Nonnen
In zijn dissertatie “De
kloosterpoort als sluitpost?, adellijke vrouwen langs Maas en Rijn tussen
huwelijk en convent, 1200-1600” (Leeuwarden, 1994) noemde Dr. E.M.F. Koch
slechts drie vrouwen uit de familie Van Haeften, die hun leven in een klooster
doorbrachten. Toch bracht de familie Van Haeften aanzienlijk meer vrouwelijke
kloosterlingen voort. In mijn stamboom van de familie kom ik tot een aantal van
24. Dat Koch maar tot drie nonnen uit de familie Van Haeften komt heeft alles
te maken met de beperkingen, die hij zich bij zijn onderzoek heeft opgelegd.
Koch heeft slechts het kloosterleven van adellijke vrouwen in de (late) Middeleeuwen
in 11 kloosters langs Rijn en Maas onderzocht. Het grotere aantal waartoe ik
kom is te verklaren uit het feit, dat vrouwen uit de familie Van Haeften ook
intraden in kloosters, die niet vielen in het onderzoeksgebied van Koch.
Bovendien tel ik ook de vrouwen mee, die buiten de door Koch onderzochte
periode het klooster ingingen.
Vrouwenkloosters
langs Rijn en Maas
|
Koch noemde uit de familie Van
Haeften de volgende drie monialen (slotzusters), die alle drie ingetreden
(zouden) zijn in klooster Gravendaal, dat ook bekend is onder de naam
Nieuwklooster. Dit klooster lag aan de Niers in de buurt van de Duitse stad
Goch in Rheinland Westfalen. Agnes van
Haeften, van wie Koch zelf aangeeft, dat het twijfelachtig is of zij in het
klooster gezeten heeft, kan volgens mij alleen maar de dochter zijn van
Gijsbert van Haeften (1413-1484??) en Ermgard van Cuijck van Meteren. Het kan
zo zijn geweest, dat genoemde Agnes in haar jeugd enige tijd in het klooster
heeft doorgebracht, is uitgetreden en volgens in het huwelijk is getreden. Van
dames met een dergelijke levenswandel was weinig in de kloosterarchieven terug
te vinden, zo gaf Koch aan.
De tweede die Koch noemde was
Elisabeth, de dochter van Otto van Haeften (1411-1494) en Jutta Pieck (†1509). Zij komt ook in mijn stamboom
voor. Als derde noemde Koch Johanna van Haeften. Daar ik het moet doen met de
gegevens, die Koch op het Internet heeft gepubliceerd, is het voor mij niet
mogelijk deze Johanna nader te identificeren.
Klooster Gravendaal
of Nieuwklooster (Rijksmuseum)
|
Het klooster, waar genoemde
vrouwen woonden, behoorde tot de kloosters van de cisterciënzer zusters. De
cisterciënzers en cisterciënzerinnen zijn in 1098 voortgekomen uit de benedictijnen
en de benedictinessen, omdat abt Robert van Molesme vond, dat de benedictijnen
de Regel van Benedictus over contemplatie en eenvoudige arbeid niet op de
juiste manier naleefden. Hij begon in Citeaux een nieuwe orde met enkele
medestanders. Er waren ook kloosters voor cisterciënzerinnen in Ter Hunnepe bij
Deventer, Roermond, Noordwijk en Eppinghoven aan de Rijn. Tot de
cisterciënzerinnen traden (in willekeurige volgorde) toe (1) Anna van Haeften
(Eppinghoven), die de dochter was van Willem van Haeften en Heijle Velradt ook
genaamd Menter, en die overleed in 1603; (2) Aleida Henrica van Haeften (Ter
Hunnepe), die leefde van 1633 tot 1670, zij genoot tijdens haar verblijf in Ter
Hunnepe een prebende (vergoeding) van fl. 150,-, zij was de dochter van Dirck
van Haeften (1592-1654) en Everharda van Heeckeren (1600-1673); (3) Johanna van
Haeften (Ter Hunnepe), zij was de dochter van Walraven van Haeften
(1410-1478) en Hendrica van Varick (1421-1482), (4)
Geertruijd van Haeften (Roermond), dochter van Nicolaas van Haeften (1339-1377)
en Johanna de Cock van Opijnen (1350->1377), Geertruijd overleed op 9
september 1396 in de Munsterabdij; (5) Alijt van Haeften, die in 1506 overleed,
zij trad in 1441 in bij de cisterciënzerinnen in abdij Leeuwenhorst in
Noordwijk en legde haar geloften af in 1445, zij was de dochter van Gijsbert
van Haeften (1395-1445) en Clementia van Oosterwijk, binnen de kloostergemeenschap
vervulde zij tot 1481de functie van kosteres en daarna tot 1490 de functie van
vinaria (wijnvrouw); (6) in hetzelfde klooster was Aleid van Haeften (1441-1507)
ingetreden, zij was een dochter van Otto van Haeften en Jutta Pieck, bij haar
past de opmerking, dat persoonsverwisseling met de hiervoor genoemde Alijt niet
geheel is uit te sluiten.
Cisterciënzerin in
koorgewaad
|
De cisterciënzerinnen vormden een
afscheiding van de benedictinessen, zoals gezegd. De benedictinessen zelf
hielden zich strikt aan de regel van St. Benedictus, zij legden net als de
nonnen bij andere ordes een gelofte van persoonlijke armoede af, waardoor haar
nalatenschappen aan het klooster ten goede kwamen, en van gehoorzaamheid en
kuisheid maar veronachtzaamden het “ora et labora” niet. Tot deze orde traden
toe (1) Maria van Haeften (Rijnsburg) de dochter van Johan
van Haeften en Diedericka van Immerseel van Lyre, zij oefende binnen de
kloostergemeenschap de rol van penningmeester uit; (2) Jeanne een andere
dochter van Gijsbert van Haeften en Clementia van Oosterwijk behoorde tot
dezelfde kloostergemeenschap; evenals (3) Margaretha van Haeften (1537-1592),
de dochter van Walraven
van Haeften en Gerarda van Hoenselaer, het was de taak van Margaretha het
zilverwerk van het klooster te beheren, in 1588 liet ze, samen met haar
ongehuwde zus Maria, haar testament opmaken, zij overleed in Rijnsburg maar
werd in Haaften begraven; dicht bij huis blijven deed Judith (4), de dochter
van Beernt van Haeften (1614->1660) en Sara van Groesbeek (†>1658), zij ging deel uit maken
van de kloostergemeenschap van de benedictinessen in Utrecht, waar ze geboren
was en woonde, maar voordat ze kon toetreden moest ze eerst haar aandeel in een
huis aan de Tweede West Agterstraat verkopen aan haar broer en zus en aan haar
zwager.
Benedictinessen in
Rijnsburg
|
Iets minder aantrekkingskracht op
de adellijke dames uit de familie Van Haeften hadden de ordes van de
contemplatieve dominicanessen,
die leefden onder clausure, d.w.z. dat ze geen contact met de buitenwereld
mochten hebben, en de norbertinessen, die zich niet alleen met contemplatie
bezig hielden maar ook met zielzorg en onderwijs.
Bij de dominicanessen in Wijk bij
Duurstede traden in (in willekeurige volgorde) (1) Theodora van Haeften, de
dochter van Otto van Haeften (1475-1537) en Margriet de Vos van Steenwijk
(1475-1554); (2) Elisabeth van Haeften, een dochter uit het eerste huwelijk van
Willem van Haeften (†1592); en
(3) Anna, die een dochter was van Otto van Haeften (1561-1605) en Gouborch van
Dashorst (1580-1622) en die overleed in 1604.
Norbertines in
koorgewaad
|
Tot de norbertinessen behoorden
(1) de in 1439 overleden Mechteld van Haeften, dochter van Arnt van Haeften en
Elisabeth de Voogd, zij zat in het Maria Magdalena klooster in Nijmegen en (2)
Johanna van Haeften, de in 1651 gedoopte dochter van Gerard van Haeften
(1608-1658) en Judith Elisabeth van Baerl (†1648) en die woonde in het klooster in Bedburg bij Kleef.
Ik ga hieronder verder met de
kloosterlingen, die intraden bij andere orden. Een andere dochter van Walraven
van Haeften en Gerarda van Hoenselaer, die het klooster in ging, was Johanna
van Haeften die op 22 oktober 1587 overleed. Zij werd een seculiere kanonikesse
in het Belgische Bergen.
Voormalig
Agnietenklooster in Elburg
|
Een bijzondere non was Otte van
Haeften, ook een dochter van de al eerder genoemde Otto van Haeften en Margriet
de Vos van Steenwijk. Otte trad in in het Agnietenklooster
in Elburg. In 1562 zorgde zij voor een hoop ophef in het klooster en in haar
familie. Ze was een relatie begonnen met een priester, raakte van hem zwanger
en baarde een kind. Een groot schandaal. Otte werd uit het klooster gezet, wat
het schandaal alleen maar nog groter maakte. Otte’s broer Willem wilde er alles
aan doen om de schande voor de familie beperkt te houden. Daarom verzocht hij
het Hof in Arnhem te willen bemiddelen om zijn zus weer in de
kloostergemeenschap opgenomen te krijgen. Daarop verzocht het Hof, om nog meer
schandalen te voorkomen, die van Elburg dringend Otte weer in het klooster op
te nemen dan wel ervoor te zorgen, dat ze in een andere kloostergemeenschap
terecht kon. Uit de archieven komt niet duidelijk naar voren voor welke
oplossing die van Elburg destijds hebben gekozen, maar de rust keerde weer
Hendrica van Haeften, eveneens
dochter van Johan van Haeften en Diedericka van Immerseel van Lyre, bleef eveneens
dicht bij huis en trad in in het Maria Magdelena Klooster in Zaltbommel. Meer
is over haar niet bekend.
Elisabeth van Haeften overleed op
18 oktober 1610 als begijn in het St.
Nicolaasklooster in Utrecht. Bij haar overlijden was ze nog niet “gekleed”,
waaruit duidelijk wordt dat ze haar professie (afleggen van drie geloften) nog
niet had gedaan. Dat leidt weer tot de conclusie, dat deze dochter van Dirk van
Haeften (1548-1605) en Jacomina van der Aa (†1627) op jonge leeftijd moet zijn gestorven.
Wanneer we de bovenstaande lijst
nader beschouwen, dan kunnen we opmerken, dat dames uit de familie Van Haeften
niet alleen vóór de reformatie in het klooster gingen, maar ook erna. Zij, en
hoogwaarschijnlijk ook hun familie, bleven het oude katholieke geloof trouw,
terwijl andere familieleden overstapten naar de reformatie. Een vergelijkbare
tweedeling in de familie Van Haeften als er was tussen de aanhangers van Oranje
en de Spaansgezinden.
Wapen van Anthoni
van Haeften
|
Resten nog drie nonnen uit het
bijzonder vrome gezin van Anthoni van Haeften (1557-1645) en zijn beide
echtgenotes Johanna van Mynden (†1580) en Anna Jacoba van der Meer (1562-1629).
Anthoni was in Utrecht zijdenlakenkoper, daarnaast hield hij zich bezig met het
beheer van kerkelijke goederen. In 1585 was hij huismeester van het Twaalf Apostelengasthuis in de stad,
twee jaar later werd hij kanunnik in het kapittel van de Oud Munster Kerk, weer
vier jaar later was hij huismeester van het St. Sebastiaans of Heilich
Cruysgasthuis, dat na zijn dood een flinke som gelds uit zijn nalatenschap zou
krijgen, en tenslotte werd hij in 1616 voor twee jaar superintendent
(toezichthouder) van de Armennoodhulp in de stad.
Het huwelijk tussen Anthoni en Johanna van Mynden werd 's morgens tussen 06.00 en 07.00 uur
voltrokken door Cornelis van der Gun, de dikke pastoor en deken, in de kapel
van St. Bregitta in de Buurkerk in Utrecht. Korte tijd later echter kerkte het
echtpaar in de Pieterskerk, omdat in de Buurkerk geuzenpreken werden gehouden.
In 1580 werd hun dochter Josina geboren. Josina was 29 jaar oud toen ze op 4 augustus
1609 haar kloostergeloften aflegde in het Blijdenbergsklooster van de
Victorinnen in Mechelen. Tegelijk met Josina trad haar halfzuster Elisabeth van
1586 in in hetzelfde klooster, gevolgd door haar andere halfzuster Johanna, die
bijna een maand later haar intrede deed.
Klooster Blijdenberg
in Mechelen
|
Daarmee was de bijdrage aan de in
standhouding van het katholieke geloof vanuit het gezin van Anthoni van Haeften
nog niet gedaan. De jongste broer van de drie zusters, Jacobus van Haeften werd
in 1610 novice bij de benedictijnen in de abdij van Afflichem. Over hem schreef
ik al in Genealogisch
blog 31 in maart 2016. Vader Anthoni werd na zijn overlijden in 1645 in de
Domkerk begraven.
Blijft nog onbeantwoord de vraag
welke motieven al die adellijke dames hadden om zich van de wereld af te keren
en zich ondergeschikt te maken van de regels van de verschillende ordes. Koch gaf
daarop antwoord. In de vroege Middeleeuwen ontstond bij veel adellijke vrouwen
een afkeer van de weelde en rijkdom die ze van huis uit kenden. Een innige
religiositeit deed hen besluiten in armoede te leven in navolging van Jezus
Christus. Later kwam daar afkeer bij van de levenswijze van hun vaders en
broers, die alleen maar uit waren op macht en rijkdom en het met de seksuele
moraal niet al te nauw namen. Het klooster ingaan betekende voor de vrouwen
kansen op opleiding. Ze hoefden geen angst te hebben tegen hun wil
uitgehuwelijkt te worden.
Koch benadrukte, dat deze
motieven voor min of meer volwassen vrouwen golden. Hoewel vrijwel alle ordes
een minimum leeftijd(15-17 jr.) hadden waarop jonge dames in het klooster
konden treden, kwamen in de kloosters ook meisjes van zeer jonge leeftijd als
non voor. Koch liet weten, dat meisjes van 4-6 jaar al in het klooster zaten.
Het is uitgesloten, dat kinderen
op zulke jonge leeftijden al vrijwillig en bewust voor het kloosterleven
gekozen zouden kunnen hebben. Deze jonge meisjes zaten in het klooster op instignatie
van hun ouders. Er was een vrouwenoverschot destijds, maar er waren belangrijkere
andere oorzaken. Het verging de adel slecht in de late Middeleeuwen. Het
onderhoud van hun kastelen was niet meer op te brengen, de onderlinge twisten
en de strijd voor de vrijheid van de Lage Landen kostten handenvol geld. Door
hun dochters al op jonge leeftijd in het klooster te doen konden ze dure
bruisschatten en huwelijkslasten vermijden.
Koch vermeldde nog, dat veel van
die hele jonge nonnen vaak niet lang in het klooster bleven. Daardoor zijn van
velen van hen bijv. de sterfdata niet bekend. Na enkele jaren traden de nog
jonge vrouwen uit en huwden alsnog, zoals bijv. Wilhelmina van Haeften, de
dochter van Otto van Haeften (1485-1556) en Walburg van Cuyck van Meteren
(1505->1556). Zij trad in bij de Augustinessen in het Caeciliaklooster in
Leiden, trad na enige tijd weer uit en trouwde in 1582 met Berthout van
Mechelen. Al na zeven jaar overleed Wilhelmina, waarna Berthout nog twee keer
in het huwelijk trad.
Tiel, 30 juli 2018
Meer weten?
Lees: De
kloosterpoort als sluitpost?, Adellijke vrouwen langs Maas en Rijn tussen
huwelijk en convent, 1200-1600, dr. E.M.F. Koch, Uitgeverij Eisma bv.,
Leeuwarden, 1994
Dag Paul, mag ik je erop opmerkzaam maken dat de auteur van het boek dat je hier bespreekt, niet "zijn dissertatie" heeft gemaakt, maar "haar", het is mevrouw dr. E.M.F. Koch. Hartelijke groeten van Willem van Gemen
BeantwoordenVerwijderenDank voor deze verbetering. Ik wist werkelijk niet, dat de auteur een vrouw was.
BeantwoordenVerwijderen