Besteedt den Tijd met Konst en Vlijt
In Genealogisch blog 172 van 27 maart 2017 heb ik geprobeerd aan
te tonen, dat het schilderij dat Louis François Gérard van der Puyl (1750-1824)
van een pas afgestudeerde jonge advocaat uit Utrecht heeft gemaakt een portret
moet zijn van jurist Johan van Haeften (1746-1821), die een zekere ijdelheid niet ontzegd kon worden.
Johan van Haeften
1746-1821
|
Johan, die op 9 december 1746 in
Utrecht werd geboren, was de oudste zoon van Nicolaas
van Haeften (1707-1789) en Ida Cornelia van Buytenhem (1719-1784). Hij werd
gedoopt op 11 december 1746.
Johan had een jongere broer, die
Jacob heette en die in 1751 ter wereld kwam. Jacob
is als patriot waarschijnlijk bekender geworden dan Johan. Toch heeft ook Johan
in het 18e eeuwse Utrecht zijn sporen nagelaten. Als advocaat, maar
vooral als secretaris-penningmeester van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap
van Konsten en Wetenschap, dat hij in 1773 mede oprichtte onder de zinsspreuk
“Besteedt den tijd, met konst en vlijt”.
Titelpagina
Proefschrift Johan van Haeften
|
Johan beëindigde zijn studie
rechten aan de Universiteit van Utrecht op 19 januari 1764 met een promotie bij
professor Johannes
Gerhardus Christianus Rücker (1722-1780). De titel van het proefschrift van
Johan was Dissertatio
juridica inauguralis de consensu nuptiali. Na zijn promotie ging Johan aan
de slag als advocaat voor “den Edele Hove Provinciaal” van Utrecht, zoals veel
mannelijke familieleden in die tijd.
Op 22 januari van 1773 richtten
Johan en mathematicus Laurens
Praalder (1711-1793), die lector was aan de Fundatie van
Renswoude in Utrecht, het Konstgenootschap op, dat de zinspreuk voerde
“Besteedt den tijd met konst en vlijt”. Zij werden resp. de eerste secretaris
en de eerste president van het Genootschap en hadden de titel van directeur.
Ten gevolge van de Verlichting en
de patriottenbeweging ontstonden in de tweede helft van de 18e eeuw
allerlei genootschappen die modernisering en democratisering hoog in het
vaandel hadden staan. Hun leden kwamen voort uit de verlichte burgerij.
De doelstellingen van het
Konstgenootschap waren cultuurspreiding en het bevorderen van wetenschap. De
term “Konst” stond voor kundigheden, vooral op economisch en sociaal terrein en
die gericht waren op de versterking van de lokale Utrechtse economie.
Laurens Praalder |
Omdat het Konstgenootschap
streefde naar praktische maatschappelijke verbeteringen, bekeek de provinciale
overheid het Genootschap met de nodige argwaan. Het wantrouwen van de
gevestigde orde was groot vanwege de weinig hiërarchische ledenwerving. Vele
genodigden bedankten voor het lidmaatschap uit standsbewustzijn of politieke
koudwatervrees. De Staten van Utrecht waren voorlopig niet van plan het nieuwe
genootschap te erkennen, vooral omdat in artikel nr. 1 van de Wetten
(huishoudelijk reglement) van het Genootschap stond, dat de godgeleerdheid
binnen het Genootschap geen onderwerp van studie mocht zijn..
Na vijf jaar wisten de Staten wat voor vlees ze in de kuip
hadden en gaven het genootschap de zo gewenste octrooiëring. Het aanvankelijke uitblijven
van de erkenning door de Staten van Utrecht leidde binnen het Konstgenootschap
tot heftige discussies over de vraag of het genootschap nu wel of niet de
erkenning en dus bescherming van de overheid moest vragen. Na de erkenning door
de overheid werd het genootschap in 1778 omgevormd tot het Provinciaal
Utrechtsch Genootschap voor Konsten en Wetenschap (kortweg PUG). Stadhouder
Willem V werd beschermheer. Johan van Haeften heette in de eerste
verhandelingen van het Genootschap de Stadhouder welkom:
“Doorlugtigste Vorst en Heer,
Geen grootere ere kan ons
Genootschap genieten, dat dat deszelfs Verhandelingen met den doorlugtigen naam
Uwer Hoogheid aan het hoofd, mogen in het licht treden. De langdurige vrede,
welken ons gezegend Gemeenebest, onder het wijs bestuur Uwer Doorlugtige
Hoogheid, en der overige Landsvaderen, heeft mogen ondervinden, deed,
natuurlijk, gelijk Holland en Zeeland, dus ook ons Utregt denken aan de bevordering
van ‘s lands heil en luister, door het oprigten eener geleerde Maatschappij,
welke, door de Edele Mogende Heeren Staten dezer Provincie begunstigd, ook Uwe
Doorlugtige Hoogheid verlangde ten beschermheer te hebben.”
Vanaf 1785 kreeg het PUG meer en
meer het karakter van een aristocratisch genootschap van geleerden. Pas na
ballotage kon men lid worden. In het eerste deel van de Verhandelingen van het
PUG heeft Johan van Haeften een uitvoerige ledenlijst opgenomen. Het
lidmaatschap van het Genootschap was niet voorbehouden aan geleerden uit
Utrecht, ook waren de leden afkomstig uit andere delen van het land en zelfs
uit het buitenland. Jacob van Haeften, de patriottische broer van Johan, was
ook lid van het Genootschap evenals diens promotor Meynard Tydeman. Hoewel
vrouwen niet uitgesloten waren van het lidmaatschap duurde het tot 1876 toen
schrijfster A.L.G.
Bosboom-Toussaint (1812-1886) als eerste vrouw lid werd van het Genootschap.
Verhandelingen
van PUG, deel 1, (detail)
|
In 1798 werd, om politieke
redenen, de naam van het Genootschap weer veranderd in Utrechtsch Genootschap
van Kunsten en Wetenschappen. Het unitaristischer bewind van die dagen wilde
niets van doen hebben met alles wat zich als “provinciaal” aandiende.
Om de doelstellingen te
realiseren schreef het PUG elk jaar een prijsvraag uit. Johan van Haeften
verbaasde zich erover, dat de inzendingen in toenemende mate getuigden van het
belang van bespiegelende wetenschappen en verminderde belangstelling voor
nuttige kennis. Johan vroeg zich oprecht af wat het nut was van het antwoord op
de vraag wanneer de stad Utrecht rechtsmacht had gekregen. Dat het PUG toch
meer en meer de kant opging van historische en filosofische beschouwingen, was
voor Johan reden om zich van het Genootschap af te wenden. Hij was als het ware
de vader die zijn (geestes)kind een andere richting op ziet gaan dan hij
gehoopt had, zonder te beseffen, dat het kind daardoor nog niet slecht is.
Jan Nieuwenhuyzen
|
Doopsgezind predikant Jan Nieuwenhuyzen en
zijn zoon geneesheer Martinus Nieuwenhuyzen waren met nog vier andere verlichte
burgers in 1784 de oprichters van de Maatschappij
tot Nut van ’t Algemeen. Het Nut stelde zich ten doel het welzijn in de
ruimste zin van het individu en de gemeenschap te bevorderen. Hèt instrument om
dat te bereiken was onderwijs voor met name de laagste sociale groeperingen. In
1786 richtten Laurens Paalder en Johan van Haeften het Utrechtse departement
van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen op. Daarmee gaven ze blijk net
zulke voorstanders te zijn van democratisering als de patriotten.
In juni 1789 droeg zijn vader het
beheer van zijn goederen, effecten en tegoeden in Engeland over aan Johan.
Vader Nicolaas stierf twee maanden later. Twee jaar later vond de
boedelscheiding van vader Nicolaas plaats tussen Johan en zijn broer Jacob.
Johan erfde het ouderlijk huis, bestaande uit het huis, de grond, een koetshuis
en een stalling, aan de oostzijde van de Nieuwegracht bij de Quintynsbrug in
Utrecht. Hij erfde ook een huis met erf aan de Nieuwe Kamp en drie kamers in de
Schalkwijkersteeg.
Voordat hij zich in Amsterdam
vestigde in 1798, benoemde Johan Willem van der Pauw tot executeur van zijn
testament in plaats van Willem Eliza Gothe. In Amsterdam liet hij de advocatuur
voor wat het was en verdiende de kost als koopman. Hij had zijn intrek genomen
in de woning op de Keizersgracht nr. 70, tussen de Utrechtsestraat en de
Reguliersgracht. De nog resterende te betalen koopsom werd hem eind november
1800 kwijtgescholden door de echtgenote van de overleden arts Hermanus Gerardus
Oosterdijk, die ook lid was van het PUG. Veel meer weten we over zijn
Amsterdamse tijd niet.
John van Haeften overleed,
ongehuwd en kinderloos, op 15 juni 1821 om 03:00 uur in zijn woning aan de
Keizersgracht. Zijn overlijden werd aangegeven door Franciscus Berk en Abraham
de Waard.
Tiel, 8 juli 2019
Geen opmerkingen:
Een reactie posten