 1856 verliet hij de Provinciale
Staten van Friesland om weer voor twee jaar deel te gaan uit maken van de
Tweede Kamer. Hij voerde in die periode het woord over een wetsvoorstel tot
splitsing van de gemeente Opsterland en over de ontwerpwet Lager Onderwijs. Het
werk in de Tweede Kamer viel hem zwaar. Daarom verzocht hij – met succes - in
1858 als Kamerlid voor vervanging in aanmerking te komen. Van 1859 tot aan zijn
dood in 1879 was Pieter weer lid van de Provinciale Staten van Friesland.
Niet alleen politiek-bestuurlijke
aangelegenheden genoten de belangstelling van Pieter, ook andere
maatschappelijke zaken konden op zijn inzet rekenen. Zo was hij president van
het bestuur van de Haskerveense Polder en vanaf eind 1862 lid van het Comité
voor den Noor-Hollandsch-Frieschen
Spoorwegen.
Nijdamstra State
|
Twee maanden voor zijn dood op 27
mei 1879 in Leeuwarden kocht Pieter de Nijdamstra State in Irnsum voor fl.
80.251,50. Hiervoor kreeg hij:
“Eene uitmuntend vruchtbare Zathe en
landen, met huizinge, schuur, varkenshok, hieminge, hovinge, boomen en
plantagie, watermolen cum annexis onmiddellijk aan den macadamweg nabij de
Irnsumerzijl.”
De Nijdamstra State bevindt zich
op een lichte verhoging in het landschap, waarschijnlijk een zgn. huisterp in
de uiterwaarden van de oude rivier de Boorn.
De totale nalatenschap van Pieter
Benjamin Johan Vegilin van Claerbergen bedroeg bij zijn dood fl. 5,8 miljoen. De
Nijdamstra State maakte dus minder dan 1% van zijn bezittingen uit. Door verdeling
van het bezit onder de toen nog levende twaalf kinderen versplinterde het
familiebezit dat in de voorgaande generaties was opgebouwd. In 1904 gaf jongste
zoon Philip Ernst opdracht tot verkoop van de Nijdamstra State en verschillende
andere boerderijen en landerijen in Friesland. Weduwe Jacoba Johanna van Haeften
was al in 1879, in overleg met de kinderen, begonnen diverse bezittingen te
verkopen en weer andere goederen aan te schaffen.
Ridderhofstad
Hindersteyn
In 1882 verhuisde weduwe Jacoba
Johanna van Haeften van Friesland naar de Ridderhofstad Hindersteyn in Langbroek
in de provincie Utrecht. Zij had de Ridderhofstad in 1881 gekocht van Philips
Julius Hendrik Graaf van Zuylen van Nyeveld (1853-1913). Ze heeft daar iets
meer dan elf jaar gewoond, want in 1892 deed ze het huis weer van de hand en
trok naar ’s Gravenhage. Zij overleed op 82-jarige leeftijd in Zeist op 7 november
1913.
Tiel, 6 oktober 2018
Geen opmerkingen:
Een reactie posten