Familiefoto's

Familiefoto's
Familiefoto's

woensdag 29 maart 2017

Genealogisch blog 173



Passie voor Amateurtoneel


Richardus Antonius Welling was mijn grootvader van vaderszijde. Hij werd simpelweg Ries genoemd. Hij was de jongste van de elf kinderen van kleermaker Adrianus Leonardus Welling (1850-1919) en zijn vrouw Margaretha Catharina de Greef (1848-1926). Het gezin woonde op het adres Krommestraat 266 in Amersfoort.
Evenals zijn vader moest mijn grootvader zijn brood verdienen met zijn handen. Maar dat was niet de enige overeenkomst tussen vader en zoon. Beiden waren naast hun werk op verschillende andere fronten actief in de Amersfoortse samenleving. Was zijn vader actief in de plaatselijke politiek en in 1903 als één van de organisatoren van de feesten rond het verplaatsen van de Amersfoortse kei, mijn grootvader heeft zijn hele leven aan toneel gedaan bij de RK Toneelvereniging ‘Euripides’ en zette zich daarnaast onder meer in voor de Amersfoortse afdeling Katholieke Bejaardenbond.

Richardus Antonius Welling in 1948
Richardus Antonius Welling in 1948
 Mijn grootvader had nog zeven broers en drie zusters boven zich. Hoewel van één van de broers (Hendrikus Cornelis) onbekend is welk beroep hij uitoefende, waren de anderen ook allemaal handwerkslieden. Naast Ries waren Jacobus Johannes, Franciscus Joseph en Cornelis Adrianus allen meubelmaker. Broer Johannes Wilhelmus, die zich later in Bussum vestigde, was bakker. Broer Theodorus Hendrikus (Dirk), was aanvankelijk slager, maar werd later caféhouder. Adrianus Leonardus (Leo) was kleermaker net als zijn vader.

De oudste zus van mijn grootvader, Cornelia Catharina woonde samen met haar rijke man, Piet Despomare, in de Leidschestraat in Amsterdam. Grootvaders tweede zus Geertruida Hendrika heeft slechts een paar maanden geleefd. De jongste zus was Johanna Maria, die haar hele leven in Amersfoort heeft gewoond. Zij was huisvrouw en getrouwd met Everardus Philippus Willigenburg.
In de jaren 1913-1914 heeft mijn grootvader korte tijd in Bussum gewoond, vermoedelijk omdat hij toen een  tijdje in Hilversum gewerkt heeft. Bij zijn terugkomst Amersfoort in 1914 vestigde hij zich op het adres Vijver 22. Nadat hij in het huwelijk was getreden verhuisden hij en zijn vrouw Bets in 1915 naar Kruiskamp 68 en even later naar Kreupelstraat 11 en vandaar naar Scheltusstraat 16, vlak naast zijn zwager Bertus Groot. De laatste verhuizing vond in 1934 plaats naar Hogeweg 104. Dat adres kreeg later het nummer 106.
Sinds 1909 zijn er feiten bekend over arbeidzame leven van mijn grootvader als meubelmaker.
Mijn grootouders kregen vijf kinderen, drie dochters en twee zonen, van wie de eerste slechts vier maanden oud werd. In de twintiger jaren werd mijn grootvader als meubelmaker diverse malen ontslagen vanwege slapte in het bedrijf. Voor hemzelf, maar vooral voor mijn grootmoeder, was dat reden om op een andere manier aan de kost te zien te komen. Bets was een hooghartige vrouw, die het eigenlijk maar niets vond, dat haar man met zijn handen zijn brood moest verdienen.
Ries ging als agent, en later als inspecteur, aan de slag bij verzekeringsmaatschappij “St. Willibrord”, later Verzekeringsunie NV. Op hun woning aan de Hogeweg kwam een bord aan de deur! Op de fiets ging Ries in de avonden op stap om verzekeringen aan de man te brengen bij mensen in Amersfoort en wijde omgeving. Hij heeft dat gedaan tot aan zijn pensioen. Hij deed zijn werk altijd met plezier. Toch bleef hij in zijn hart altijd meubelmaker en timmerman. Op zolder koesterde hij zijn oude gereedschappen, die hingen keurig netjes in rekken boven zijn werkbank.
Naast zijn werk heeft mijn grootvader zich altijd bezig gehouden met andere activiteiten die hem boeiden en uiting gaven aan zijn maatschappelijke betrokkenheid. Sinds juni 1920 was hij lid van het uit 25 personen bestaande college der collectanten van de Parochie St. Franciscus Xaverius. Het college was opgericht in de vergadering van 21 december 1913. Mijn grootvader is daarvan in de jaren 1950-1960 voorzitter geweest. In totaal heeft hij 47 jaar deel uitgemaakt van het college van collectanten.

Richardus Antonius Welling
Collectant op ’t Zand

In 1915 richtte Ries samen met kapelaan van Straalen van de Parochie ‘t Zand de Pancratiusvereniging op, die zich bezig hield met de besteding van de vrije tijd van katholieke jongeren.
De grootste passie van mijn grootvader was het amateurtoneel. In 1918 waren Jan van der Last, kapelaan van Straalen en mijn grootvader de initiatiefnemers tot de oprichting van de katholieke toneelvereniging “Oefening baart Kunst”, die ontstaan was omdat men meende de jaarlijkse feestavonden van het patronaat van de parochie St. Franciscus Xaverius zelf te moeten invullen in plaats van allerlei artiesten te laten opdraven. Het voorstel van de kapelaan sloeg aan bij een aantal jonge mannen, die direct stukjes begonnen in te studeren. Mijn grootvader nam de regie op zich. Op advies van deken Hartman werd enige tijd later de naam veranderd in “Euripides”. Na 5 jaar kreeg de vereniging ook oudere leden door een samensmelting met de toneelgroep van “De jonge Werkman”.

Richardus Antonius Welling
Toneelvereniging OBK, zittend tweede van links mijn grootvader

Vaste oefen- en speelzaal van de vereniging was het parochiehuis van ’t Zand “St. Aegten”. Soms week de vereniging uit naar de zaal van sociëteit “Amicitia” voor een uitvoering. Hoewel hij niet het oudste lid was van de vereniging, was mijn grootvader dus wel lid vanaf de oprichting. Lange tijd was Euripides uitsluitend een mannenvereniging, maar Ries maakte daaraan een einde bij het 20-jarig bestaan in 1938. Voor de uitvoering van het jubileumstuk “Amor in de pastorie” kreeg hij bij hoge uitzondering toestemming om enkele dames mee te laten spelen. Dat was een groot succes en smaakte naar meer. Het lukte pastoor Oostveen uiteindelijk om bisschoppelijke toestemming te krijgen voor een gemengde vereniging. Euripides had toen 25 leden.
De regionale Amersfoortse kranten maken pas op 24 oktober 1930 voor het eerst melding van een uitvoering van Euripides. Voor de oorlog speelde Euripides vaak voor militairen. Het stuk “Roverhoofdman” werd 50 keer over het voetlicht gebracht.
Pas na de Tweede Wereldoorlog trok Euripides blijvend de aandacht van de regionale pers. Het eerste stuk, dat opgevoerd werd was “Regina”. In de recensie in het Dagblad voor Amersfoort van 20 oktober 1947 betreurde journalist H.M.S. de keuze voor het stuk, dat te veel een streekroman was. De journalist vroeg zich af waarom regisseur “R.A. Welling niet betere kost voor zijn geroutineerde troep” kon vinden.
Het jaar daarop vierde Euripides het zesde lustrum met de vertolking van “Marjatta’s Kerst”  van Arie van der Lugt. Uit het verslag van de lustrumopvoering in Dagblad voor Amersfoort van 5 april 1948 kwam duidelijk naar voren, dat Ries de liefde voor toneel ook had weten over te brengen op zijn kinderen. Dochter Noortje sprak namens de oud-leden. Zoon Albert, mijn vader, voerde het woord als lid van het hoofdbestuur van het Werkverband van Katholieke amateurtoneelgezelschappen.
In het najaar van 1948 speelde Euripides het derde stuk van de Marjattatrilogie, nl. “Marjatta’s offer” In zijn welkomstwoord begroette Ries vooral zusterverenigingen en de “H.H. Geestelijken”. Een week later zou een reprise volgen.
Het volgende seizoen speelde Euripides in Amicitia “De vrome leugen”. Volgens de krant had mijn grootvader ook toen weer “voor een mooi brok amateurtoneel gezorgd”. Enige tijd later speelde Euripides “De vrome leugen” voor de RK Bond van Transportarbeiders St. Bonifatius in het KAB-gebouw in de Onze Lieve Vrouwestraat.
Voor 1950 schreef de afdeling Amersfoort van de Nederlandse Amateur Toneel Unie (NATU) een wedstrijd uit voor de Amersfoortse verenigingen. Euripides deed mee met het stuk “Geef mij uw hand”, waarmee de vereniging onder regie van mijn grootvader, volgens de krant

“hoge eisen durfde stellen aan de executanten die in Sint Aegten op de planken stonden”.

De jury van NATU vond de prestatie van Euripides slechts goed voor de zesde plaats, de op één na laatste. Winnaar van het concours werd ATE met “Het proces Mary Duncan”.
In 1951 wilde het bestuur van Euripides voor de derde maal het stuk “De moordenaar van het meisje” over Maria Goretti uitvoeren. Of de uitvoering daadwerkelijk heeft plaats gehad meldden de regionale kranten in Amersfoort niet. Voor seizoen 1951-1952 schreef de NATU weer een wedstrijd uit voor de Amersfoortse toneelverenigingen. Euripides wilde deelnemen met “Zuster Annunciata”, maar speelde uiteindelijk “Het lied van de zee”. De vereniging behaalde daarmee slechts de 8ste plaats. Het Dagblad voor Amersfoort vermeldde op 18 februari 1952, dat de opvoering van “Kat en Kanarie” voor spelers en regisseur Welling “leerzaam” was geweest.
Bij het 35-jarig bestaan van de vereniging in 1953 werden mijn grootvader en bestuurslid J. v.d. Last als pioniers van de vereniging in het zonnetje gezet. Mijn grootvader is toen benoemd tot erelid. Als jubileumstuk werd “Verzegelde lippen” opgevoerd. In dat jaar eindigde Euripides bij de NATU-wedstrijd in Amersfoort wederom op de 8ste plaats. Het was waarschijnlijk het laatste stuk, dat mijn grootvader regisseerde. Bij het volgende stuk, dat Euripides speelde, t.w. “De man in burger”, was de regie in handen van P.G. Ergberts. Als oud-regisseur viel mijn grootvader de eer ten deel de toeschouwers te mogen verwelkomen. Bij het 40-jarig bestaan van Euripides jubileerde Ries als regisseur, al zijn er geen aanwijzingen, dat hij de laatste 5 jaar nog een stuk geregisseerd had. Hij riep toen de jongeren op de taak van de ouderen spoedig over te nemen en in de vereniging moderne ideeën in te brengen.
Bij het 45-jarig jubileum van Euripides was mijn grootvader het oudste lid. Bij die festiviteiten trad hij op als ceremoniemeester. Over de felle concurrentie, die de toneelvereniging toen van de TV ondervond zei hij laconiek:

“We zullen er wel weer overheen komen”.

Als blijk van waardering ontving hij een medaille.


Richardus Antonius Welling
Medaille t.g.v. 45-jarig bestaan Euripides, 1ste van links is Ries Welling


In huize Welling nam toneel een hele belangrijke plaats in. Zoon Albert kreeg de algehele leiding over de uitvoering door leden van de gezamenlijke Amersfoortse toneelverenigingen van “De Rode Pimpernel” in openluchttheater Birkhoven. Later was hij nog diverse malen regisseur van stukken, die Euripides speelde. Ries’ dochters Greet, Nel en Noortje waren met wisselend succes bij Euripides acteur dan wel regisseur. Nel kon door haar handicap niet langer meer toneelspelen, ze heeft nog wel diverse jaren het secretariaat van de vereniging gevoerd. Noortje is haar hele leven blijven regisseren. Oudste dochter Greet bleek totaal geen talent voor toneel te hebben.
In 1957 bereikte Ries Welling de pensioengerechtigde leeftijd. Bij Euripides was hij niet meer actief toen. Toch was hij er ook de man niet na om alleen maar voor het raam van zijn woning aan de Hogeweg te zitten kijken naar het steeds drukker wordende verkeer, dat Amersfoort in- en uitging. De tuin achter het huis behoefde niet elke dag onderhoud en de fietsen van zijn vrouw en van hemzelf kon hij niet blijven poetsen. Hij had behoefte aan een nieuwe activiteit buitenshuis. Heel veel later begreep ik pas, dat zijn huwelijk niet meer zo best was. Ries en Bets sliepen al jaren niet meer in hetzelfde bed. Omdat hij zo snurkte, heette het.
Ries werd lid van de afdeling Amersfoort van de Katholieke Bond van Bejaarden. Tijdens de Jaarvergadering begin 1962 werd hij tot voorzitter van de afdeling gekozen.
Mijn grootvader was altijd ruimdenkend. Het denken in de traditionele zuilen paste eigenlijk niet bij hem. Het was dan ook niet verbazend, dat hij bij het 15-jarig bestaan van de Afdeling Amersfoort van de Algemene Nederlandse Bond van Ouden van Dagen als gastspreker weliswaar constateerde, dat de samenwerking tussen beide organisaties niet zo soepel verliep, maar in dezelfde ademtocht pleitte hij ervoor de samenwerking wel te verbeteren.
Tijdens een bijzondere ledenvergadering van zijn eigen bond op 17 mei 1962 betoogde Ries:

Ons werk neemt steeds grotere vormen aan en ook het ledental blijft gestaag groeien. Daarom is het dringend noodzakelijk, dat wij op zeer korte termijn kunnen beschikken over een beter geoutilleerd en ruimer sociëteitsgebouw”.

De huidige situatie zou een hinderpaal zijn voor de uitbreiding van het RK bejaardenwerk. Hij wist te melden, dat de gemeente er alles aan zou doen om de problemen zo snel mogelijk op te lossen.
Zijn woorden waren niet vergeefs. Al op 1 december 1963 kon hij als voorzitter het nieuwe onderkomen van de afdeling in het gebouw St. Aegten officieel openen. Hij dankte daarbij speciaal de vele leden, die

“bij het op orde brengen van de zaal bergen werk hebben verzet”.

Nu kon hij driemaal per week zijn wandeling naar St. Aegten maken. Vele malen ben ik, als jongeman met hem mee geweest. Tijdens onze wandelingen van en naar St. Aegten vertelde hij aan de hand van de gebouwen, die we passeerden, over de geschiedenis van Amersfoort; over de Dieventoren in de Muurhuizen wist hij spannende verhalen te vertellen, en waar hij als meubelmaker allemaal gewerkt had. Maar vooral over de oorlog. Met een zekere trots toonde hij zijn persoonsbewijs met nr. 35422. Hij wist er een spannend verhaal van te maken, dat hij op het einde van de oorlog met zijn gezin voor de tweede keer moest evacueren, omdat zijn huis in de vuurlinie kwam te liggen. In het begin van de oorlog waren ze ook al geëvacueerd naar Noord Holland. Toen ze in mei 1945 na de overgave van de Duitsers, naar huis terugkwamen troffen ze hun woning zwaar beschadigd aan.
Op de soos van de bejaarden had hij vooral een luisterend oor voor de problemen van andere ouden van dagen. Af en toe, als er helemaal niemand anders wilde, vond hij het heerlijk om een potje biljart te spelen. Hij merkte altijd op:

 “Als voorzitter moet ik niet steeds aan het biljart willen staan. Laat anderen maar voor gaan”.

Hij speelde altijd tien over rood, terwijl zijn opponent vrij speelde. Na sluitingstijd van de soos bleef hij graag nog wat hangen om mij de kneepjes van het biljarten bij te brengen.
Hij zorgde er altijd voor tegen 18.00 uur weer thuis te zijn voor de broodmaaltijd. ’s Avonds zaten Ries en Bets vaak voor het raam naar het verkeer te kijken, ieder aan een kant van de salontafel,  terwijl ze over toneel spraken of herinneringen ophaalden. Eén keer in de week gingen ze kaarten bij Bets’ broer Albert en diens vrouw tante Anna.
Begin 1971 werd grootmoeder Bets ziek. Op 30 augustus van dat jaar overleed zij, alle goede zorgen van haar dochter Nel ten spijt. Op 2 september werd ze begraven op de RK. Begraafplaats Maranatha. Na 56 jaar was het huwelijk van mijn grootouders ten einde. Ondanks het feit, dat hun huwelijk de laatste jaren niet zo florissant was, betekende het heengaan van zijn vrouw voor mijn grootvader het verlies van een trouwe levensgezellin, met wie hij tal van problemen had overwonnen. Hij raakte zijn natuurlijke vrolijkheid kwijt en maakte niet meer de grappen, die Bets zo verafschuwde.
Nog één keer bloeide hij op. Dat was een jaar na het overlijden van zijn vrouw in 1972, toen hij ter gelegenheid van zijn 80ste verjaardag de erepenning “Pro Ecclesia et Pontifice” opgespeld kreeg door pastoor Brugman van de H. Kruiskerk. Nog één keer genoot hij van zijn traditionele sigaar. Voor de gelegenheid droeg hij even geen hoed.
De volgende dag knaagde de eenzaamheid weer aan hem. Nog twee jaar hield hij het vol. Op 17 augustus 1974, de verjaardag van zijn dochter Nel, die hem verzorgde, overleed mijn grootvader. Vier dagen later werd hij begraven.


Tiel, 29-03-2017


Geen opmerkingen:

Een reactie posten