Familiefoto's

Familiefoto's
Familiefoto's

zaterdag 25 maart 2017

Genealogisch blog 171



Ambassadeur in Constantinopel

Op 13 december 1776 besloten de Staten-Generaal Reinier van Haeften (1729-1800) aan te stellen als ambassadeur van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden bij het Ottomaanse Rijk in Constantinopel. Reinier had zijn diplomatieke werk in Lissabon en Stockhol uitstekend gedaan en was nu toe aan een belangrijkere hoofdstad. Hij begon zijn werkzaamheden aan het Ottomaanse Hof op 29 augustus 1778.
Op 31 juli 1777 nam Reinier afscheid van de Staten-Generaal om samen met echtgenote Jeane Kick te beginnen aan de reis naar Turkije. Eerst reisde het stel naar Marseille om een bezoek te brengen aan de ouders van Jeane. Vervolgens ging het, na enig oponthoud, door naar Constantinopel waar men op 29 augustus veilig aankwam. De stad was nog maar net bekomen van een uitbraak van de pest in april 1778. Per dag waren ca. 1000 personen gestorven. Nu begon het economische leven weer een beetje opgang te komen.
De ambassade van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden bij het Ottomaanse Rijk was gelegen op een heuvel in het stadsdeel Pera in Constantinopel. Pera, de huidige wijk Beyoğlu van Istanbul, waar alle gezantschappen van vreemde mogendheden gevestigd waren, ligt recht tegenover de Gouden Hoorn, waar het Topkapipaleis van de Sultan van het Osmaanse Rijk lag bij de overgang van de Zee van Marmara in de Bosporus.

 Stadsdeel Pera (Beyoğlu) van Constantinopel
 Stadsdeel Pera (Beyoğlu) van Constantinopel
De Vlaamse schilder Jean Baptiste Vanmour (1671-1737), die in 1699 naar Constantinopel was vertrokken, kreeg in 1727 van toenmalig ambassadeur Cornelis Calkoen (1666-1764) de opdracht om diens ontvangst bij sultan Ahmed III vast te leggen. Calkoen was daarover zo enthousiast, dat hij Vanmour nog vele andere opdrachten gaf, zoals het schilderen van het uitzicht vanuit de ambassade over Constantinopel richting het Topkapipaleis. Vanmour schilderde het uitzicht vanuit de eetzaal, met links het Aziatische deel van Istanbul en rechts het Europese deel met op een heuvel het Topkapi Sarayi, het paleis. Op de voorgrond is de Gouden Hoorn met de Ottomaanse vloot te zien. Links ligt de Bosporus.
Ambassadeur Jacob Colyer (1657-1725) had het Palais d’Hollande, waarin de ambassade gevestigd was, in 1714 laten bouwen op dezelfde plaats waar de vroegere ambassade had gestaan, die in de zomer van 1700 door brand verwoest was. Zijn opvolger Calkoen kocht het paleis in 1729 voor 12.000 Leeuwendaalder uit diens nalatenschap en verkocht het op zijn beurt voor fl. 23.940 aan de Directie van de Levantse Handel en Navigatie op de Middellandse Zee, die het voor fl. 2000 per jaar verhuurde aan de volgende ambassadeurs. Het Palais d’Hollande brandde in de nacht van 26 op 27 september 1767 weer af. De herbouw was in juli 1770 gereed en kostte fl. 154.000.
In principe had de Hollandse vertegenwoordiger bij de Porte de rang van ambassadeur, omdat het Turkse gouvernement van mening was, dat alleen een ambassadeur een natie kon vertegenwoordigen en het behoren tot een natie maakte het voor niet-Turken mogelijk op Turks grondgebied te verblijven. Voor de Hollandse schatkist waren, echter, de kosten van een ambassadeur zo hoog, dat vaak residenten werden benoemd of zaakgelastigden. Als ambassadeur fungeerde Reinier tevens als consul in Constantinopel.
Als ambassadeur in Constantinopel genoot Reinier een traktement van ca. fl. 15.000 per jaar. Dat werd aangevuld met een percentage van de ambassade- en consulaatsgelden die door de consuls in het ambtsgebied geheven werden op in- en uitgevoerde goederen.

 Jean Baptiste Vanmour, Gezicht op Constantinopel vanuit de Nederlandse ambassade, Rijksmuseum
 Jean Baptiste Vanmour, Gezicht op Constantinopel vanuit de Nederlandse ambassade, Rijksmuseum
Als ambassadeur gaf Reinier van Haeften leiding aan een staf van 38 personen. In de kanselarij (het kantoor van de ambassade) waren werkzaam:
  • ·        Een kanselier en secretaris/griffier
  • ·        Een predikant
  • ·        Een thesaurier
  • ·        Verschillende dragomannen (tolken)
  • ·        Privé secretaris van de ambassadeur
Joost Fredrik Tor was sinds 1767 secretaris en kanselier van de ambassade. In 1776 werd hij benoemd tot zaakgelastigde, had op 5 oktober 1776 zijn eerste audiëntie bij de Sultan en bleef dat tot de komst van Reinier. Daarna was hij weer secretaris en kanselier tot aan zijn vertrek naar de Republiek op 16 april 1779.
Jean François Ribe werd op 14 juli 1760 aangesteld als predikant van de ambassade op een traktement van fl. 600 per jaar met een toeslag van 200 Leeuwendaalder. Voor hem werd een bibliotheek aangeschaft. In 1780 keerde hij voor enige tijd met verlof terug naar Nederland. In 1784 ging hij met emeritaat met behoud van zijn traktement. Daarna heeft hij nog wel gepreekt voor de ambassade. Hij overleed in september 1789 in Constantinopel.
De thesaurier was verantwoordelijk voor de financiën van de ambassade. Van 1772-1802 vervulde Jan Pieter Panchaud die functie. Panchaud correspondeerde regelmatig met de Directie van de Levantse Handel en Navigatie op de Middellandse Zee over financiële aangelegenheden. Hij was echter niet zo’n krachtige bewaker van de financiën. Persoonlijk ging hij twee maal failliet, t.w. in 1770 en 1801, waardoor hij toen ontslagen werd.
Sinds augustus 1766 kon de eerste dragoman van de ambassade rekenen op een jaarinkomen van 1100 Leeuwendaalder; de tweede dragoman verdiende 600 Leeuwendaalder, de derde 300 Leeuwendaalder en de vierde 250 Leeuwendaalder per jaar. Tijdens de accreditatie van Reinier van Haeften was tot 1782 Rudolf Bragiotti zijn eerste dragoman. Daarna werd Jacques Testa (1725-1804) dat. Die deed zijn werk zo goed, dat Reinier later, toen hij al in Wenen zat, nog eens gebruik maakte van de diensten van Testa.
Veel dragomans, verbonden aan de Ambassade in Constantinopel of aan één van de consulaten, waren Griekse onderdanen van het Ottomaanse Rijk. Dat feit maakte hun rol soms moeilijk. Ze konden tegenover de Sultan niet alles zeggen, en niet alles doen wat de ambassadeur of de consuls van hen verlangden. De dragomans hadden een belangrijke positie. Aan het Hof van de Sultan was de voertaal Turks. Ook de diplomatieke communicatie ging uitsluitend in het Turks en niet, zoals aan de meeste Europese hoven, in het Frans.
George Ferdinand Kroll was in Constantinopel de privé secretaris van Reinier van Haeften. Kroll was in het voorjaar van 1782 vanuit Wenen, waar hij Chargé d’Affaires was, naar Constantinopel gereisd. In zijn brief van 25 november 1782 aan prins Willem V beklaagde Reinier zich erover, dat Kroll nog niet was gearriveerd. Kroll kon echter niet over land vanuit Wenen naar Constantinopel reizen vanwege de pest die in Bosnië-Herzegovina alom heerste. Hij reisde eerst naar Venetië en ging daar scheep met bestemming Constantinopel. Bijna een maand later liet Reinier de prins weten, dat Kroll nog steeds niet aangekomen was vanwege het slechte weer op zee.
Tot het overige personeel van de ambassade zullen mensen in de huishoudelijke dienst behoord hebben en de assistenten van de hiervoor genoemde functionarissen. Over hen is verder niets bekend.
Reinier en Jeane woonden in principe op de Ambassade. Uit de brief, die hij op 24 juli 1882 aan de griffier van de Staten-Generaal schreef weten we, dat Reinier in Büyükdere, ten Noorden van Constantinopel, een buitenhuis had aan de Bosporus. Hij verbleef daar graag, weg uit de hectiek en de bedreigingen van de grote, ongezonde stad. Hij schreef (in modern Nederlands):

"..dus ik ben blij, dat ik op de 20e kon vertrekken naar mijn buitenhuis in Büyükdere…"

 Büyükdere
 Büyükdere
Reinier en zijn gezin vertoefden, net als vele andere Europeanen uit Pera, vaak in Büyükdere, zeker wanneer er weer een uitbraak van de pest gaande was, zoals in 1780 en 1781.
Als ambassadeur in Constantinopel van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden had Reinier van Haeften tal van representatieve taken te vervullen. Talrijk waren de bezoeken aan komende en gaande collegae. In de diplomatieke kringen in Constantinopel was het gebruikelijk feesten te geven ter gelegenheid van de verjaardag van de koning van één van de ambassadeurs. Naamdagen, geboortes en huwelijken waren eveneens redenen voor feesten. Van al deze gebeurtenissen deed Reinier verslag aan de Staten-Generaal.
Reinier informeerde de Staten-Generaal en de Directie van de Levantse Handel en de Navigatie op de Middellandse Zee vaak over allerhande onderwerpen. Hij onderhield een uitvoerige correspondentie met collega-ambassadeurs, met de consuls in zijn werkgebied en met kooplieden. Wanneer de Staten-Generaal een stuk behandelden dat afkomstig was van Reinier, dan werd in het verslag van betreffende vergadering altijd vermeld, wanneer Reinier het stuk had geschreven en wanneer het bij de (griffier van de) Staten-Generaal was binnengekomen. Ongeveer weer een maand later vergaderden de Staten-Generaal dan over de betreffende missive. Wanneer een stuk niet voor kennisgeving werd aangenomen, dan werd het voor advies naar een commissie van gedeputeerden verwezen of naar de Ridderschap.
Met bovenstaande gegevens kunnen we berekenen, dat een bericht van Reinier per diplomatieke koerier een maand tot zes weken onderweg was van Istanbul via Wenen naar Den Haag. Dat betekende dat de communicatie tussen Reinier en de Staten-Generaal en v.v. traag verliep. Daardoor genoot Reinier een grote zelfstandigheid in zijn werk en moest hij veel beslissingen zelf nemen. Een verantwoordelijkheid de hij goed aankon.
Met een tas vol opdrachten van de Staten-Generaal stapte Reinier in Constantinopel van boord. Allereerst diende hij een bezoek te brengen aan sultan Abdülhamit I (1725-1789). Van de aankomst van Reinier en zijn gevolg werd op 7 oktober 1778 door zijn secretaris Kroll en de eerste tolk melding gemaakt bij het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken. De volgende dag werden de overige buitenlandse ambassadeurs ervan in kennis gesteld.

Sultan Abdülhamit I
Sultan Abdülhamit I
De eerste audiëntie van Reinier bij sultan Abdülhamit I in het Topkapipaleis verliep op 1 december 1778 volgens de strikte regels, die daarvoor golden. Eerst betraden Reinier en zijn gevolg, volgens voorschrift ongewapend, het tweede hof van het paleis van de sultan. De audiënties vonden altijd plaats op de dag dat de Janitsaren, het elitekorps van de sultan, hun soldij kregen. De eigenlijke audiëntie werd gehouden in het gedeelte van het paleis waar de sultan woonde. Na een maaltijd met de grootvizier (eerste minister) kregen Reinier en zijn gevolg kaftans aangereikt als teken van gastvrijheid, maar ook om ermee de kleding van de “ongelovige” bezoekers mee te bedekken. Na een toespraak waarin hij gewag maakte van de hoge achting van de Staten-Generaal voor de sultan en waarin hij de sultan een goede gezondheid en een lang leven toewenste en nog eens benadrukte dat de betrekkingen tussen de Nederlanden en het Ottomaanse Rijk altijd goed waren geweest en dat in de toekomst ook hopelijk zouden blijven en na ook de grootvizier en de Porte het allerbeste gewenst te hebben, overhandigde Reinier zijn geloofsbrieven aan de Sultan.

 Een voorganger van Reinier van Haeften op audiëntie bij de Sultan,  schilderij van Jean Baptiste Vanmour, Rijksmuseum
 Een voorganger van Reinier van Haeften op audiëntie bij de Sultan,  schilderij van Jean Baptiste Vanmour, Rijksmuseum

Verder hadden de opdrachten van Reinier betrekking op de handel en scheepvaart in de Levant. Hij moest zo snel mogelijk rapporteren wat er op dat gebied gaande was. Van hem werd verwacht, dat hij bij herhaling erop toe zou zien, dat de Turken de bepalingen van het verdrag van 6 juli 1617, waarbij sultan Ahmed I de Nederlanders het recht verleende om onder eigen jurisdictie handel te drijven in het Osmaanse Rijk, zouden naleven en dat andere landen niet bevoordeeld zouden worden ten opzichte van Nederland. Met hulp van ambassadeurs van andere landen moest Reinier bewerkstelligen, dat de Turken de vrije doorvaart naar de Zwarte Zee en de vrije handel daar waarborgden. Wanneer de Turken zich niet aan de gemaakte afspraken hielden, dan moest Reinier dat onmiddellijk rapporteren aan de Staten-Generaal en de Directie voor de Levant. De Nederlandse handelsbelangen in de Levant waren destijds zeer groot.

Tiel, 25-03-2017
 

   

Geen opmerkingen:

Een reactie posten