Agua de Dios
Tijdens zijn eerste reis naar
Zuid Amerika in 1961 leerde mijn vader, Albert Welling, schrijver-journalist Wim Hornman (1920-1996)
kennen. Er ontstond toen een innige
vriendschap tussen de beide mannen. Horman verstond
als geen ander de kunst zijn lezerspubliek te raken met zijn vele boeken en
artikelen over de problemen in ontwikkelingslanden in Afrika en Zuid Amerika. In
1965 werden zowel mijn vader als Hornman benaderd door Prof. George Zeegers
(1911-1988) om het Nederlandse Leprafonds op te richten om fondsen te werven ter
bestrijding lepra in de wereld en met name in Zuid Amerika. Met mijn vader en
Hornman haalde Zeegers mannen binnen die toegang hadden tot de geschreven media
in Nederland. Mijn vader is vanaf de oprichting tot 20 oktober 1975 en met een kleine
onderbreking in 1972/1973, penningmeester van het Leprafonds geweest. Hornman
was belast met de publiciteit. Financieel adviseur van de Leprafonds was
P.H. Derksen (1913-1996), de grondlegger van Center Parcs.
Het Leprafonds maakte deel uit
van de Stichting Carosi, waarvan Zeegers voorzitter was. Nadat hij in 1957 zijn functie
als hoogleraar had neergelegd, begon Zeegers te bouwen aan zijn liefdadigheidsimperium
Carosi. De Stichting Carosi bestond uit tal van ideƫle substichtingen waarvan
Zegers allemaal voorzitter was. Het Leprafonds richtte in Zuid Amerika zijn pijlen
vooral het leprozendorp Agua de Dios, gelegen in het Amazonegebied van
Colombia.
Agua de Dios in
Colombia
|
In februari 1969 maakte mijn
vader zijn eerste reis naar Agua de Dios ter gelegenheid van de opening door
Zeegers van het revalidatiecentrum in het dorp. Hornman had met reportages voor De Telegraaf de
aandacht gevestigd op Agua de Dios. Het Leprafonds wilde van het dorp een
lichtend monument van hoop maken voor alle melaatsen in Colombia en daarbuiten.
Voor de verdere ontwikkeling van Agua de Dios was, naar schatting, fl. 3,5
miljoen nodig.
Wim Hornman en zijn
vrouw Joke
|
De inzameling van de benodigde
gelden was reeds begonnen met twee artikelen van Hornman over de melaatsen in de Katholieke Illustratie
in 1967. Vanaf toen kwamen dagelijks stortingen binnen, met een gemiddelde van
fl. 3000 per week, zo liet mijn vader weten in een interview met Dagblad De
Tijd. In de Katholieke Illustratie legde hij in een groot artikel verantwoording
af over de eerste fl. 65.000 die tot 24 juni 1967 waren binnengekomen:
“De
aangrijpende artikelen, die Wim Hornman in de
nummers 23 en 24 van de Katholieke Illustratie gewijd heeft aan het
melaatsenkamp “Agua de Dios” hebben een stroom van reacties opgeroepen.”
Een week later stond de teller op
al meer dan fl. 100.000. Daarna bleef het geld binnenstromen, in totaal meer
dan fl. 7 miljoen.
Wat mijn vader tijdens zijn
eerste reis gezien heeft in Agua de Dios beschreef hij zowel in Nieuwe Revu als
in De Stad Gods, de periodiek van de Zusters Augustinessen van St. Monica
waarin hij maandelijks een column schreef. Hij gaf toe, dat hij tranen in de
ogen had, toen hij gelezen had wat Hornman over Agua de Dios geschreven had. Maar nu hij
er zelf geweest was, wist hij, dat geen enkele beschrijving de werkelijkheid
kon vatten:
“Ik heb staan luisteren naar een
menselijk gedrocht van mijn eigen leeftijd, uit wiens stank alleen maar de
nauwelijks verstaanbare bede opklonk om hem dood te maken. Hij kon niet meer.
Tussen de laatste stompen van zijn
vingers zat een stuk rozenkrans geklemd en deze schreeuw om de dood was zijn
laatste gebed. Wat moet je in zo’n geval doen? Ik heb zijn gezonde dochtertje –
net zo’n hummel als ik er zelf ook een heb – op mijn armen genomen en er voor
zijn ogen mee rondgedanst in de hoop, dat hij eruit zou begrijpen, dat wij ons
tenminste zouden inspannen om haar te redden. Aan hem is niets meer te doen.
Het is mij niet gelukt. Hij bleef kreunen en in zijn ogen bleef die verre,
smartelijke blik van iemand voor wie deze wereld geen uitkomst biedt.”
Ook onder de titel ‘Water voor
God’ begon hij onmiddellijk ook in De Stad Gods een inzamelingsactie, die heeft
doorgelopen tot 1976. De lezers van het blad doneerden vele tienduizenden
guldens.
Albert Welling
tijdens een toespraak op een congres van het Leprafonds
|
In december 1971 bracht mijn
vader een tweede bezoek aan Agua de Dios. Met de ingezamelde gelden probeerde hij
de nood wat te verlichten. Hij deed dat met twee gevoelens: onmacht en dankbaarheid:
“Het eerste heet onmacht. Die wanhopige
zekerheid, dat de inspanningen van alle mensen, die ons helpen, toch tekort
zullen schieten.
Het tweede is – merkwaardigerwijs –
dankbaarheid. Wie hier moet werken, maar de zekerheid heeft dat de KLM hem
straks weer gewoon naar vrouw en kinderen zal vliegen, vraagt zich af waaraan
hij die weldaad te danken heeft. Dat gevoel zou ik op u willen overdragen. Ik
ben werkelijk oud genoeg om te weten, dat ook in Nederland verdriet niet op
rantsoen gesteld is. Als ik eerlijk ben, ik heb ook mijn portie gehad. Maar
Agua de Dios is anders. Dit is de hel.”
Van Colombia reisde mijn vader
door naar Venezuela. Het doel van de reis was na te gaan of de zorg voor de
melaatsen in Venezuela door het Leprafonds op dezelfde manier opgezet zou
moeten worden als in Colombia. De volgende dagen liet hij zich informeren over
de hulp aan lepralijders in Venezuela, In zijn reisverslag voor het Leprafonds
constateerde hij het volgende:
“Deze
beide essentiƫle verschillen (infrastructuur en erkenning door de overheid,
P.A.W.), - en het feit, dat er een patiƫntenorganisatie bestaat en het feit,
dat de Venezolaanse regering bepaald tegenover Hansenpatiƫnten (lepralijders,
P.A.W.) een betere houding aanneemt dan tot dusverre in Colombia het geval is
geweest – moeten m.i. leiden tot een andere aanpak dan wij gewend zijn.”
Mijn vader voegde aan zijn
rapport een begroting toe ter grootte van Bs. 309.000. (In 2013 was $ 1 gelijk
aan Bs. 6,30) Daarmee kon de zorg voor de lepralijders in Venezuela geregeld
worden.
Evenals begin 1972 was mijn vader
in het najaar van 1973 weer in Agua de
Dios, nu met een bevriende Nederlandse arts. Deze arts was meegereisd om te
adviseren over de besteding van de ingezamelde gelden. Mijn vader schreef over
de rondgang met de dokter door Agua de Dios:
“Bij zijn rondgang door Ć©Ć©n van de vele
hospitalen heeft hij een vereenzaamd man aangetroffen, die in de allerlaatste
fase van zijn ziekte was. In dat stadium is de levenshorizon precies twee
vierkante meter. De grootte van een bed. Toen heeft die dokter even zijn ar ts-zijn
vergeten. Hij heeft zijn portemonnee uit zijn zak gehaald en een transistor
gekocht.
Geloof mij, dat is een weldaad. Een
beetje muziek en het opgewonden stemgeluid van een Colombiaanse
radioverslaggever, die een doodziek mens terugbrengt naar zijn jeugd. Naar de
tijd, dat hijzelf nog voetbalde. Ook melaatsen zijn gezond en vol verwachtingen
geweest.
Het heeft - en mijn vriend weet dat zelfs
nog niet – precies veertien dagen geduurd. Toen is de man gestorven. Hoe weet
ik niet. Ik weet wel wat er met de transistor is gebeurd. Die is verkocht.
Verkocht aan een andere zieke. En wat er met de opbrengst gebeurd is? Daarvan
is een doodskist gekocht.”
In het ‘Wereldje’ in De Stad Gods, dat mijn
vader schreef na zijn (laatste) bezoek aan Agua de Dios in 1974, maakte hij
zich kwaad op de Colombiaanse overheid, die geen hand uitstak naar de mensen in
Agua de Dios. In augustus 1974 deed hij voor het laatst een beroep op de lezers
van De Stad Gods. Hij vertelde hoe een rijke vriend zelf naar Colombia gegaan
was om te kijken of de verhalen van hem en Hornman klopten. Dat was natuurlijk zo, waarop de
vriend besloot jaarlijks twee ton te doneren, waardoor de voedselvoorziening in
Agua de Dios structureel opgezet kon worden. Door dit voorbeeld kon ook de
Colombiaanse overheid niet achterblijven.
Wordt vervolgd.
Tiel, 14-11-2016
This is a good blog it is very useful for me if you need it pasjeshouder vrouwen if you need passport then you can purchase it from our website
BeantwoordenVerwijderen