Familiefoto's

Familiefoto's
Familiefoto's

donderdag 7 april 2016

Genealogisch blog 48



Amsterdam huilt…

In Genealogisch blog 13, getiteld ‘Swaab’ heb ik duidelijk willen maken, dat de Joodse genealogie heel triest maar ook zeer boeiend is. Verder onderzoek heeft die mening alleen maar bevestigd.

Voordat Napoleon de Burgerlijke Stand invoerde, vond de Joodse naamgeving plaats strikt volgens de Joodse wetten. Men had een Joodse naam, die bestond uit een voornaam en één of meerdere patroniemen. Napoleon had bepaald, dat iedereen een zgn. christelijke voor- en achternaam moest hebben. Voor de Joden hield dat in, dat men niet alleen meer bij de eigen Joodse gemeente (synagoge) werd geregistreerd, maar ook bij de gemeente van de plaats waar men woonde. De Joden werden in 1813 (toen pas!) ook genaturaliseerd tot Nederlands burger met de nieuw gekozen voor- en achternamen. De meeste Joden kozen toen voor “normale” achternamen als onder meer Swaab, Tas, Swart etc., die soms al gebruikt werden Velen kozen hun beroep als achternaam: bijv. Bonettemaker en Brilleslijper. Sommigen kozen weliswaar hun beroep als achternaam, maar dan op een bijzondere manier geschreven zoals Vischschraper en Flesschedrager. Een enkeling koos voor een achternaam, die zijn gemoedstoestand van dat moment weergaf: Koppijn.

De meeste Joodse mannen konden voor de Burgerlijke Stand hun Joodse voornamen blijven gebruiken. Salomon, Mozes, Samuel e.d. werden erkend. Dat lag wat anders met de voornamen van de Joodse vrouwen. Velen van hen moesten een nieuwe voornaam krijgen. Toen doken, voor ons gevoel, rare namen op als Duifje, Vrouwtje, Schoontje.

Het waren op het einde van de 19e en aan het begin van de 20ste eeuw niet alleen de Katholieken, die grote gezinnen hadden. Ook in de Joodse families vond elk jaar gezinsuitbreiding plaats. Gezinnen met 8-10 kinderen of meer zijn geen uitzondering. In Amsterdam was in die grote gezinnen de kindersterfte niet zo hoog als in die tijd op het platteland, in bijv. de Kop van Noord Holland. De familie van de moeder van mijn vader was de katholieke Noord-Hollandse familie Groot. Veel grote boerengezinnen met veel kindersterfte. De hygiënische omstandigheden waren op het platteland blijkbaar slechter dan in de stad. In het gezien van Pieter Groot en Maartje Dekker uit Heerhugowaard stierven in het tijdsbestek van 10 dagen drie kinderen. De Joden in Amsterdam gaven een kind van hetzelfde geslacht, dat geboren was kort nadat een eerder kind was overleden, niet de naam van het overleden kind. Bij de familie Groot was dat traditie. Zo kregen in het gezin van IJsbrand Groot en Trijntje Kieftenburg uit Westwoud vijf kinderen dezelfde voornaam, Cornelis. Alleen de laatste, geboren in 1870, bleef in leven.

Wanneer je van een Joodse familie een parenteel maakt per generatie, dan zie je vanaf ca. 1850 tot aan de Tweede Wereld Oorlog twee, drie zeer omvangrijke generaties. De generatie van na de oorlog is uiterst klein in omvang. Bijna al die gedeporteerden hebben als plaats van overlijden Auschwitz of Sobibor, een enkeling bezweek in een ander kamp. In Amsterdam moeten vlak na de oorlog honderden huizen leeg gestaan hebben in de Joden Hoek, in de Transvaalbuurt, de Vrolijkstraat en elders.

 


Toen de omvang van de deportaties werkelijk tot me doordrong, begreep ik pas de echte betekenis van het lied “Amsterdam huilt..” dat Rika Jansen zo indringend zong op de tekst van haar man Kees Jansen.

Amsterdam huilt
Als vader weer bladert in zijn fotoboek
Dan sta je versteld als hij weer vertelt
Van de Weesperstraat en de jodenhoek
Als hij dan verhaalt hoe het leven begon
Bij het ontwaken, handel en zaken
Humor en gein, dat was de levensbron
En had je een dag eens geen mazzel gehad
Dan 's avonds naar de Tip-Top waar je je sores vergat
Soms riep d'r nog een in het late uur:
Ik heb mooie olijven en uitjes in het zuur

Amsterdam huilt waar het eens heeft gelachen
Amsterdam huilt, nog voelt het de pijn
Amsterdam huilt waar het eens heeft gelachen
Amsterdam huilt, want weg is de gein

Als vader verhaalt hoe de sabbat begon
Dan sta je versteld als hij weer vertelt
Hoe de voorzanger 'Ad-des-jem eilje nowa' daar zong
Bij het Channekefeest gingen de kaarsjes weer aan
Dan werd er gewenst, door God je gebenscht
En dat het hun allen weer goed maar zal gaan
Voor er werd geplunderd en uitgeroeid
Hebben daar jiddische Jé-ledjes gestoeid
Men noemde hen ras, oh God oh God,
Waarom mocht het niet zijn zoals het er was?

Amsterdam huilt waar het eens heeft gelachen
Amsterdam huilt, nog voelt het de pijn
Amsterdam huilt waar het eens heeft gelachen
Amsterdam huilt, want weg is de gein

Op vrijdagavond koegel met peren
Wie dat niet nascht kan het ook niet waarderen
Het boek gaat dicht en met een traan in zijn ogen
Fluistert hij mazzel en brooche voor de hele misjpooche
Mazzel en brooche voor de hele misjpooche
Mazzel en brooche voor de hele misjpooche

Tiel, 07-04-2016




Geen opmerkingen:

Een reactie posten