Ambassadeur in Constantinopel
Op 13 december 1776 besloten de
Staten-Generaal Reinier van Haeften (1729-1800) aan te stellen als ambassadeur van de Republiek
der Zeven Verenigde Nederlanden bij het Ottomaanse Rijk in Constantinopel. Reinier
had zijn diplomatieke werk in Lissabon en Stockhol uitstekend gedaan en was nu
toe aan een belangrijkere hoofdstad. Hij begon zijn werkzaamheden aan het
Ottomaanse Hof op 29 augustus 1778.
Op 31 juli 1777 nam Reinier afscheid
van de Staten-Generaal om samen met echtgenote Jeane Kick te beginnen aan de
reis naar Turkije. Eerst reisde het stel naar Marseille om een bezoek te brengen
aan de ouders van Jeane. Vervolgens ging het, na enig oponthoud, door naar
Constantinopel waar men op 29 augustus veilig aankwam. De stad was nog maar net bekomen van een uitbraak van
de pest in april 1778. Per dag waren ca. 1000 personen gestorven. Nu begon het
economische leven weer een beetje opgang te komen.
De ambassade van de Republiek der Zeven
Verenigde Nederlanden bij het Ottomaanse Rijk was gelegen op een heuvel in het
stadsdeel Pera in Constantinopel. Pera, de huidige wijk Beyoğlu van Istanbul,
waar alle gezantschappen van vreemde mogendheden gevestigd waren, ligt recht
tegenover de Gouden Hoorn, waar het Topkapipaleis van de Sultan van het
Osmaanse Rijk lag bij de overgang van de Zee van Marmara in de Bosporus.
Stadsdeel Pera (Beyoğlu) van Constantinopel
|
De Vlaamse schilder Jean Baptiste Vanmour (1671-1737), die in 1699 naar
Constantinopel was vertrokken, kreeg in 1727 van toenmalig ambassadeur Cornelis
Calkoen (1666-1764) de opdracht om diens ontvangst bij
sultan Ahmed III vast te leggen. Calkoen was daarover zo enthousiast, dat hij Vanmour nog vele andere opdrachten gaf, zoals het
schilderen van het uitzicht vanuit de ambassade over Constantinopel richting
het Topkapipaleis. Vanmour schilderde het uitzicht vanuit de eetzaal, met
links het Aziatische deel van Istanbul en rechts het Europese deel met op een
heuvel het Topkapi Sarayi, het paleis. Op de voorgrond is de Gouden Hoorn met
de Ottomaanse vloot te zien. Links ligt de Bosporus.
Ambassadeur Jacob Colyer (1657-1725) had het Palais d’Hollande, waarin
de ambassade gevestigd was, in 1714 laten bouwen op dezelfde plaats waar de
vroegere ambassade had gestaan, die in de zomer van 1700 door brand verwoest
was. Zijn opvolger Calkoen kocht het paleis in 1729 voor 12.000 Leeuwendaalder
uit diens nalatenschap en verkocht het op zijn beurt voor fl. 23.940 aan de Directie van de Levantse Handel en Navigatie
op de Middellandse Zee, die het voor fl. 2000 per jaar verhuurde aan de
volgende ambassadeurs. Het Palais d’Hollande brandde in de nacht van 26 op 27
september 1767 weer af. De herbouw was in juli 1770 gereed en kostte fl.
154.000.
In principe had de Hollandse
vertegenwoordiger bij de Porte de rang van ambassadeur, omdat het Turkse
gouvernement van mening was, dat alleen een ambassadeur een natie kon
vertegenwoordigen en het behoren tot een natie maakte het voor niet-Turken
mogelijk op Turks grondgebied te verblijven. Voor de Hollandse schatkist waren,
echter, de kosten van een ambassadeur zo hoog, dat vaak residenten werden
benoemd of zaakgelastigden. Als ambassadeur fungeerde Reinier tevens als consul
in Constantinopel.
Als ambassadeur in Constantinopel
genoot Reinier een traktement van ca. fl.
15.000 per jaar. Dat werd aangevuld met een percentage van de ambassade- en
consulaatsgelden die door de consuls in het ambtsgebied geheven werden op in-
en uitgevoerde goederen.
Jean Baptiste Vanmour, Gezicht op
Constantinopel vanuit de Nederlandse ambassade, Rijksmuseum
|
Als ambassadeur gaf Reinier van
Haeften leiding aan een staf van 38 personen. In de kanselarij (het kantoor van
de ambassade) waren werkzaam:
- · Een kanselier en secretaris/griffier
- · Een predikant
- · Een thesaurier
- · Verschillende dragomannen (tolken)
- · Privé secretaris van de ambassadeur
Joost Fredrik Tor was sinds 1767 secretaris en kanselier van de
ambassade. In 1776 werd hij benoemd tot zaakgelastigde, had op 5 oktober 1776
zijn eerste audiëntie bij de Sultan en bleef dat tot de komst van Reinier.
Daarna was hij weer secretaris en kanselier tot aan zijn vertrek naar de
Republiek op 16 april 1779.
Jean François Ribe werd op 14 juli 1760 aangesteld als predikant
van de ambassade op een traktement van fl. 600 per jaar met een toeslag van 200
Leeuwendaalder. Voor hem werd een bibliotheek aangeschaft. In 1780 keerde hij
voor enige tijd met verlof terug naar Nederland. In 1784 ging hij met emeritaat
met behoud van zijn traktement. Daarna heeft hij nog wel gepreekt voor de
ambassade. Hij overleed in september 1789 in Constantinopel.
De thesaurier was verantwoordelijk voor de financiën van de ambassade.
Van 1772-1802 vervulde Jan Pieter Panchaud die functie. Panchaud correspondeerde regelmatig met de
Directie van de Levantse Handel en
Navigatie op de Middellandse Zee over financiële aangelegenheden. Hij was
echter niet zo’n krachtige bewaker van de financiën. Persoonlijk ging hij twee
maal failliet, t.w. in 1770 en 1801, waardoor hij toen ontslagen werd.
Sinds augustus 1766 kon de eerste
dragoman van de ambassade rekenen op een jaarinkomen van 1100 Leeuwendaalder;
de tweede dragoman verdiende 600 Leeuwendaalder, de derde 300 Leeuwendaalder en
de vierde 250 Leeuwendaalder per jaar. Tijdens de accreditatie van Reinier van
Haeften was tot 1782 Rudolf Bragiotti zijn eerste dragoman. Daarna werd Jacques
Testa (1725-1804) dat. Die deed zijn werk zo goed,
dat Reinier later, toen hij al in Wenen zat, nog eens gebruik maakte van de
diensten van Testa.
Veel dragomans, verbonden aan de
Ambassade in Constantinopel of aan één van de consulaten, waren Griekse
onderdanen van het Ottomaanse Rijk. Dat feit maakte hun rol soms moeilijk. Ze
konden tegenover de Sultan niet alles zeggen, en niet alles doen wat de ambassadeur
of de consuls van hen verlangden. De dragomans hadden een belangrijke positie.
Aan het Hof van de Sultan was de voertaal Turks. Ook de diplomatieke
communicatie ging uitsluitend in het Turks en niet, zoals aan de meeste
Europese hoven, in het Frans.
George Ferdinand Kroll was in
Constantinopel de privé secretaris van Reinier van Haeften. Kroll was
in het voorjaar van 1782 vanuit Wenen, waar hij Chargé d’Affaires was, naar Constantinopel
gereisd. In zijn brief van 25 november 1782 aan prins Willem V beklaagde Reinier zich erover, dat Kroll nog
niet was gearriveerd. Kroll kon echter
niet over land vanuit Wenen naar Constantinopel reizen vanwege de pest die in
Bosnië-Herzegovina alom heerste. Hij reisde eerst naar Venetië en ging daar
scheep met bestemming Constantinopel. Bijna een maand later liet Reinier de
prins weten, dat Kroll nog
steeds niet aangekomen was vanwege het slechte weer op zee.
Tot het overige personeel van de ambassade
zullen mensen in de huishoudelijke dienst behoord hebben en de assistenten van
de hiervoor genoemde functionarissen. Over hen is verder niets bekend.
Reinier en Jeane woonden in principe op de
Ambassade. Uit de brief, die hij op 24 juli 1882 aan de griffier van de
Staten-Generaal schreef weten we, dat Reinier in Büyükdere, ten Noorden van
Constantinopel, een buitenhuis had aan de Bosporus. Hij verbleef daar graag,
weg uit de hectiek en de bedreigingen van de grote, ongezonde stad. Hij schreef
(in modern Nederlands):
"..dus
ik ben blij, dat ik op de 20e kon vertrekken naar mijn buitenhuis in
Büyükdere…"
Büyükdere
|
Reinier en zijn gezin vertoefden, net als vele andere Europeanen uit Pera,
vaak in Büyükdere, zeker wanneer er weer een uitbraak van de pest gaande was,
zoals in 1780 en 1781.
Als ambassadeur in Constantinopel van de Republiek der Zeven Verenigde
Nederlanden had Reinier van Haeften tal van representatieve taken te
vervullen. Talrijk waren de bezoeken aan komende en gaande collegae. In de diplomatieke
kringen in Constantinopel was het gebruikelijk feesten te geven ter gelegenheid
van de verjaardag van de koning van één van de ambassadeurs. Naamdagen,
geboortes en huwelijken waren eveneens redenen voor feesten. Van al deze
gebeurtenissen deed Reinier verslag aan de Staten-Generaal.
Reinier informeerde de Staten-Generaal en de Directie van de
Levantse Handel en de Navigatie op de Middellandse Zee vaak over allerhande onderwerpen. Hij onderhield een uitvoerige
correspondentie met collega-ambassadeurs, met de consuls in zijn werkgebied en
met kooplieden. Wanneer de Staten-Generaal een stuk behandelden dat afkomstig
was van Reinier, dan werd in het verslag van betreffende vergadering altijd
vermeld, wanneer Reinier het stuk had geschreven en wanneer het bij de
(griffier van de) Staten-Generaal was binnengekomen. Ongeveer weer een maand
later vergaderden de Staten-Generaal dan over de betreffende missive. Wanneer een
stuk niet voor kennisgeving werd aangenomen, dan werd het voor advies naar een
commissie van gedeputeerden verwezen of naar de Ridderschap.
Met bovenstaande gegevens kunnen we berekenen, dat een bericht van Reinier
per diplomatieke koerier een maand tot zes weken onderweg was van Istanbul via
Wenen naar Den Haag. Dat betekende dat de communicatie tussen Reinier en de
Staten-Generaal en v.v. traag verliep. Daardoor genoot Reinier een grote
zelfstandigheid in zijn werk en moest hij veel beslissingen zelf nemen. Een verantwoordelijkheid
de hij goed aankon.
Met een tas vol opdrachten van de
Staten-Generaal stapte Reinier in Constantinopel van boord. Allereerst diende
hij een bezoek te brengen aan sultan Abdülhamit I (1725-1789). Van de aankomst van Reinier en
zijn gevolg werd op 7 oktober 1778 door zijn secretaris Kroll en de eerste tolk melding gemaakt bij het
Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken. De volgende dag werden de overige
buitenlandse ambassadeurs ervan in kennis gesteld.
Sultan Abdülhamit I
|
De eerste audiëntie van Reinier
bij sultan Abdülhamit I in het Topkapipaleis verliep op 1 december
1778 volgens de strikte regels, die daarvoor golden. Eerst betraden Reinier en
zijn gevolg, volgens voorschrift ongewapend, het tweede hof van het paleis van
de sultan. De audiënties vonden altijd plaats op de dag dat de Janitsaren, het
elitekorps van de sultan, hun soldij kregen. De eigenlijke audiëntie werd
gehouden in het gedeelte van het paleis waar de sultan woonde. Na een maaltijd
met de grootvizier (eerste minister) kregen Reinier en zijn gevolg kaftans
aangereikt als teken van gastvrijheid, maar ook om ermee de kleding van de
“ongelovige” bezoekers mee te bedekken. Na een toespraak waarin hij gewag
maakte van de hoge achting van de Staten-Generaal voor de sultan en waarin hij
de sultan een goede gezondheid en een lang leven toewenste en nog eens
benadrukte dat de betrekkingen tussen de Nederlanden en het Ottomaanse Rijk
altijd goed waren geweest en dat in de toekomst ook hopelijk zouden blijven en
na ook de grootvizier en de Porte het allerbeste gewenst te hebben,
overhandigde Reinier zijn geloofsbrieven aan de Sultan.
Een voorganger van Reinier van Haeften op
audiëntie bij de Sultan, schilderij van
Jean Baptiste Vanmour, Rijksmuseum
|
Verder hadden de opdrachten van
Reinier betrekking op de handel en scheepvaart in de Levant. Hij moest zo snel
mogelijk rapporteren wat er op dat gebied gaande was. Van hem werd verwacht,
dat hij bij herhaling erop toe zou zien, dat de Turken de bepalingen van het
verdrag van 6 juli 1617, waarbij sultan Ahmed I de Nederlanders het recht verleende om onder
eigen jurisdictie handel te drijven in het Osmaanse Rijk, zouden naleven en dat
andere landen niet bevoordeeld zouden worden ten opzichte van Nederland. Met
hulp van ambassadeurs van andere landen moest Reinier bewerkstelligen, dat de
Turken de vrije doorvaart naar de Zwarte Zee en de vrije handel daar
waarborgden. Wanneer de Turken zich niet aan de gemaakte afspraken hielden, dan
moest Reinier dat onmiddellijk rapporteren aan de Staten-Generaal en de
Directie voor de Levant. De Nederlandse handelsbelangen in de Levant waren destijds
zeer groot.
Tiel, 25-03-2017
Geen opmerkingen:
Een reactie posten