Veenhuizen
We hebben in de Nederlandse taal
de uitdrukking “De appel valt niet ver van de boom” om aan te geven, dat kinderen vaak dezelfde
eigenschappen hebben als (één van) hun ouders. Dat gold zeker voor de stamvader
van de Amsterdamse tak van de familie van Haeften, Johan Jansz. jr. van Haeften
(1765-1835) en diens derde zoon Johan (1808-1865).
Over de ondeugendheden van vader
Johan vertelde ik al een en ander in Genealogisch
blog 3. In dit verhaal wil ik het leven van zoon Johan nader onder de loep
nemen. Deze Johan werd Nederlands Hervormd gedoopt in de Zuiderkerk in
Amsterdam op 7 december 1808. In zijn jonge jaren werd Johan regelmatig
geconfronteerd met het smadelijke gedrag van zijn vader, die maar niet van de
fles kon afblijven.
Moeder Louise de la Fontaine
overleed op 21 januari 1820. In het verslag van het familieberaad van 31 maart
1821 om een oplossing te vinden voor de (financiële) problemen van vader Johan
en zijn kinderen lezen we, dat zoon Johan toen nog in het Nieuwe Werkhuis zat
vanwege bedelarij, daartoe aangezet door zijn vader. Zijn vader was ook regelmatig
te gast in het Nieuwe Werkhuis aan de Plantage Muidergracht (thans Roetersstraat).
Wanneer hij vrij zou komen zou
Johan ondergebracht worden bij een tante, de weduwe Johanna Elisabeth Graafland
geb. Scheffers (*1776), bij wie zijn zusje Louise ook al ondergebracht was en
die op de Nieuwmarkt nr. 2 woonde. De familie zou zich inspannen om een baan
voor hem te vinden, bij voorkeur bij de Marine, waar zijn vader ook gewerkt
had.
Johan meldde zich op 27 juni 1827
vrijwillig aan bij de Marine voor de tijd van acht jaar. Hij kon daar te werk gesteld
worden als scheepsjongen. Zijn verdiensten bedroegen fl. 6,00 per maand. Johan begon
zijn werk op ZM. Zeeland onder kapitein F.W.C. van de Sande. In 1829 werd hij gedetacheerd
op het adviesvaartuig (bevoorrading) ZM Pellikaan. Daar had hij het blijkbaar
niet naar de zin, want hij deserteerde. Nadat hij op 10 juni 1829 overgegaan
was op ZM Rupel, vertrok hij met dat schip twee weken later naar Ned.-Indië.
Daar werd hij ziek en belandde in het ziekenhuis in Soerabaja, waar hij ruim
drie weken verbleef. Hij keerde vervolgens weer terug in Nederland op 29 juli
1830.
Johan ging op 20 augustus 1831
als matroos/kleermaker werken op het fregat ZM Minerva. Zijn gage was inmiddels
verhoogd naar fl. 11,00 per maand. Vervolgens vertrok Johan op 1 oktober 1831
met de pas gebouwde korvet ZM Amphritite wederom naar Ned.-Indië voor een reis
van bijna vier jaar. Tijdens deze reis kreeg Johan een ongeluk waarbij hij zijn
rechterbeen brak. Voor de rest van zijn leven was hij verminkt en moest op
krukken lopen.
Korvet Amphritite op
de rede van Paramaribo (foto: Maritiem Digitaal)
|
Weer thuis verliet Johan de
Marine noodgedwongen en op 9 september 1835 trad hij in Amsterdam in het
huwelijk met de naaister Anna Dorothea Wakker (1799-1860), de dochter van
Daniël Fredrik Wakker en Anna Maria Ronde. Anna Dorothea hing het
Evangelisch-Lutherse geloof aan. Het stel ging wonen in de Anjeliersstraat op
nr. 134. De Marine kende Johan in 1836 een pensioen toe van fl. 96,00 per jaar,
ingaande op 10 april 1835, de vermoedelijke datum van het ongeluk. Omdat hij
zijn gezin niet kon onderhouden van het toegekende pensioen, verzocht Johan de
Minister van Marine op 28 september 1836 zijn pensioen te verhogen of hem een
baan te geven op ’s Rijks Werf in Amsterdam. Beide verzoeken werden afgewezen.
Anjeliersstraat 134,
Amsterdam (foto: Stadsarchief Amsterdam)
|
Tot dan toe leidde Johan het
leven van een rechtschapen man, afgezien van zijn jeugdige bedelarij. Negen maanden
na hun huwelijk konden Johan en Anna Dorothea hun eerste (en naar later bleek
enige) kind verwelkomen. Een dochter, die bij haar doop in de Westerkerk in Amsterdam
op 19 juni 1836 de namen Dorothea Maria Louisa kreeg. Doordat zijn inkomen zo
laag was, vond Johan het nodig vanaf toen op ongeoorloofde manieren aan geld te
komen, hoewel hij niet als ongunstig bekend stond. Zo werd hij op 27 juli 1840
door de Arrondissement Rechtbank in Amsterdam tot één jaar gevangenisstraf
veroordeeld vanwege enkele diefstallen. Van de woning, waarin hij een kamer had
gehuurd, had hij van twee platjes 50 pond lood weggenomen, daarvoor dakpannen
in de plaats gelegd en het lood verkocht. Hij verklaarde voor de rechtbank zo
gehandeld te hebben en ook overgegaan te zijn tot bedelarij enkel en alleen uit
grote armoede.
Kort na zijn vrijlating was het
weer mis, niet alleen met Johan maar met het hele gezin. Op 30 augustus 1841
werden ze met z’n drieën naar de Rijkswerkinrichting in Veenhuizen gestuurd, waar de Maatschappij
van Weldadigheid de armen wilde heropvoeden door middel van arbeid op het land
en in de vervening. Na korte tijd werden Johan en zijn gezin ontslagen, maar
slechts voor korte duur. Op 6 oktober 1842 werden Johan en zijn vrouw opnieuw voor
twee jaar naar Veenhuizen gestuurd.
Waarschijnlijk werd hun dochter
bij familie ondergebracht, toen Johan en Anna Dorothea in Veenhuizen verbleven.
De uiterst slechte leefomstandigheden thuis in de Jordaan zullen er debet aan
zijn geweest, dat het meisje al op 6-jarige leeftijd ging hemelen op 7 februari
1843, terwijl haar ouders in Veenhuizen verbleven.
Veenhuizen
|
Na zijn ontslag uit Veenhuizen
lukte het Johan ongeveer een jaar op het rechte pad te blijven, want in november
1845 moest hij opnieuw weer voor twee jaar naar Veenhuizen. Van zijn verblijven
in Veenhuizen weten we ook ongeveer hoe Johan eruit gezien moet hebben. Het
kleine mannetje, hij was slechts 1,55 m. lang, liep met krukken, had een rond
gezicht met blond haar en donker blauwe ogen. Hij had een gewone neus, een
kleine mond en een ronde kin.
Na zijn ontslag uit Veenhuizen in
1847 horen we lange tijd niets meer van Johan totdat hij werd opgenomen in het
Binnengasthuis in Amsterdam op 22 januari 1859. Uit het inschrijvingsregister
weten we, dat hij toen de kost verdiende als sjouwer in de haven, niet meer tot
een kerkgenootschap behoorde en inmiddels woonde op het adres Anjeliersstraat
370. Na 40 dagen verliet hij het ziekenhuis op 3 maart. Niet geregistreerd is
waarom hij werd opgenomen, maar dat zal ongetwijfeld met zijn mankement te
maken hebben gehad.
Na zijn ziekenhuisopname
verdwijnen Johan en zijn echtgenote weer in de anonimiteit, totdat echtgenote
Anna Dorothea op 22 maart 1860 thuis overleed. Ze werd vijf dagen later begraven
op het Noorderkerkhof in Amsterdam. Na de dood van Anna Dorothea verhuisde
Johan naar de Goudsbloemdwarsstraat nr. 56, waar hij op 65-jarige leeftijd overleed
op 16 maart 1865. Twee dagen later werd ook hij op het Noorderkerkhof begraven.
Tiel, 12-11-2016
Meer weten?
Lees:
Joop Fredriks, Johan van Haeften
Jzn jr (1765-1835). Biografisch overzicht. Amsterdam, 2004, Uitgave in
eigen beheer. Op CD te bestellen bij: jmfred@hetnet.nl. Kosten € 5,00
incl.verzending
Geen opmerkingen:
Een reactie posten