5e Heer van Haaften
Otto Nicolaeszn was de eerste uit
het geslacht van Haeften, die duidelijk maakte waarom het geslacht behoorde tot
de subtop van de schiltboortigen (adel) in de Tielerwaard. De absolute top van
de schildboortigen bestond uit de families van Weerdenburg en Pieck. Hun grondbezit
bedroeg respectievelijk 450 morgen en 200-400 morgen. De stamhouders van de
hoofdtakken van de familie van Haeften zaten qua grondbezit vlak daaronder.
Het rivierengebied kende slechts
enkele ministerialenfamilies. De familie Van Haeften behoorde daartoe. Van deze
getalsmatig grote ministerialenfamilies bleken alleen de familie Van Haeften en
Van Tuil zich economisch redelijk overeind te kunnen houden, andere families is
dit in veel mindere mate gelukt.
Belangrijke bronnen als het
Nederlandse Adelsboek geven aan, dat Otto rond 1380 geboren is als de oudste
zoon van Nicolaes van Haeften (1339->1377) en Johanna de Cocq van Opijnen
(1350->1377). In 1399 erfde hij van zijn vader kasteel Goudenstein in het
dorp Haaften en werd daardoor de 5e Heer van Haaften uit het
geslacht Van Haeften.
Ruïne van Kasteel
Goudenstein in Haaften
|
Otto trad met Adelissa van
Herwijnen in het huwelijk in Herwijnen in 1420. Adelissa was een dochter van
Bruysten van Herwijnen en Elisabeth van Beieren. Otto en Adelissa kregen een
groot aantal kinderen. Over het juiste aantal geven de beschikbare bronnen geen
uitsluitsel, het zijn er in ieder geval 14 geweest en mogelijk zelfs 17, zeker
drie dochters en de rest waren jongens. Alle bronnen zijn het er over eens, dat
Otto het bed niet alleen deelde met Adelissa, maar daarnaast nog eens 12 bastaarden
verwekte, die destijds overigens veelal dezelfde rechten hadden als natuurlijke
kinderen. Otto stierf in de tweede helft van 1430 en Adelissa overleed op 13 januari
1451.
Dat Otto een speciale relatie had
met zijn (latere) schoonvader, bleek al in 1397, toen hij betrokken raakte bij een twist
tussen Bruysten van Herwijnen en Albrecht van Beieren, die Bruysten aanklaagde
wegens financiële malversaties. Bruysten werd door Holland gevangen genomen,
maar ontvluchtte en verschanste zich, met hulp van Otto van Haeften, op het
slot Loevestein.
Tijdens de Arkelse oorlogen
(1401-1412) was Otto weer aan de zijde van zijn schoonvader te vinden. In 1417
werd Otto tot ridder geslagen door Willem van Arkel, nadat deze Gorinchem had
veroverd voor Jan van Beieren op Jacoba van Beieren, die gesteund werd door de
Hoekse partij. Willem van Arkel sneuvelde een week later. Otto en zijn jongere
broer Johan van Haeften waren toen lid van het Verbond der Kabeljauwen, de
partij van Jan van Beieren, de oom van Jacoba van Beieren en de niet gewijde
bisschop-elect van Luik.
Kasteel Wadestein
|
Door zijn huwelijk met Adelissa verwierf Otto de
heerlijkheid Herwijnen met kasteel Wadestein, dat Adelissa in 1415 geërfd had
van haar moeder. Otto was al met het kasteel beleend in 1405 en daardoor ook
Heer van Herwijnen geworden. Hij was tevens Heer van Hellouw.
Schoonvader, Bruysten van Herwijnen had bepaald, dat Otto
het goed na zijn dood niet per se hoefde te vermaken aan zijn oudste zoon, maar
wel, dat degene, die Wadestein zou erven, een jaarlijkse vergoeding moest
betalen aan Otto’s zwager Willem van Herwijnen. Otto verklaarde zijn huis in
Herwijnen direct tot “open huis” voor
de hertog van Gelre.
Het bezit van Otto omvatte meer dan de reeds genoemde
heerlijkheden. Hij was een zeer rijk man. In mei 1394 leende hij 400 gulden aan
Johan de Cock:
“Wij etc. doen kunt allen luden, dat wi gelaefft hebben ende
geloeven heren Johan die Koc, ridder, dat Ot van Haeften nummermere mit ons
swoenen en sall noch verlycken in gheynre wys hi en sall her Johan die Koc
vurscrevenquytschelden vur onse schepenen van Tuel van vierhundert giulden, die
her Jan vurscrevben Otten vurscreven schuldich was ende gelaeft had, off Ot
vurscreven sall her Jan vurscreven overgeven die brieve die van dese vurscreven
vierhundert gulden rurende syn, wilc IIIIc gulden Wouter van Overrijn onse amptman
van onser wegen guburt heeft van her Johan die Koc vurgeschrieven. gegeven etc”
Otto was in Herwijnen ook beleend met tienden en het gemaal.
Uit de tienden genoot hij rente. In 1402 verwierf hij een derde van de oude
smalle tiende te Enspijk, die voordien van Gerrit van Tuyl was. Tegelijkertijd
verkreeg hij zes morgen in de Broecke van Ammerzoden en werd hij ook nog beleend
met negentien hond en vijftien roeden in Wordragen en drie hofsteden(
boerderijen) in Ammerzoden. Tot 1427 was Otto ook eigenaar van het Schoutamt
Rheden.
Kasteel Frissestein
|
Otto verkocht ook onroerend goed. Zo deed hij in
samenwerking met zijn zoon Willem vijf morgen in Hellouw en zeven morgen in
Herwijnen van de hand aan Gijsbert Willemsz de Cock van Neerijnen. In 1421 gaf
hij zijn derde kasteel “Frissestein” in Herwijnen tijdelijk in leen aan Wolfert
van Culemborg. Otto en Adelissa waren in het bezit gekomen van dat kasteel,
doordat hun zoon Walraven het voor hen gekocht had. Waarschijnlijk was het slot
ondergelopen ten gevolge van de Elisabethsvloed
in dat jaar.
Door zijn vele functies was Otto een zeer invloedrijk man in
de Tielerwaard. In de jaren 1403 en 1404 was hij samen met Gijsbert van Est
schepen van Tuil, een functie die hij ook tussen 1421 en 1430 vervulde. Tussen
1414 en 1416 was hij dijkgraaf van de Tielerwaard en van 1417-1418 ambtman.
Toen de Gelderse hertog Reinald IV in 1407 aan Johan van
Herlaer 450 gulden leende was Otto daarbij getuige. Hij was in 1423 adviseur van de hertog van Gelre
en medeondertekenaar van een overeenkomst tussen de hertog en Willem van Buren
en Beusichem, waarbij de laatste trouw en steun beloofde aan de hertog. In 1424
was Otto weer getuige voor Johan en Dick van Heukelom.
Dat Otto de kerk een warm hart toedroeg liett van B.J.P. van
Bavel in zijn boek “Transitie en Continuïteit, de bezitsverhoudingen en de
plattelandseconomie in het westelijk gedeelte van het Gelderse Rivierengebied
ca. 1300-ca. 1500” in de volgende passage weten:
“Rond 1400 werd het kapittel van Haaften gesticht, dat
bestond uit een deken en zeven kanunniken. Stichter was Otto, de heer van
Haaften, die collator (kerkheer) was van de pastorie en van de vicarieën van de
kerk. De stichting van het kapittel werd door de Paus goedgekeurd. Over het
goederenbezit van dit kapittel zijn we nauwelijks ingelicht, want een
afzonderlijk kapittelarchief bestaat niet. De goederen zijn onder het beheer
van de heer van Haaften gekomen, waardoor de archivalia waarschijnlijk steeds
met de heerlijkheid (Haaften) zijn overgedragen aan de nieuwe heer.
Het kerspel Haaften stond onder een machtig geslacht (Van
Haeften). Ondanks een inwoneraantal, dat vergeleken met de andere dorpen in de
Tielerwaard niet meer dan gemiddeld was, had Haaften in 1400 een eigen kapittel
gekregen”.
Tiel, 13-10-2016
Meer weten? Lees:
B.J.P. van Bavel, Transitie en Continuïteit, de
bezitsverhoudingen en de plattelandseconomie in het westelijk gedeelte van het
Gelderse Rivierengebied ca. 1300-ca. 1500, Uitgeverij Verloren bv., Hilversum, 1999
Geen opmerkingen:
Een reactie posten