Monsieur Caspar
Vroeger kwam Casper met een
zekere regelmaat bij ons thuis. Mijn vader zei altijd, dat Casper een verre
neef van hem was uit het Zuiden van het land. Het leeftijdsverschil tussen mijn
vader en Casper was meer dan tien jaar, ik vond dat opvallend. Ik vond Casper
altijd een bijzondere figuur. Hoewel hij nog student was, had hij het air van
een man van de wereld. Financieel kon hij zich veel meer permitteren dan ik,
omdat hij af en toe journalistiek werk verrichtte voor de krant van mijn vader.
Daarom kwam hij thuis langs. Casper gedroeg zich zoals ik graag wilde. Ik keek
dan ook tegen hem op. Zeker toen hij plotseling van de aardbodem verdween. Ik
begon hem te idealiseren en noemde hem steevast Monsieur Caspar, weg als ik was
van alles wat Frans was.
Na 1962 hoorden we jarenlang niets
meer van Casper. Het leven nam weer zijn normale loop. Nou ja, normaal? In september
1964 overleed mijn moeder plotseling. Jaren van grote ontreddering volgden voor
mijn vader en voor ons zessen. Mijn moeder was in de levens van mijn vader en
van ons het baken, dat de weg wees in zijn drukke, uithuizige bestaan en in ons
opgroeiende leven. Een week voor haar dood hadden we in het ziekenhuis in
Nijmegen nog haar veertigste verjaardag gevierd. Voor het laatst waren we toen
als harmonieus gezin bijeen. Toen we met mijn vader terugreden naar Amsterdam,
voelden we ons gelukkig. Maar met dat harmonieuze gezin kwam het niet meer goed
na het overlijden van mijn moeder. Mijn vader kon met zijn verdriet niet
omgaan. Wij, zijn kinderen, zochten ieder, met vallen en opstaan, ons eigen weg
naar volwassenheid.
Het zal zo’n twee jaar na het
overlijden van mijn moeder geweest zijn, dat er opeens een brief uit Amerika op
de deurmat lag. Van Casper. Hij verontschuldigde zich, dat hij zo lang niets
van zich had laten horen. Hij was naar Amerika verhuisd om in New York
sociologie te gaan studeren. Hij had een beurs kunnen krijgen, maar moest direct met de studie beginnen. Daardoor was
hij niet meer in staat geweest afscheid te nemen van ons.
Op een warme zomerdag slenterde ik
door de stad op weg naar niets. Het was veel te warm om wat te doen. Terwijl
ik voor een voetgangerslicht moest wachten, begon aan de overkant van de
straat een man uitbundig te zwaaien. Niemand van de mensen, die naast me stonden,
reageerde op het zwaaien. Toen het voetgangerslicht op groen sprong, stak ik
over. De man die zo stond te zwaaien kwam naar me toe. Remember me, zei hij,
Monsieur Caspar, zo noemde je me toch altijd.
Het was Casper, blijkbaar weer in
Nederland. Hij nodigde me uit ergens een bietje te gaan drinken. We doken het
eerste het beste café in en bestelden bier. Het bier smaakte heerlijk met die
warmte. Casper liet weten het uitstekend naar de zin te hebben in Amerika. Hij
was al behoorlijk op weg een echte Amerikaan te worden. En ik vertelde hem uitvoerig
over het overlijden van mijn moeder. Hij had daar wat van gehoord, vertelde hij
zonder op verdere details in te gaan.
Bij het derde biertje vroeg hij:
wil je je moeder nog een keer terug zien?
Ik antwoordde: Ja, natuurlijk, maar dat kan
toch niet. Ze is dood. Ik kan hoogstens proberen haar in mijn verhalen terug te vinden.
Maar ik kan ervoor zorgen, zei
Casper, dat jij haar heel even ziet, vanavond nog, in Osdorp in die grote
betonnen keet. Je weet wel, dat ding waar we samen wel eens zijn geweest.
Casper had me een paar jaar eerder mee daarheen genomen om naar een
experimenteel toneelstuk te kijken, opgevoerd door studenten. Als middelbare
scholier zei ik daar natuurlijk geen nee tegen.
Vertel nou geen sprookjes, Casper,
wierp ik tegen, daar geloof ik niet meer in. Mijn moeder is dood. Punt uit
Kom toch maar, herhaalde Casper.
Ik kon mijn nieuwsgierigheid niet
bedwingen en reed die avond met lijn 17 naar het eindpunt in Osdorp. Stel je
voor dat Casper gelijk had…. Ik moest nog een stuk lopen naar de keet waarover
Casper het had. Ik twijfelde sterk of hij er wel zou zijn. Ik ging de keet
binnen en toen mijn ogen aan het zwakke licht waren gewend, zag in Casper staan
bij een stoel. Verder was de keet leeg. Waar was ik in verzeild geraakt? Was
deze Monsieur Caspar wel de Casper die ik kende als verre neef van mijn vader?
Ga hier zitten, zei hij, dan komt
je moeder zo. Je mag haar zien, maar niets, helemaal niets tegen haar zeggen.
Doe je dat wel, dan verdwijnt ze direct weer.
Ik nam plaats op de stoel.
Monsieur Caspar deed een paar passen naar achteren. Plotseling werden fel
brandende schijnwerpers op me gericht. Het werd me zwart voor de ogen. Langzaam raakten mijn ogen gewend aan het licht. In het schitterende licht zag ik mijn moeder
staan. Ze glimlachte liefdevol, zoals ik haar gekend had. Ze zag er mooi en
gelukkig uit, in de bloei van haar leven.
Ze zei: alles is goed zo, geef me
een kus en dan ga ik weer weg.
Ze deed een paar passen naar voren en boog zich voorover.
Ze deed een paar passen naar voren en boog zich voorover.
Ik gaf haar een kus op haar wang, terwijl ze met
haar hand over mijn haren streelde.
Alles is goed zo, zei ze nog een
keer, en verdween weer.
Ik begon te huilen van geluk.
Monsieur Caspar legde zijn hand op mijn schouder. Je hebt haar gezien, zei hij,
kom we gaan.
Had ik mijn moeder werkelijk
gezien? Was alles goed zo? Ik kon het niet begrijpen. Werd ik gek?
Ik nam afscheid van Monsieur
Caspar; ik wilde hem nooit meer zien.
Tijdens al mijn genealogische
naspeuringen ben ik Casper nooit tegengekomen. Toch kwam hij in 1966 nog een
paar keer bij ons thuis.
Tiel, 12-04-2016
Geen opmerkingen:
Een reactie posten