Meubelmaker in hart en nieren
Mijn
grootvader was Richardus Antonius Welling, die op 18 februari 1892 ’s avonds om
21.00 uur te Amersfoort in het huis aan de Krommestraat 266 werd geboren als
jongste van de elf kinderen van Adrianus Leonardus Welling en Margaretha Catharina de Greef. Bij de aangifte had zijn vader zijn
zoon Johannes en collega Hendrikus Johannes van der Geld als getuigen meegenomen.
Ries, zo was
zijn roepnaam, had drie zussen en zeven broers, allen later handwerkslieden.
Met zijn ouders woonde Ries op verschillende adressen in Amersfoort. Na de
lagere school ging Ries als meubelmaker aan de slag bij meerdere bedrijven in
Amersfoort. Ten tijde van de geboorte van mijn vader in 1922 werkte Ries bij de
Machinale Meubelfabriek Van Kuyk en Dekhuyzen aan de Kamp Nr. 41. Hij bleef
daar in dienst tot 4 december 1926. In het getuigschrift, dat Ries bij zijn
ontslag meekreeg, stond:
“Voor zijn
bekwaamheid als vakman kunnen wij ten volle instaan. Gedurende de tijd, dat hij
bij ons werkte, was hij eerlijk, ijverig en zeer oppassend. Wij kunnen hem dan
ook ten zeerste aanbevelen. De reden voor zijn ontslag was slapte in het
bedrijf.”
Was getekend L.A. Dekhuyzen.
In december 1969 herinnerde mijn
vader zich zijn vader als meubelmaker in zijn ‘Dit wereldje van ons’, dat hij
elke maand schreef in het blad De Stad Gods van de Zusters Augustinessen van
St. Monica. Hij schreef:
“Mijn vader was meubelmaker. Hij werkte op
een meubelfabriek en als hij ‘s zaterdagsmiddags thuis kwam en met een bijna
deemoedig gebaar zijn loonzakje voor moeder neerlegde, zag ik altijd dat zijn
handen heel rood gekleurd waren. Als ik daarnaar vroeg, spreidde hij zijn
enorme handen breed voor mij uit en sprak over zijn vak met een klank in zijn
stem, die ik nu soms bij mezelf herken. Mijn kinderen begrijpen dan niet, waarom
ik plotseling zwijg…
Maar goed, die fel rode handen. ‘Op
zaterdagmorgen’, zei mijn vader, ‘wordt er bij ons gepolitoerd. Dat is prachtig
werk, jongen. Maar je handen.”
Ries Welling en Bets Groot verloofd |
Tussen 1910
en 1915 zal mijn grootvader verkering hebben gekregen met Bets Groot. Elisabeth Maria was het zesde en jongste kind van
Albertus Groot en Pieternella Wittebrood.
Mijn oma werd
op 8 november 1893 in Wognum geboren. Het gezin Groot bestond uit twee
dochters, de oudste en de jongste, en vier zonen. Vader Albertus werkte aan het
spoor als baanwachter, eerst in het Noord-Hollandse en later in Amersfoort aan
de Liendertseweg.
Op 3 juli
1915 gingen Ries en Bets in oudertrouw. Via een annonce lieten zij weten, dat
ze op 20 juli daarop volgend in het huwelijk zouden treden in de parochiekerk
St. Franciscus Xaverius.
Huwelijksaankondiging van Ries Welling en Bets Groot |
In de
aankondiging werd niet gerept van het burgerlijke huwelijk, dat wel op dezelfde
dag plaats vond. Daarbij waren de beide oudste broers van bruid en bruidegom
getuigen, t.w. Cornelis Groot en Jacobus Johannes Welling.
Een jaar
later, op 28 oktober 1916, werd het eerste kind van Ries en Bets geboren, een
dochter, Margaretha Catharina Maria met de roepnaam Greet. Na haar opleiding ging
Greet als verpleegster werken in het voormalige militaire hospitaal aan de
Hogeweg in Amersfoort. Daar leerde ze haar vriendin Reinie Lub kennen, met wie ze haar hele leven heeft samengewoond.
Greet overleed op 7 februari 1996 te Leeuwarden. Zij werd in Oenkerk begraven.
De tweede
dochter van Ries en Bets was Pieternella Cornelia Margaretha. Zij kreeg de roepnaam Nel of Nelly
en werd op 17 augustus 1918 geboren. Na haar schoolopleiding ging Nel werken
als verpleegster in ziekenhuis De Klokkenberg in Breda. Door een val tijdens
haar werk raakte zij gehandicapt voor de rest van haar leven. Nel overleed op 8
juni 1995 in verpleeghuis De Koperhorst in Amersfoort.
Na Nel kregen
Ries en Bets hun eerste zoontje, Leo. Adrianus Leonardus Richardus werd op 10 april 1921 geboren. Leo overleed
vier maanden na zijn geboorte. Na hem kwam hun enige zoon, mijn vader, ter
wereld op 24 oktober 1922.
Het laatste
kind van Ries en Bets was weer een dochter. Eleonora Elisabeth Maria kwam op 13 juni 1929 ter wereld. Op 24-jarige
leeftijd huwde Noor met de journalist Bert Wunderink, die daarvoor katholiek
was geworden. Het paar vestigde zich eerst in
Tilburg en later in Eindhoven. Noortje overleed op 12 januari 1993 aan de
gevolgen van kanker. Vier dagen later werd ze gecremeerd in Helmond. Noor en
Bert hadden geen kinderen.
Nadat zij in
het huwelijk waren getreden verhuisden Ries en Bets in 1915 in Amersfoort naar
Kruiskamp 68, even later naar Kreupelstraat 11 en vandaar naar Scheltusstraat
16, vlak naast Bertus Groot, een broer van Bets. De laatste
verhuizing vond in 1934 plaats naar Hogeweg 104, de woning kreeg na de oorlog
het adres Hogeweg 106.
Ik neem aan,
dat grootvader na de lagere school geen vervolgonderwijs heeft genoten, maar
daarover bestaat geen duidelijkheid. Het vak van meubelmaker leerde hij in de
praktijk. In 1909 werden er feiten over zijn arbeidzame leven bekend. Op 28
september van dat jaar trad hij op 17-jarige leeftijd in dienst van de
“Amersfoortsche Meubelfabriek”, Firma J.B. van der Hoeven op de Langegracht nr.
31. Hij werkte daar ruim 7 maanden tot 14 mei 1910. Dat Ries nog geen volleerd
meubelmaker was, bleek uit het getuigschrift dat hij meekreeg, toen hij dit
bedrijf verliet. “Wat het werk betreft is
het vrij goed doch op de afwerking moet nog goed gelet worden”, liet J.B. van
der Hoeven weten.
Eerste getuigschrift |
Zijn volgende
werkkring was de stoom-, timmer- en meubelfabriek “Fortuna” van de gebr. Van
Houtum in Hilversum, Hij was daar in dienst tot 5 september 1913. Zijn werk en
gedrag hebben daar “reden tot tevredenheid
gegeven”. Daarna was zijn werkgever de fabriek van luxe meubelen
‘Roodestein & van Barlingen’ aan de Scherbierstraat 1-3 in Amersfoort. Hij werkte daar ruim 4 jaar tot 24 januari
1919. Roodestein omschreef hem “als een
eerlijk, oppassend en vlijtig werkman”. Korte tijd later vond mijn opa werk
bij de Nederlandsche Orgelfabriek “Worcester Organ Works”, voorheen Jac. J.
Vellekoop te Amersfoort. Hij was daar werkzaam als meubelmaker en uitlijner.
Hij verliet op 24 december 1920 deze fabriek alleen “als gevolg van groote slapte in zaken”. De economische recessie
dient zich al aan.
Zijn volgende
baas was de Machinale Meubelfabriek van Kuijk & Dekhuyzen in Amersfoort. Op
19 april 1926 werd hij ontslagen naar aanleiding van een schrijven van de
Algemeene Nederlandsche Bond van Meubelmakers, Behangers en aanverwante
vakgenoten. In zijn ontslagbrief werd meegedeeld, dat, als Ries op genoemde dag
toch op de geldende voorwaarden aan het werk wilde gaan, zijn ontslag zou
vervallen, maar dan was hij wel verplicht dit schriftelijke dan wel persoonlijk
op kantoor te laten weten uiterlijk op
zaterdag 17 april vóór 11.00 uur. De heer van Kuijk liet ook nog weten, dat
Ries, wanneer hij op maandag 19 april weer gewoon aan het werk zou gaan, hij om
7.30 uur diende te beginnen. Het definitieve ontslag volgde echter op 4
december 1926 wegens slapte in het bedrijf. In het meegegeven getuigschrift
stond, dat “R.A. Welling eerlijk, ijverig
en zeer oppassend was”.
Waarschijnlijk
is de Electische Meubelfabriek A.H. van Nieuwkerk, Aldegondestraat 105-107 het
laatste bedrijf geweest waar mijn grootvader als meubelmaker heeft gewerkt. Hij
vertrok daar op 1 juni 1929 en kreeg weer een lovend getuigschrift mee, maar
had geen werk meer.
Voor hemzelf,
maar vooral voor zijn vrouw was dat reden om op een andere manier aan de kost
te zien te komen. Bets vond het maar niets, dat haar man zijn brood moest
verdienen met zijn handen. Ries ging daarop als agent en later als inspecteur
aan de slag bij verzekeringsmaatschappij St. Willibrord, later Verzekeringsunie
NV. Op hun woning aan de Hogeweg kwam een bord aan de deur! Op zijn fiets ging
opa meestal in de vooravond op stap om verzekeringen aan de man te brengen bij
mensen in Amersfoort en wijde omgeving. Hij heeft dat gedaan tot aan zijn
pensioen. Hij deed zijn werk altijd met plezier. Toch bleef hij in zijn hart
altijd meubelmaker en timmerman. Op zolder koesterde hij zijn oude
gereedschappen, die hingen keurig netjes in rekken boven zijn werkbank.
Ik herinner
me mijn grootvader als een altijd vrolijke man, die vroeger bij ons in
Amsterdam vaak kwam klussen. Later heb ikzelf veel voordeel gehad van het
toekijken hoe hij werkte. Hij had een apart soort humor. Soms vroeg hij je even
bij hem te komen. Dan stak hij zijn hand uit om je te verwelkomen, wanneer je
naar hem toekwam. Wat je als kind niet in de gaten had was, dat hij in zijn
hand een uitgekauwde, natte pruim had. Die drukte hij dan in je hand, wanneer
je de zijne pakte. ’s Avonds na het klussen en het eten, bezocht opa graag zijn
broers die in Amsterdam woonden. Een enkele keer mocht ik met hem mee.
De grootste
passie van mijn grootvader was toneel en met name het amateurtoneel. In 1918
waren Jan van der Last, kapelaan van Straalen en mijn grootvader de
initiatiefnemers tot de oprichting van de katholieke toneelvereniging “Oefening
baart Kunst”, die ontstaan was omdat men meende de jaarlijkse feestavonden van
het patronaat van de parochie St. Franciscus Xaverius zelf te moeten invullen
in plaats van allerlei artiesten te laten opdraven. Het voorstel van de
kapelaan sloeg aan bij een aantal jonge mannen, die direct begonnen stukjes in
te studeren. Mijn grootvader nam de regie op zich. Op advies van deken Hartman
werd enige tijd later de naam veranderd in “Euripides”. Na 5 jaar kreeg de
vereniging ook oudere leden door een samensmelting met de toneelgroep van “De
jonge Werkman”.
Vaste oefen-
en speelzaal van de vereniging was het parochiehuis van ’t Zand “St. Aegten”.
Soms week de vereniging uit naar de zaal van sociëteit “Amicitia” voor een
uitvoering. Hoewel hij niet het oudste lid was van de vereniging, was mijn
grootvader dus wel lid vanaf de oprichting. Lange tijd was Euripides
uitsluitend een mannenvereniging, maar Ries maakte daaraan een einde bij het
20-jarig bestaan van Euripides.
In 1957
bereikte Ries Welling de pensioengerechtigde leeftijd. Bij Euripides was hij
niet meer zo actief toen. Toch was hij er ook de man niet na om alleen maar
voor het raam van zijn woning aan de Hogeweg te zitten kijken naar het steeds
drukker wordende verkeer, dat Amersfoort in- en uitging. De tuin achter het
huis behoefde niet elke dag onderhoud en de fietsen van zijn vrouw en hemzelf
kon hij niet blijven poetsen.
Hij kon de fietsen
niet blijven poetsen
|
Hij had
behoefte aan een nieuwe activiteit buitenshuis. Heel veel later begreep ik pas,
dat zijn huwelijk niet meer zo best was. Ries en Bets sliepen al jaren niet
meer in hetzelfde bed. Omdat hij zo snurkte, heette het. Ries werd lid van de
afdeling Amersfoort van de Katholieke Bond van Bejaarden. Tijdens de
Jaarvergadering begin 1962 werd hij tot voorzitter van de afdeling gekozen.
Mijn
grootvader was altijd ruimdenkend. Het denken in de traditionele zuilen paste
eigenlijk niet bij hem. Het is dan ook niet verbazend, dat hij bij het 15-jarig
bestaan van de Afdeling Amersfoort van de Algemene Nederlandse Bond van Ouden
van Dagen weliswaar constateerde, dat de samenwerking tussen beide organisaties
niet zo soepel verliep, maar dat hij er in dezelfde ademtocht voor pleitte de
samenwerking te verbeteren.
Mijn trotse
grootvader
|
Nog één keer
bloeide mijn grootvader op. Dat was een jaar na het overlijden van zijn vrouw
in 1972, toen hij ter gelegenheid van zijn 80ste verjaardag de
erepenning “Pro Ecclesia et Pontifice” opgespeld kreeg door pastoor Brugman
(links op de foto) van de H. Kruiskerk in Amersfoort. Mijn vader had ervoor
gezorgd, dat de Katholieke Kerk bij monde van Paus Paulus VI hem op die manier
eerde voor het vele werk, dat hij gedaan had ten dienste van de kerk. Toen hij
de erepenning opgespeld kreeg straalde Ries voor de laatste keer. Nog één keer
genoot hij van zijn traditionele sigaar. Voor de gelegenheid droeg hij even
geen hoed.
De volgende dag knaagde de eenzaamheid weer aan hem. Nog
twee jaar hield hij het vol. Op 17 augustus 1974, de verjaardag van zijn
dochter Nel, die hem verzorgde, overleed mijn grootvader. Vier dagen later werd
hij begraven naast zijn vrouw.
Tiel, 29-04-2016
Geen opmerkingen:
Een reactie posten