Familiefoto's

Familiefoto's
Familiefoto's

maandag 14 november 2016

Genealogisch blog 117



Agua de Dios

Tijdens zijn eerste reis naar Zuid Amerika in 1961 leerde mijn vader, Albert Welling, schrijver-journalist Wim Hornman (1920-1996) kennen. Er ontstond toen een innige vriendschap tussen de beide mannen. Horman verstond als geen ander de kunst zijn lezerspubliek te raken met zijn vele boeken en artikelen over de problemen in ontwikkelingslanden in Afrika en Zuid Amerika. In 1965 werden zowel mijn vader als Hornman benaderd door Prof. George Zeegers (1911-1988) om het Nederlandse Leprafonds op te richten om fondsen te werven ter bestrijding lepra in de wereld en met name in Zuid Amerika. Met mijn vader en Hornman haalde Zeegers mannen binnen die toegang hadden tot de geschreven media in Nederland. Mijn vader is vanaf de oprichting tot 20 oktober 1975 en met een kleine onderbreking in 1972/1973, penningmeester van het Leprafonds geweest. Hornman was belast met de publiciteit. Financieel adviseur van de Leprafonds was P.H. Derksen (1913-1996), de grondlegger van Center Parcs.
Het Leprafonds maakte deel uit van de Stichting Carosi, waarvan Zeegers voorzitter was. Nadat hij in 1957 zijn functie als hoogleraar had neergelegd, begon Zeegers te bouwen aan zijn liefdadigheidsimperium Carosi. De Stichting Carosi bestond uit tal van ideĆ«le substichtingen waarvan Zegers allemaal voorzitter was. Het Leprafonds richtte in Zuid Amerika zijn pijlen vooral het leprozendorp Agua de Dios, gelegen in het Amazonegebied van Colombia. 

Agua de Dios
Agua de Dios in Colombia

In februari 1969 maakte mijn vader zijn eerste reis naar Agua de Dios ter gelegenheid van de opening door Zeegers van het revalidatiecentrum in het dorp. Hornman had met reportages voor De Telegraaf de aandacht gevestigd op Agua de Dios. Het Leprafonds wilde van het dorp een lichtend monument van hoop maken voor alle melaatsen in Colombia en daarbuiten. Voor de verdere ontwikkeling van Agua de Dios was, naar schatting, fl. 3,5 miljoen nodig.

Wim Hornman
Wim Hornman en zijn vrouw Joke

De inzameling van de benodigde gelden was reeds begonnen met twee artikelen van Hornman over de melaatsen in de Katholieke Illustratie in 1967. Vanaf toen kwamen dagelijks stortingen binnen, met een gemiddelde van fl. 3000 per week, zo liet mijn vader weten in een interview met Dagblad De Tijd. In de Katholieke Illustratie legde hij in een groot artikel verantwoording af over de eerste fl. 65.000 die tot 24 juni 1967 waren binnengekomen: 

“De aangrijpende artikelen, die Wim Hornman in de nummers 23 en 24 van de Katholieke Illustratie gewijd heeft aan het melaatsenkamp “Agua de Dios” hebben een stroom van reacties opgeroepen.”
Een week later stond de teller op al meer dan fl. 100.000. Daarna bleef het geld binnenstromen, in totaal meer dan fl. 7 miljoen.
Wat mijn vader tijdens zijn eerste reis gezien heeft in Agua de Dios beschreef hij zowel in Nieuwe Revu als in De Stad Gods, de periodiek van de Zusters Augustinessen van St. Monica waarin hij maandelijks een column schreef. Hij gaf toe, dat hij tranen in de ogen had, toen hij gelezen had wat Hornman over Agua de Dios geschreven had. Maar nu hij er zelf geweest was, wist hij, dat geen enkele beschrijving de werkelijkheid kon vatten:

“Ik heb staan luisteren naar een menselijk gedrocht van mijn eigen leeftijd, uit wiens stank alleen maar de nauwelijks verstaanbare bede opklonk om hem dood te maken. Hij kon niet meer.
Tussen de laatste stompen van zijn vingers zat een stuk rozenkrans geklemd en deze schreeuw om de dood was zijn laatste gebed. Wat moet je in zo’n geval doen? Ik heb zijn gezonde dochtertje – net zo’n hummel als ik er zelf ook een heb – op mijn armen genomen en er voor zijn ogen mee rondgedanst in de hoop, dat hij eruit zou begrijpen, dat wij ons tenminste zouden inspannen om haar te redden. Aan hem is niets meer te doen. Het is mij niet gelukt. Hij bleef kreunen en in zijn ogen bleef die verre, smartelijke blik van iemand voor wie deze wereld geen uitkomst biedt.”
Ook onder de titel ‘Water voor God’ begon hij onmiddellijk ook in De Stad Gods een inzamelingsactie, die heeft doorgelopen tot 1976. De lezers van het blad doneerden vele tienduizenden guldens.

Albert Welling
Albert Welling tijdens een toespraak op een congres van het Leprafonds
In december 1971 bracht mijn vader een tweede bezoek aan Agua de Dios. Met de ingezamelde gelden probeerde hij de nood wat te verlichten. Hij deed dat met twee gevoelens: onmacht en dankbaarheid:

“Het eerste heet onmacht. Die wanhopige zekerheid, dat de inspanningen van alle mensen, die ons helpen, toch tekort zullen schieten.
Het tweede is – merkwaardigerwijs – dankbaarheid. Wie hier moet werken, maar de zekerheid heeft dat de KLM hem straks weer gewoon naar vrouw en kinderen zal vliegen, vraagt zich af waaraan hij die weldaad te danken heeft. Dat gevoel zou ik op u willen overdragen. Ik ben werkelijk oud genoeg om te weten, dat ook in Nederland verdriet niet op rantsoen gesteld is. Als ik eerlijk ben, ik heb ook mijn portie gehad. Maar Agua de Dios is anders. Dit is de hel.”
Van Colombia reisde mijn vader door naar Venezuela. Het doel van de reis was na te gaan of de zorg voor de melaatsen in Venezuela door het Leprafonds op dezelfde manier opgezet zou moeten worden als in Colombia. De volgende dagen liet hij zich informeren over de hulp aan lepralijders in Venezuela, In zijn reisverslag voor het Leprafonds constateerde hij het volgende:
“Deze beide essentiĆ«le verschillen (infrastructuur en erkenning door de overheid, P.A.W.), - en het feit, dat er een patiĆ«ntenorganisatie bestaat en het feit, dat de Venezolaanse regering bepaald tegenover HansenpatiĆ«nten (lepralijders, P.A.W.) een betere houding aanneemt dan tot dusverre in Colombia het geval is geweest – moeten m.i. leiden tot een andere aanpak dan wij gewend zijn.”
Mijn vader voegde aan zijn rapport een begroting toe ter grootte van Bs. 309.000. (In 2013 was $ 1 gelijk aan Bs. 6,30) Daarmee kon de zorg voor de lepralijders in Venezuela geregeld worden.
Evenals begin 1972 was mijn vader in het najaar van 1973 weer in Agua de Dios, nu met een bevriende Nederlandse arts. Deze arts was meegereisd om te adviseren over de besteding van de ingezamelde gelden. Mijn vader schreef over de rondgang met de dokter door Agua de Dios:
“Bij zijn rondgang door Ć©Ć©n van de vele hospitalen heeft hij een vereenzaamd man aangetroffen, die in de allerlaatste fase van zijn ziekte was. In dat stadium is de levenshorizon precies twee vierkante meter. De grootte van een bed. Toen heeft die dokter even zijn ar ts-zijn vergeten. Hij heeft zijn portemonnee uit zijn zak gehaald en een transistor gekocht.
Geloof mij, dat is een weldaad. Een beetje muziek en het opgewonden stemgeluid van een Colombiaanse radioverslaggever, die een doodziek mens terugbrengt naar zijn jeugd. Naar de tijd, dat hijzelf nog voetbalde. Ook melaatsen zijn gezond en vol verwachtingen geweest.
Het heeft - en mijn vriend weet dat zelfs nog niet – precies veertien dagen geduurd. Toen is de man gestorven. Hoe weet ik niet. Ik weet wel wat er met de transistor is gebeurd. Die is verkocht. Verkocht aan een andere zieke. En wat er met de opbrengst gebeurd is? Daarvan is een doodskist gekocht.”
 In het ‘Wereldje’ in De Stad Gods, dat mijn vader schreef na zijn (laatste) bezoek aan Agua de Dios in 1974, maakte hij zich kwaad op de Colombiaanse overheid, die geen hand uitstak naar de mensen in Agua de Dios. In augustus 1974 deed hij voor het laatst een beroep op de lezers van De Stad Gods. Hij vertelde hoe een rijke vriend zelf naar Colombia gegaan was om te kijken of de verhalen van hem en Hornman klopten. Dat was natuurlijk zo, waarop de vriend besloot jaarlijks twee ton te doneren, waardoor de voedselvoorziening in Agua de Dios structureel opgezet kon worden. Door dit voorbeeld kon ook de Colombiaanse overheid niet achterblijven.

Wordt vervolgd.

Tiel, 14-11-2016


Geen opmerkingen:

Een reactie posten